formearde en de Roomske ek, it politike libben is or-
ganisearre op dit plak en der is seis noch in foriening
yn it aide doarp, dy't him folslein konsintrearret op de
ynwenners, dy't flak by de aide toer libje. Miskien
wolle B. en W. meihelpe om de bitizing, dy't der hjoed-
de-dei hearsket, oan 'e kant to krijen.
De Voorzitter had zich voorgesteld, de theepauze om
halfvier te houden. Het is nu iets later geworden, om
dat hij het betoog van de heer Santema niet wilde on
derbreken. Spr. zou nu willen voorstellen te pauzeren,
voordat de heer Santema antwoord krijgt; anders wordt
de thee koud. (De heer J. de Jong: Dat antwoord komt
wel.)
Hierna wordt gepauzeerd.
Na heropening der vergadering zegt de Voorzitter,
dat het voorstel, dat door de heer Santema is inge
diend, doordat het niet is aangekondigd, geen voor
werp van overweging door het college heeft kunnen
uitmaken. Om het voorstel het nodige recht te doen,
zullen B. en W. zich daar nog eens even over moeten
beraden. Het lijkt spr. dan ook het beste, dat B. en W.
dit voorstel tot zich nemen en er in een volgende raads
vergadering met een preadvies op terugkomen. Hij
gelooft, dat zulks èn voor de heer Santema èn voor het
college èn voor de gehele raad een prettige gang van
zaken is. Hij zal dus de heer Santema verder maar
niet t.a.v. dit punt antwoorden. Dat komt nog wel.
De heer Santema knikt instemmend. Spr. gelooft, dat
ook de mede-ondertekenaar, de heer Van der Meer, wel
met spr.'s voorstel akkoord kan gaan.
Over het tweede punt, door de heer Santema aan
geroerd en de status van het dorpsgebied van Huizum
genoemd, zullen B. en W. ook hun gedachten eens laten
gaan, hoewel spr. ook al in een vorige raads
vergadering, toen de huisnummering van Wirdum
en Wytgaard ter sprake is geweest, heeft opge
merkt, dat het begrip „dorp" in het tegenwoordige
staatsrecht geen enkele betekenis heeft. Beter gezegd:
In het staatsrecht bestaat geen begrip „dorp" meer.
Dat is vroeger wel anders geweest; dat kan spr. de
heer Santema volledig toegeven, maar op het ogenblik
kan dus niet in staatsrechtelijke zin van de status van
het een of andere dorp worden gesproken. Dat is ver
leden, maar dan ook volkomen voltooid verleden tijd,
waarmee men dus op het ogenblik in die zin geen reke
ning meer kan houden. Dit punt kan echter ook bij het
beraad over het voorstel van de beide genoemde raads
leden nader uitgewerkt worden.
Spr. zou dus willen voorstellen het gesprek over dit
onderwerp thans te besluiten.
Volgno. 58 wordt onveranderd vastgesteld.
Hoofdstuk III. Openbare Veiligheid.
De heer W. M. de Jong zou hierover in het algemeen
iets willen zeggen. Hij verwijst ook naar het sectie-
verslag, blz. 14. Spr. bedoelt hier de zonneschermen,
een klein puntje. Hij is wel tevreden over het ant
woord van het college, maar helemaal duidelijk is het
hem toch nog niet. Hij vraagt niet om allerlei finesses,
maar zou toch nog het volgende willen opmerken. Hij
gaat uit van de situatie in Huizum. Krachtens verorde
ning van Leeuwarderadeel is een minimum hoogte voor
de zonneschermen bepaald. En het lijkt hem vrij een
voudig om dat ook voor Leeuwarden te doen. In het
antwoord in de mem.v.a. schrijven B. en W.„Hierop
vooruitlopende heeft men van politiewege de bestaande
zonneschermen reeds opgemeten en hebben de eigenaren
aanzegging gekregen, zo nodig vergunning aan te vra
gen". Die vergunning is volgens spr. wel nodig. Hij zou
willen, dat het college het er op aanstuurt, dat men
hier dezelfde situatie krijgt als in oud Leeuwarderadeel.
Dat is het enige, wat hij principieel zou willen stellen.
Men kan dan overal onderdoor lopen. De hinder neemt
hier hand over hand toe. Spr. zou straten kunnen noe
men, waar men bepaalde winkels niet kan passeren,
ook vanwege de zijschermen. Hij meent, dat de toe
stand nu zo is, dat op vrij korte termijn ingegrepen
moet worden en niet alleen voor de enkele blinden,
voor wie het wel een obsessie is. De voorbijgangers
moeten een ommetje maken alleen vanwege het feit,
dat wat in de etalages ligt niet zonecht is. En dat gaat
naar spr.'s mening te ver.
De Voorzitter zegt, dat men hier zoveel jaren na de
grenswijziging nog met de inderdaad uitermate onbe
vredigende toestand te doen heeft, dat er in het gebied
van de gemeente Leeuwarden twee verschillende po
litieverordeningen bestaan, een toestand, die spr. heel
graag al lang geleden had willen zien verdwijnen. Het
is echter tot dusverre niet mogelijk geweest deze si
tuatie op te heffen. Men kan hier dus nu in één deel
van de stad een strafbaar feit plegen, terwijl ditzelfde
feit in een ander deel van de stad niet strafbaar is.
Nu is die toestand op te heffen door alsnog voor het
gehele gebied van de gemeente één nieuwe politiever
ordening te maken, waar men hier hoognodig aan toe
is. Men kan ook bij een onderwerp als het onderhavige
incidenteel één uniforme bepaling vaststellen. B. en W.
hebben er echter tegenop gezien om die laatste wijze
van doen te volgen, want dan zijn er wel meer onder
werpen en dan maakt men in zeker opzicht de toe
stand nog meer verward dan hij al is. B. en W. hebben
tot dusverre gedacht, dat het alsnog mogelijk zou zijn
met een zekere snelheid die éne politieverordening aan
de raad over te leggen.
Zo staan de zaken precies. Het enige, wat spr. dus
concreet op de vraag van de heer De Jong kan ant
woorden, is, dat B. en W. deze zaak opnieuw tot zich
zullen nemen, om na te gaan, of, in afwachting van
die éne politieverordening, ook incidenteel een uniforme
bepaling gemaakt kan worden. Het college zal stellig
hiermee bij de raad terugkomen.
Volgno. 100. Bijzondere verkeersmaatregelen f7.000,
Mevr. Boonstra-Rutgers zegt, dat de vraag in het
sectieverslag, of na het maken van enkele parkeer
plaatsen op de Mr. P. J. Troelstraweg ook een parkeer
verbod voor één zijde van deze weg kan worden
ingesteld, eigenlijk, als zijnde niet opportuun, wordt
afgewezen. Maar wie, uit de richting Stiens komend,
's avonds langs de Troelstraweg rijdt, moet elk ogen
blik stoppen om het verkeer, dat uit de stad komt,
doorgang te verlenen. Er staan ontzaglijk veel auto's
geparkeerd langs deze weg en daar komt nog bij, dat
hij wel drie vernauwingen heeft, ten eerste bij het
Leeuwrikplein, ten tweede bij het Valeriusplein en ten
derde ter hoogte van het pand, waarin de Ned. Coöp.
Wolfederatie gevestigd is. Bij twee van deze wegver
smallingen is aan beide kanten wat ruimte gelaten,
die een heel goede gelegenheid biedt voor het parkeren
van enkele auto's, als dat maar aangegeven wordt en
als voor de Oostkant dat lijkt spr. het meest ge
schikt omdat aan die zijde van de weg de meeste ver
harde wegen uitkomen dan een parkeerverbod zou
worden uitgevaardigd. B. en W. weten misschien ook,
dat bij gladheid van het wegdek vaak de langs de
Troelstraweg geparkeerd staande wagens beschadigd
worden. Velen, die daar passeren, zijn n.l. niet met de
toestand ter plaatse op de hoogte en vooral de ver
smallingen leveren dan moeilijkheden op. Op het zwarte
wegdek ontstaan bij de bestaande verlichting geen
schaduwplekken en als men er niet op verdacht is, dat
er een wegversmalling komt, zit men zo maar bovenop
een geparkeerde wagen. Bij de derde versmalling zijn
de witte paaltjes met de rode reflectoren voor de helft
kapot gereden, terwijl ook heel wat jonge bomen om
vergereden zijn. Het ongerief, dat ontstaat, en de schade,
die door de gemeenschap wordt geleden, ook economisch
gezien, is wel zo omvangrijk, dat spr. c.s. het verzoek
doen, om de ruimte, die daarvoor geschikt is, tot
parkeerplaatsen te bestemmen en een parkeerverbod
uit te vaardigen voor de Oostkant van de Mr. P. J. Troel
straweg. Het is daar beslist een onaangename toestand
op verkeersgebied, zodat het ook al uit een oogpunt
van veilig verkeer een ding van belang zou zijn, dat
het college hier de nodige aandacht aan besteedt. Fi
nancieel kan het, zo meent spr., geen bezwaar op
25
leveren, want door het plaatsen van een paar borden
als „Wachtverbod" en „Parkeerverbod" of op het pla
veisel een geverfde P zal aan de verkeershinder paal
en perk kunnen worden gesteld.
De heer J. de Jong sluit aan bij wat in het sectie-
verslag is gezegd over het gevaar, dat veroorzaakt
wordt door het parkeren van auto's op de Tweebaks-
markt. Geantwoord wordt door B. en W., dat zij de
situatie ter plaatse niet zodanig vinden, dat speciale
maatregelen dienen te worden getroffen. Spr. meent,
dat men, als men een auto parkeert, tien meter van
de hoek van een straat verwijderd moet blijven. Nu
staat er, als men het Nieuwstraatje uitkomt, meestal
een grote montagewagen van de P.T.T., waar men niet
door- en overheen kan zien. De situatie lijkt spr. der
mate gevaarlijk, dat maatregelen hem wenselijk voor
komen. Wanneer het niet mogelijk is er, met het oog
op de daar gevestigde garages, een parkeerverbod uit
te vaardigen, dan zou spr. het college in overweging
willen geven maatregelen te nemen, dat daar althans
niet de door spr. genoemde grote montagewagen ge
parkeerd mag staan. Een geparkeerde personenwagen
levert niet zoveel gevaar op, omdat een voetganger
door de ruiten van zo'n wagen heen kan zien en een
fietser er wel overheen ziet.
Voorts verwijst spr. naar die plaats in het sectie-
verslag, waarbij een lid een verbod voor alle voertuigen,
komende uit de Maarten Harpertsz. Trompstraat, om
zich naar de Oostersingel te begeven, bepleit. B. en
W. zeggen, dat zij de noodzaak niet inzien, maar spr.
moge er op wijzen, dat een maatregel, zoals hier be
pleit wordt, toch ook geldt voor het Molenpad. Daar
komt nog bij, dat op de hoek M. H. Trompstraat en
Oostersingel bij een pakhuis van de fa. Steenstra ge
regeld auto's staan te laden en te lossen.
Kruidenier Rinia, die op de andere hoek van de
straat woont, klaagde tegenover spr. over de situatie
en zeide, dat het hem een raadsel was, dat hier nog
geen dodelijke ongelukken gebeurd zijn. Spr. heeft
reeds met een paar heren wethouders hierover ge
sproken, maar dezen waren het natuurlijk eens met
het antwoord van B. en W. in de mem.v.a. Spr. heeft
toen opgemerkt, dat B. en W. maar eens in genoemde
kruidenierswinkel moesten vergaderen; dan konden ze
zelf zien, hoe gevaarlijk de situatie hier is.
Spr. zou B. en W. in overweging willen geven, de
beide door hem genoemde punten nog eens te bekijken.
De heer Mani komt nog even terug op de vraag in
het sectieverslag i.z. een parkeerverbod voor de Nieu-
westad, m.n. op vrijdagen en zaterdagen, en op het
antwoord van B. en W., dat hun na uitvoerige over
weging de tijd daarvoor nog niet schijnt aangebroken.
Als nu de grond voor die overwegingen geweest is,
dat op vrijdagen en zaterdagen weinig ongelukken ge
beuren, dan acht spr. de opvatting van B. en W. toch
niet verantwoord genoeg. Want met name op zaterdag
(dan komt spr. er wel eens) en op vrijdag (dit heeft
hij van anderen gehoord) is het verkeer op de Nieuwe-
stad hopeloos, wanneer een file van auto's vanaf de
Duco Martenapijp tot aan de Wirdumerdijk langs het
trottoir staat en er ook op de walkant wordt gepar
keerd. Om de manoeuvres uit te voeren, die nodig
zijn om weer in het verkeer te komen, heeft men een
groot deel van de rijweg nodig, waar van twee kanten
het verkeer langs komt. Het is daar werkelijk een on
houdbare situatie en spr. zou er met klem op willen
aandringen te onderzoeken, of het inderdaad niet veel
wenselijker is, met name op deze beide dagen, het
parkeren langs de trottoirs te verbieden. Natuurlijk
zal het uitstappen daar regelmatig door blijven gaan
en dat lijkt spr. ook wel gewenst. De gelegenheid tot
parkeren lijkt hem echter absoluut niet meer verant
woord.
De heer Spiekhout constateert, dat de post bijzondere
verkeersmaatregelen altijd de tongen in beweging-
brengt. Spr. heeft ook nog een paar kleinigheden, die
hij B. en W. zou willen voorleggen.
Het behoeft geen betoog, dat spr. van harte instemt
met een parkeerverbod voor de Nieuwestad, vooral voor
de Nieuwestad Z.Z.
Wat de hoog opschietende struiken betreft, die hier
en daar het uitzicht belemmeren, spr. neemt aan, dat
de door B. en W. bedoelde functionarissen bezig zijn
met het toezicht daarop in voortuinen en openbare
plantsoenen, maar dan zijn ze zeker nog niet toege
komen aan dat deel van de stad, waar spr. geregeld
door komt. Daar zijn altijd nog vele punten, waar hoog
opschietende struiken voorkomen.
Spr. is het niet eens met het college t.a.v. het kruis
punt Van Leeuwenhoekstraat-Groningerstraatweg. Hij
heeft uit het uitvoerige antwoord van B. en W. be
grepen, dat zij zijn standpunt delen, dat op het moment,
dat de bussen er staan, de situatie ter plaatse ge
vaarlijk is, doordat het uitzicht er in belangrijke mate
door wordt belemmerd. Zij merken echter op, dat die
situatie maar heel kort duurt en zien daarin dus een
argument om er geen verandering in aan te brengen.
Het gaat hier echter om drie bushaltes, zodat er toch
een vrij groot deel van de dag bussen staan. Verschil
lende busdiensten uit de provincie stoppen daar aan
de zuidzijde en de stadsdienst toch ook vrij veelvuldig.
In de stad terugkerende lijndiensten stoppen aan de
andere kant.
Het college zegt spr. herhaalt het dat de auto
bussen er maar een moment staan, terwijl er anders
auto's geparkeerd zouden worden. Dat is mogelijk,
maar dat zou dan toch slechts aan één kant van de
halte mogen, gezien het stopverbod op 10 m van de
hoek. Bovendien zou spr. het lang niet zo erg vinden,
als er personenauto's stonden in plaats van de grote
bussen. Fietsers en voetgangers kunnen over, resp. om
de personenwagens heen het naderende verkeer zien
aankomen en dat kan bij bussen bepaald niet. Daarom
zou spr. graag willen, dat het college de vraag over
woog, of het niet mogelijk is deze haltes iets verder
van de hoek af aan te brengen; daardoor zou het risico
worden beperkt. Er is daar ook nog een oversteekplaats
voor schoolkinderen, zoals men weet. Ook deze loopt
gevaar, als het uitzicht vanaf de stoep in belangrijke
mate wordt belemmerd.
Nogmaals wil spr. deze kwestie in de aandacht van
B. en W. aanbevelen.
De heer Kamstra zou zicli graag willen aansluiten
bij hetgeen de heer J. de Jong heeft opgemerkt. Het
zou de indruk kunnen wekken, dat zij, beiden werk
zaam in hetzelfde pand, het hadden afgesproken, maar
dat is niet waar! (Stemmen: Nou, nou!).
Spr. is blij, dat iemand op dit probleem de aandacht
heeft gevestigd. Al jaren geleden heeft hij het naar
voren gebracht. Het antwoord, dat toen gegeven werd,
is precies hetzelfde als dat van nu. Spr. meent, dat
degene, die het heeft opgesteld, zich niet heeft over
tuigd van de situatie. Doordat op de bedoelde hoek
de grote montagewagen van de P.T.T. staat, stapt spr.
altijd van de fiets, om te zien, of het veilig is of niet.
Het is daar inderdaad een gevaarlijke situatie en spr.
zou graag willen, dat B. en W. er aandacht aan schon
ken.
De Voorzitter meent, dat over dergelijke verkeers
zaken heel lang te praten valt, waarbij men elkaar
gewoonlijk dat is tenminste spr.'s ervaring niet
volledig overtuigt, omdat heel dikwijls van verschillen
de standpunten en verschillende inzichten wordt uitge
gaan. Nu is het standpunt van het college in het al
gemeen, dat men moet trachten zo weinig mogelijk
verboden uit te vaardigen. Het is natuurlijk onver
mijdelijk om zelfs een vrij groot aantal verboden voor
een stad als deze uit te vaardigen, maar hoe minder
hoe liever, om het verkeer zo weinig mogelijk te hin
deren in zijn vrijheid, op alle gebied, dus ook wat
betreft de toegankelijkheid van huizen, pakhuizen e.d.
Als beperking dus werkelijk niet strikt nodig is, dan
laten B. en W. liever het verkeer zijn vrijheid.
Als spr. nu, dit vooropstellende, de verschillende spre
kers achtereenvolgens nagaat, dan ontmoet spr. aller
eerst mevr. Boonstra, die een parkeerverbod voor de
Oostkant van de Mr. P. J. Troelstraweg bepleit. Vanuit
het algemene gezichtspunt, dat hij zojuist heeft ge
noemd, wil het college alsnog voorkomen, dat een der
gelijk verbod, als het niet strikt nodig is, wordt uit
gevaardigd, want het heeft natuurlijk weer zijn be-