het vertrouwen, dat wederkerig onze samenwerking ken
merkte.
Ik wil het vertrouwen uitspreken, dat de raad in zijn
nieuwe samenstelling ook verder in het belang van onze
stad werkzaam mag zijn.
Met vriendelijke groet, (get.) S. Schootstra."
Ook deze mededelingen worden voor kennisgeving aan
genomen.
Punten 2 t.e.m. 7 (bijlagen nos. 208, 207, 216, 218, 219
en 214).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 8 (bijlage no. 221).
De heer K-. de Jong merkt op, dat dit voorstel in zijn
fractie algemene waardering heeft, omdat het h.i., voor
al in verband met wat hieromtrent namens haar bij de
laatste begrotingsvergadering is gezegd i.v.m. het in
dustriële klimaat, dat in deze gemeente zo gunstig mo
gelijk dient te zijn, aanbeveling verdient, dat het bouwen
van bungalows in de toekomst mogelijk is. Voor het
feit, dat dit plan tot stand gebracht kan worden, zijn spr.
c.s. zeer erkentelijk. Het is echter niet zo gemakkelijk
gegaan; hij meent, dat er ruim vier jaar over is gedaan,
om dit voorstel in de raad te krijgen. Is het ook moge
lijk, zo vraagt spr., hierna te werken aan verdere pro
jecten? Het is hem c.s. bekend, dat in het plan-Nïjlan
ook iets dergelijks is opgenomen, maar, in hoeverre dit op
korte termijn kan worden uitgevoerd, in verband met
uitvoering van andere gedeelten van dat plan, weten zij
niet. Zij zouden zich kunnen voorstellen, dat behoefte aan
deze bungalowbouw bestaat. Zij twijfelen daar eigenlijk
niet aan. Zij zouden dus gaarne willen, dat werd omgezien
naar meer mogelijkheden, opdat meer soortgelijke pro
jecten binnen niet al te lange tijd aan de raad kunnen
worden aangeboden.
De heer Van der Schaaf (weth.) kan namens het col
lege zijn erkentelijkheid uitspreken voor de waardering,
die de heer K. de Jong voor dit voorstel heeft geuit. Het
is juist, dat de onderhandelingen hierover geruime tijd
hebben geduurd, maar dat vindt voornamelijk zijn oor
zaak in het feit, dat de aansluiting van de Valeriusstraat
op de Mr. P. J. Troelstraweg nog niet zo heel lang ge
leden haar uiteindelijke vorm heeft gekregen. Het heeft
dus op de bestratingswerken van dit plan moeten wach
ten. Het is intussen te hopen spr. kan dat met de
heer De Jong eens zijn dat bij volgende plannen een
vluggere realisering mogelijk is.
Wat betreft het bouwen van bungalows in het uit-
breidingsplan-Nijlan, of daar een soortgelijke vorm, als
hier nu op zo gelukkige wijze is tot stand gekomen, voor
kan worden gevonden, is nu nog niet te zeggen, omdat
dat plan nogal wat groter is dan dit. Het is de vraag, of
een firma als het Aannemingsbedrijf Oosterhof er voor
te vinden is, om een plan van die grootte te financieren.
Doet zich echter de mogelijkheid voor, dan zal het col
lege stellig bereid zijn (spr. neemt aan, dat het college
dat in de nieuwe samenstelling ook zal zijn) om een
dergelijk voorstel in welwillende overweging te nemen
en zich in te spannen voor de realisering daarvan.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 9 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 220, 222, 209, 210 en
211).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 212).
As men, sa seit de hear Van der Meer, sjocht nei it bi-
greatingstokoart 1958 en as men dan wit, dat in biskate
bigreatingspost mei 300;, forhege wurde sil, fan f 5.000,
ta f20.000,dan kin men freegje: Kin dat wol lije?
Mar spr. wol daelks yn bitinlcing bringe it sprekwurd,
dat seit: ,,De cost gaet voor de baet uyt." As boppe it
riedsbrief stiet: „Krediet ter bevordering van de indus
trialisatie", dan liket it spr. ta, dat men it altyd dwaen
moat. Dit ütstel fan it kolleezje is him c.s. tige wol
kom, nammerstomear, omdat yn it riedsbrief sein wurdt,
dat ek üt de boargerij aksje komt. Der hawwe wol ris
jierren west, dat men hjir en dêr hearre koe: „Nou, dat
gemeentebistjür makket der ek net folie fan, hé? Men
kin hjir neat en men mei hjir neat, de yndustry giet
fuort" en spr. wit net hokker kleilieten mear. Dêrom
liket it him c.s. ta, dat it tige to priizgjen is, dat de
boargerij nou mar ris oars üt 'e hoeke komt en seit:
,,Wy wolle meidwaen". Spr. leaut net, dat soks bitsjut:
„It gemeentebistjür wit net, hoe't it moat, w y moatte
is dus mar dwaen", mar dat it ütsprutsen de bidoeling
is om hjir mei elkoar op to arbeidzjen. Dêrom is dit
ütstel spr. c.s. tige wolkom.
De Voorzitter gelooft namens het college erkentelijk
heid te mogen betuigen voor de waarderende woorden,
die de heer Van der Meer aan dit voorstel heeft willen
wijden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 15 t.e.m. 19 (bijlagen nos. 215, 224, 217, 213 en
223).
Z.h st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
De Voorzitter spreekt hierna als volgt:
Nu de agenda is afgehandeld, zou ik ten slotte graag
willen stil staan bij het feit, dat deze vergadering de
laatste van Uw raad is in zijn tegenwoordige samen
stelling. In de raadsvergadering, die op dinsdag 2 sep
tember a.s. zal worden gehouden, zullen niet minder dan
13 van de thans nog zittende raadsleden niet terugkeren.
Dat zijn in volgorde naar anciënniteit:
in de eerste plaats de heer Wiersma, die in september
1931 raadslid is geworden en, behoudens de onderbre
king sinds september 1941 voor de toen nog restende
tijd van de oorlog, tot heden zitting heeft gehad;
in de tweede plaats de heer Stobbe, die ook in september
1931 in de raad is getreden, maar niet aan één stuk zit
ting heeft gehad. Hij heeft n.l. zitting gehad van sep
tember 1931 tot september 1935, van december 1937 tot
september 1939, van september 1946 tot september 1949
en verder van februari 1950 af tot nu toe;
in de derde plaats de heer J. K. Dijkstra, die zitting
heeft gehad van september 1939 tot november 1940 en
verder opnieuw zitting heeft genomen in 1945 in de toen
malige tijdelijke of noodgemeenteraad en die van toen
af aan en ook zonder onderbreking raadslid is gebleven;
in de vierde plaats de heer Schootstra, die ook in 1945
in de tijdelijke gemeenteraad zitting heeft genomen en
tot vandaag lid van de gemeenteraad is geweest;
in de vijfde plaats de heer Van der Meer, die ook in 1945
is gekomen, maar die na de zittingstijd van de tijdelijke
gemeenteraad niet is gebleven; in september 1949 is hij
echter teruggekomen en is tot vandaag raadslid geweest;
in de zesde plaats de heer Slaterus, die in februari 1948
kwam en zonder onderbreking tot heden raadslid is
gebleven;
in de zevende plaats de heer G. de Jong, die in septem
ber 1945 gekomen is en tot vandaag is gebleven;
in de achtste plaats de heer F. T. Dijkstra, die zitting
heeft gehad van februari 1952 tot november 1953, verder
van januari 1957 af;
in de negende plaats de heer Ras, die vanaf december
1952 zitting heeft gehad;
in de tiende plaats de heer Drentje, die vanaf september
1953 raadslid is geweest;
in de elfde plaats de heer Fennema, die van januari 1955
af in de raad zitting had,
in de twaalfde plaats de heer Becherer, die raadslid was
van oktober 1956 af tot nu toe, en
ten slotte mevrouw Boonstra-Rutgers, die in januari
1957 in deze raad is gekomen en sedert gebleven is.
Dames en heren, in de tijd, dat deze 13 raadsleden
zitting hebben gehad, zijn vele belangrijke zaken door
de raad behandeld. Dat is nog het geval geweest, sinds
net ogenblik, dat het jongste raadslid in anciënni
teit dan altijd mevrouw Boonstra, in januari 1957
raadslid werd. Dit geldt uiteraard nog sterker, wan
neer wij terugrekenen tot de ogenblikken, waarop haar
voorgangers achtereenvolgens in de raad traden. Wan
neer wij de hoeveelheid besluiten zien, die in deze tijd
3
met medewerking van die raadsleden zijn genomen,
dan kunnen wij niet anders zeggen, dan dat het een
grote hoeveelheid belangrijke besluiten is geweest en van
alle vertrekkende raadsleden mag worden gezegd, dat
zij hun taak hebben verricht volgens hun inzicht, hun
vermogen en omstandigheden, m.a.w. dus naar beste
weten en kunnen, en dat ook in een prettige verstand
houding met hun medeleden en met Uw voorzitter. En
ik meen dan ook, dat er alle reden is om aan hen har
telijk dank te brengen voor hetgeen zij als raadsleden
in het belang van onze gemeente gezamenlijk hebben
gedaan. Ik hoop, dat ze van hun kant met genoegen en
met voldoening zullen terugdenken aan hun raadslid
maatschap en dat zij ook voortaan zij het dan in het
vervolg op grotere afstand de zaak van de gemeente
met belangstelling zullen willen blijven volgen.
Bij dit grote aantal vertrekkende raadsleden, dames
en heren, is het wel erg moeilijk om bij de verdiensten
van ieder afzonderlijk stil te staan en U wilt mij dus
wel toestaan, om dat dan ook niet te doen. Die ver
diensten zijn er daarom waarlijk niet geringer om,
maar toch zou ik een uitzondering willen maken voor
een drietal heren, omdat zij wel op een zeer hoge an
ciënniteit kunnen bogen.
Dat is in de eerste plaats de heer Stobbe, die al
U heeft het zopas van mij kunnen horen in septem
ber 1931 raadslid werd, op een ogenblik, dat ik ook
raadslid geworden ben in deze raad. De heer Stobbe,
die in zijn verschillende zittingsperioden steeds blijk
heeft gegeven van een zeer grote belangstelling voor
en kennis van gemeentelijke zaken, gaf, wanneer hij het
nodig vond, steeds op een duidelijke wijze van zijn eigen
zelfstandig en weldoordacht oordeel blijk.
Dat is in de tweede plaats de heer Wiersma, die, zoals
zopas gezegd, ook in september 1931 gekomen is en
die, behalve dan in de jaren van de oorlog, sedert aan
één stuk raadslid is gebleven en die bovendien van 10
oktober 1951 af tot 1 september 1953 toe wethouder
van Financiën en Huisvesting is geweest. Wat ik van
de heer Stobbe heb mogen zeggen, geldt in niet min
dere mate van de heer Wiersma; deze kan bogen op
een nog langere zittingsperiode en bovendien op zijn
wethouderschap en gezegd mag nog worden, dat de heer
Wiersma de gemeente toch wel in bijzondere mate aan
zich heeft verplicht.
In de derde plaats wil ik de heer J. K. Dijkstra noe
men. Ook deze kan op een zeer lange zittingsperiode
wijzen, zij het dan, dat die zittingsperiode korter is
geweest dan die van de heren Stobbe en Wiersma.
Maar daarnaast staat zijn wethouderschap. Hij was n.l.
wethouder van Onderwijs van september 1946 af tot
nu toe en daarbij bovendien nog wethouder van Open
bare Werken van september 1952 tot september 1953
en loco-burgemeester van augustus 1952 af. Dit is een
wethouderschap, mijnheer Dijkstra, dat zich misschien
meer nog dan door zijn lange duur heeft onderscheiden
door de voortreffelijke wijze, waarop het is vervuld.
Dames en heren, het is in onze g'emeente geen ge
woonte om anders dan met het gesproken woord af
scheid te nemen van vertrekkende raadsleden, maar,
gegeven de lange en goede staat van dienst van deze
drie heren, zou ik thans op die gewoonte een uitzonde
ring willen maken en wel door ieder van hen als blijk
van dank een album aan te bieden met foto's van ob
jecten, die tijdens hun raadslidmaatschap en dus met
hun medewerking als raadslid zijn tot stand gekomen.
Heren Stobbe, Wiersma en Dijkstra, ik hoop, dat U
mede door deze albums een goede herinnering aan ons
gezamenlijk werk zult bewaren.
Ik zou, dames en heren, tot slot nog speciaal iets tot
de heer Dijkstra alleen willen zeggen. Ik heb reeds ge
sproken over Uw lang en voortreffelijk vervuld wet
houderschap. Toch vormt dit wethouderschap maar een
deel van Uw gehele politieke, sociale en culturele werk
zaamheid. Sinds 1946 was U ook lid van de provinciale
staten van Friesland; Uw wethouderschap was aan
leiding tot het lidmaatschap van vele commissies en
besturen; het lidmaatschap van weer andere stond los
daarvan. Ik zou al die commissies en besturen moeilijk
of onmogelijk met name kunen noemen. Misschien zou
ik toch een poging kunnen wagen en in een volkomen
willekeurige volgorde een aantal daarvan noemen. U
was onder meer natuurlijk voorzitter van de
commissie voor de kleuterscholen, voorzitter van de
Stichting Sociëteit voor Bejaarden, voorzitter van de
Stichting Théskinkerij Prinsetün, voorzitter van het
Comité Lusthofavonden, voorzitter van de Commissie
voor een Verkeersmaquette, lid van het bestuur van de
Uitgebreid Technische School, lid van het bestuur van
de Centrale Speeltuinen, lid van het bestuur van het
Schoolmuseum van Friesland, secretaris van het cu
ratorium Noordelijke Leergangen der Fryslce Akademy,
lid van de Radiocommissie van de Fryske Kultuerried,
lid van het bestuur Vorming Bedrijfsjeugd, lid van het
bestuur van de Federatie van Nazorgverenigingen in
Friesland, voorzitter van de commissie van beheer van
het Studiefonds, voorzitter van de commissie van ad
vies van het Culturele Fonds, lid van de gemeentelijke
commissie voor de lichamelijke opvoeding, lid van het
bestuur van „Kunst aan Allen", lid van het bestuur
van de Vereniging voor Middelbaar Technisch- en Am-
bachtsonderwijs, lid van het curatorium voor Voortge
zet Bouwkundig Onderwijs, lid van het algemeen be
stuur van Stania State en van de plaatselijke commis
sie „Steun Wettig Gezag". Dit is een niet-volledige en,
zoals ik al zei, in een volkomen willekeurige volgorde
opgenoemde rij van bestuurslidmaatschappen.
Al veel eerder heeft U zich een goede naam ver
worven op het Friese culturele terrein. U was mede
oprichter en secretaris van het Jongfrysk Sjongkoar,
verzorger van een zeer bekende Friese kinderru
briek, mede-oprichter en redacteur van het Sosiael-
Demokratysk Frysk Forban, schrijver van het „Frysk
Taelboek", waarvan zeer binnenkort de 10e druk
zal verschijnen. U was ijveraar in de goede zin
van het woord voor het Fries op school, U was
mede-schrijver van twee Friese leesboeken en schrij
ver van Friese kindergedichtjes. U was enige ja
ren hoofdbestuurslid van het Selskip foar Fryske Tael
en Skriftekennisse en redacteur van het orgaan daar
van en een tijdlang mede-redacteur van „Frysk en Frij",
vele jaren lid van de Algemiene Fryske Underrjocht-
kommisje en lid van de Fryske Staveringskommisje. U
was lange tijd opleider en examinator voor de Friese
akten, terwijl van Uw hand talrijke, om niet te zeggen
talloze publikaties zijn verschenen over het Friese taal
idioom. Vele van deze zaken behoren stellig niet tot
de werkzaamheden van de raad of van B. en W. van
Leeuwarden. Dat ik ze toch noem, vindt zijn reden
hierin, dat ze deel uitmaken van Uw gehele staat van
dienst, van een zo verdienstelijke werkzaamheid ten
bate van de gemeenschap, dat H.M. de Koningin daarin
grond heeft gevonden om U bij besluit van 12 juli van
dit jaar deswege te benoemen tot ridder in de Orde
van Oranje-Nassau. Mijnheer Dijkstra, het is mij een
bijzonder genoegen om U hartelijk geluk te wensen met
deze hoge onderscheiding en tegelijkertijd mevrouw
Dijkstra, die ik zopas op de tribune heb gezien, ook
mijn beste gelukwensen te mogen aanbieden, een bij
zonder genoegen ook, om U de versierselen van deze
onderscheiding te mogen overhandigen en U toe te wen
sen, dat U vele jaren lang en gesteund, evenzeer als tot
dusverre, door Uw vrouw, deze versierselen in gezond
heid zult mogen dragen, ook bij Uw verdere werkzaam
heden, die U, naar wij van U weten, voorlopig stellig
niet van plan is te staken. Mijnheer Dijkstra, van harte
geluk gewenst! (Applaus.)
De heer Kamstra:
Na de sympathieke woorden, welke U, mijnheer de
Voorzitter, tot de scheidende raadsleden hebt willen
spreken, is het mij een groot genoegen, dat ik, met Uw
toestemming, namens de raad een woordje mag zeggen.
Het is niet mijn bedoeling Uw woorden nog aan te
vullen, maar om deze te onderstrepen. Wanneer men een
op zich genomen taak, die men met liefde en toewijding
heeft vervuld en waarmee men in de gelegenheid is
gesteld om het algemeen belang te dienen, gaat be
ëindigen, dan is dat een enigszins moeilijk moment. Dit
moment zou nog moeilijker worden, wanneer het be
ëindigen van die taak enkel en alleen zou worden aan
geduid met een simpele hamertik. De manier, waarop
U dit thans hebt willen doen, mijnheer de Voorzitter,
stemt de raad tot vreugde, maar daarnaast hopen wij,
dat dit in de Leeuwarder raad gewoonte mag worden.
Mijnheer de Voorzitter, U hebt het zopas al gezegd,
vanavond gaan 13 leden hun raadslidmaatschap be-