school moet komen, dan wijzen de feiten in de richting
van een christelijke school.
De Voorzitter gelooft, dat het, wat de orde aangaat,
minder een kwestie van beraadslaging is dan wel van
een eventuele stemming. Hij wil dat wel bij voorbaat
zeggen, hoewel het misschien beter zou zijn, om de
beraadslagingen eerst af te wachten met het oog op
de vraag, of tijdens de discussies misschien ook be
paalde voorstellen worden ingediend, waaromtrent hij
nu nog niets weet. Mochten de beraadslagingen geen
aanleiding geven tot het indienen van bepaalde voor
stellen, dan gelooft spr., dat in het voorstel van B. en
W„ zoals het nu ter tafel ligt, ligt opgesloten, dat
B. en W. deze zaak als één vraag zien. Uitgaande van
het standpunt van het college, dat in Leeuwarden mo
menteel geen plaats is voor twee scholen en dat dus
keuze moet worden gedaan tussen de twee aanvragen,
ziet spr. eigenlijk geen reden, waarom aan het verzoek
van de heer De Jong zou moeten worden voldaan. Dat
is dus echter een voorlopig antwoord op diens vraag.
Spr. gelooft, dat het juist is om eerst het verloop van
de beraadslagingen af te wachten en dan te kijken,
hoe hier tot een beslissing moet worden gekomen.
Dit dus over de vraag van orde.
Thans zou spr. willen vragen, of nog iemand van
de raadsleden het woord verlangt.
De heer Kanistra meent, dat het te verwachten was,
dat van A.R. zijde bezwaar zou worden gemaakt tegen
dit meerderheidsvoorstel van het college. Ook spr.'s
fractie kan met het voorstel, zoals het hier ligt, niet
meegaan.
De heer De Jong heeft heel voorzichtig gevraagd
en spr. wil dit ook doen of door het college eigen
lijk niet een keuze is gemaakt tussen het confessionele
en het algemene onderwijs. Spr. c.s. vinden het wat
vreemd, dat terwijl anders toch nogal behoorlijk
aandacht wordt geschonken aan ambtelijke adviezen
nu juist het advies van de inspectrice van het Nijver
heidsonderwijs geheel is genegeerd en dat men juist
in tegengestelde richting is gaan werken. In de raads-
brief staat toch, dat de inspectrice in haar advies een
pleidooi heeft gevoerd voor het tot stand komen van
een christelijke school, maar dat de meerderheid van
het college haar advies niet kan volgen en dus een
voorstel doet tot noodzakelijkheidsverklaring van een
algemene detailhandelsvakschool. Spr. zal de motieven,
die over en weer zijn aangevoerd, niet herhalen. De
heer De Jong heeft het in den brede gedaan. Maar het
mag voldoende bekend zijn, dat spr. c.s. voorstanders
van het confessionele onderwijs zijn en dat zij, nu het
gaat om een keuze tussen een confessionele en een
algemene school, met het voorstel van B. en W., zoals
het hier ligt, niet akkoord kunnen gaan.
De hear Santenia seit, dat dit ütstel ek yn syn fraksje
gjin bifrediging jown hat en wol omdat men hjir in
hiel ienfaldige regel fan it boargerlik forkear net op-
folget.
Der binne hjir n.l. twa forsiken oan 'e oarder; it
earste waerd yntsjinne troch de Stichting Christelijke
Detailhandels vakscholen voor Friesland. Dizze for-
iening is oprjochte yn oktober fan it foarige jier en
hat yn jannewaris 1958 in oanfraech yntsjinne. Inkelde
dagen dernei komt der in oanfraech yn by B. en W.
fan inkelde hearen, noch net iens in foriening, ek om
in needsaeklikheitsforklearring foar in skoalle, dy't dan
yn 'e takomst noch oprjochte wurde moat.
Spr. c.s. achtsje it yn it alderearste plak in regel fan
binlikheit, dat oan dyjingen, dy't hjir it earst de oan
fraech yntsjinne hawwe, ek de needsaeklikheitsforklear
ring jown wurde moat. It is dan net ünmooglik, dat
dyjingen, dy't miskien net wolle, dat har bern kristlik
ünderwiis folgje, yn dit gefal it wol folgje litte. Oars-
om wurdt dat ommers ek sa faek dien. Spr. c.s. achtsje
it abslüt needsaeklik, dat B. en W. dy regel fan binlik
heit hjir folgje. Men kin dan fansels oer it algemien
foarmjend ünderwiis, dat jown wurde sil oan dizze beide
eventueel op to rjochtsjen skoallen, noch forskillende
dingen sizze. Op beide listen fan fakken, dy't dér ün-
derwiisd wurde sille, listen, dy't by de stikken lein
hawwe, stiet ünderoan it fak „godstsjinstünderwiis"
en der stiet tusken heakjes efter „facultatief", mar wy
witte, sa seit spr., allegearre, dat it algemien ünderwiis
sa sil hy it ek mar neame dochs in oar karakter
hat, in oar libbensbiskóglik karakter, as it kristlik
ünderwiis. Wy kinne it allegearre, sa mient spr. fier
der, wol ynskikke, dat der alden binne, dy't dat ünder
wiis foar har bern bigeare.
Hy mist by it rigeltsje fakken, dat troch it ministery
oanjown is en dat de rie ünder de noas halden wurdt
(fakken, dy't byg. ek jown wurde yn Swol, Amsterdam,
Utert en hwer earne dan ek) foar Ljouwert ien fak.
Men mei forwachtsje, dat by de taelfakken, dy't neamd
wurde, hjir yn Ljouwert foar de eventueel op to rjoch
tsjen skoalle ek it learfak Frysk in plak jown wurde
sil. Wy moatte üs, sa seit spr., foaral biwust wêze, dat
wy dizze mooglikheit ek foar üs detailhannelsfakskoalle
forwêzentlikje.
Fierders wachtet spr. mei bilangstelling öf, hwat der
noch oer dizze saek sein wurde sil. Hoe't it ek wêze mei,
spr. syn wurden meije genöch wêze om it stünpunt fan
syn fraksje ütkomme to litten.
De heer Mani c.s. kunnen zich met het voorstel van
de meerderheid van B. en W. wel verenigen en met de
argumenten, die daarvoor aangevoerd worden, ook wel.
Spr. kan het echter toch wel met de heer De Jong eens
zijn, dat het gebied, waaruit leerlingen voor deze school
betrokken zullen worden, door het college wel wat te
klein genomen wordt. Spr. wil zich heel rustig aan
passen bij het gebied van 250.000 inwoners, dat door
het E.T.I.F. aangenomen wordt, en daar wil hij de
consequenties wel van aanvaarden. Maar dan wil hij
daarbij direct opmerken, dat het voor hem bij
voorbaat wel vaststaat, dat uit al deze 250.000 in
woners niet op dezelfde manier door de school in
Leeuwarden leerlingen aangetrokken zullen worden.
Hij gelooft, dat men aan de 80.000 inwoners van Leeu
warden in dit opzicht een grotere waarde moet toe
kennen dan aan de 80.000, die meer aan de periferie
van het door B. en W. aangenomen gebied zitten, maar
aan deze 80.000 nog weer meer dan aan de 80.000, die
daar weer buiten vallen en nog door het E.T.I.F. wor
den meegerekend, zodat spr. ten aanzien daarvan weer
meer in de geest van het college denkt.
Ook wil spr. opmerken, dat het feit zich voordoet,
dat door de Stichting Christelijke Detailhandelsvak
scholen voor Friesland op principiële gronden is ge
weigerd mee te werken aan de stichting van een com-
promisschool in Leeuwarden. Spr. kan niet nalaten te
vragen, of dit alleen een zuiver Leeuwarder principe
is. Want hoe zijn anders de compromisscholen in
Overijsel en in Groningen tot stand gekomen Dat
zou spr. graag willen weten. Hij kan het zich niet
anders voorstellen, dan dat de oprichting van een
detailhandelsvakschool in die beide provincies met mede
werking van de daar bestaande Stichting Christe
lijke Detailhandelsvakscholen is geschied. Als men het
principe stelt, zoals de heer De Jong, dan moet dat
een algemeen principe voor zijn richting zijn, maar dan
is niet te verklaren, hoe deze situatie is ontstaan.
In eerste instantie zal spr. ook graag afwachten,
wat door het college op alles wat uit de raad gezegd
is, wordt geantwoord. Eventueel komt hij er in tweede
instantie op terug.
Maar reeds in eerste instantie moet spr. zeggen, dat
hij het zeer betreurt, dat het niet mogelijk is geweest
tot een compromisschool te komen.
En dan mag spr. misschien aan het adres van de
heer Santema nog wel de opmerking maken, dat aan
hetgeen deze zeide i.z. het eerst indienen van de aan
vraag, toch wel een wat eigenaardige gedachte ten
grondslag ligt. Als spr. goed is ingelicht, zijn vóór
januari van dit jaar besprekingen gehouden tussen ver
tegenwoordigers van de algemene richting en de des
betreffende stichting voor christelijk onderwijs en is
hangende deze bespreking, het onderhavige verzoek tot
urgentieverklaring reeds door de christelijke stichting
bij de raad ingediend. Dat werpt natuurlijk op de be
sprekingen, wanneer die ernstig gemeend zijn, een
vreemd licht en dwong de andere stichting enkele dagen
daarna, terwijl zij misschien niet geheel voorbereid was,
ook met een verzoek te komen.
5
De heer Van Balen Walter betreurt het in hoge mate,
uitgaande van het feit, dat voor Leeuwarden twee
scholen, als hier in bespreking, eigenlijk toch wel te
veel van het goede zijn, mèt de heer Mani, dat het niet
mogelijk is geweest hier tot samenwerking te komen tus
sen de twee belanghebbende organisaties, dat in Leeuwar
den dus geen compromisschool tot stand kon komen.
Spr. weet niet, welke argumenten daarvoor worden
aangevoerd. Hij heeft alleen gelezen, dat dit van de zijde
van de Stichting Christelijke Detailhandelsvakscholen
voor Friesland op principiële gronden werd afgewezen,
maar dit is hem toch eigenlijk te vaag. Gezien deze
omstandigheden kan spr. wel mededelen, dat hij met de
argumenten, in het voorstel van B. en W. aangevoerd,
akkoord kan gaan.
De heer Tiekstra (weth.) meent, dat het nodig is,
deze aangelegenheid tot de zakelijke proporties terug
te brengen. Wanneer het publiek vanavond naar de
raadstribune is gegaan met de gedachte, dat een stukje
schoolstrijd is blijven bestaan, dan moet het, zo gelooft
spr., toch wel teleurgesteld worden. Daar is, gegeven
ook het beleid, dat zowel door B. en W. als door de
raad in het verleden gevolgd is, geen sprake van. Het
gaat hier - en spr. meent, dat de stukken te dezen
aanzien ook duidelijke taal spreken om de vraag:
Welke school zal het, nu er maar één kan komen,
worden? Er is in de loop van de discussie hier en daar
cijfermateriaal gebruikt, maar wat daarvan verder op
dit moment ook zij, het is wel heel sterk te betwijfelen,
of dit grond kan geven voor het betoog, dat er op
gebouwd is. Men heeft hier immers te maken met een
opleiding, waarvan niet bij voorbaat vast staat uit welk
milieu, ook uit welk levensbeschouwelijk milieu, de
leerlingen zullen worden aangetrokken. In de stukken
van de Stichting Christelijke Detailhandelsvakscholen
voor Friesland worden zekere aantallen ondernemers
uit de middenstand aangehaald, maar dat is niet vol
doende. Het gaat hier immers ook om het personeel
in deze bedrijven. Het staat bij voorbaat helemaal niet
vast, dat de leerlingen uit het milieu van de onder
nemers zullen worden aangetrokken.
Wat het schoolmilieu betreft, is het helemaal niet
zeker, dat de leerlingen volledig zullen worden gevon
den bij het v.g.l.o. Dit onderwijs immers is van een ge
heel ander karakter en als zodanig op dit moment nog
eindonderwijs. De leeftijd van de jongeren, om wie het
hier gaat, strekt zich uit van 1216 jaar en dan zou
men evengoed vergelijkingsmateriaal uit bijv. het u.l.o.
kunnen nemen. Maar daar komt spr. straks nog even
op terug.
Spr. gelooft, dat zijn in het begin genoemde uit
gangspunt het meest juiste is, n.l. de vraag: Als hier
in Leeuwarden één school moet komen van deze aard,
die tevens een belangrijke functie voor een groot deel
van het omliggende gebied zal moeten vervullen, welke
signatuur zal deze school dan moeten hebben Hij ge
looft, dat men voor de beantwoording van deze vraag
zal moeten putten uit de bron van de verhoudingen
der totale bevolking. Het zou volgens spr. zeer slecht
te begrijpen zijn, dat er voor een bevolking, die over
wegend niet levensbeschouwelijk kiest, een school van
protestants-christelijk-levensbeschouwelijke signatuur
zou komen. Spr. heeft dus eens even nagegaan en
hij wil de heer De Jong de cijfers niet onthouden
welke stemmenaantallen er bij de laatst gehouden ver
kiezingen van de provinciale staten uitgebracht zijn op
de confessionele partijen van protestants-christelijk
karakter. Spr. zal daarbij royaal zijn. Friesland heeft
op de protestants-christelijke partijen in totaal uitge
bracht 102.000 stemmen en op de andere partijen 145.000
stemmen. De kieskring Leeuwarden bracht en dan
neemt spr. het royaal rond 12.000 stemmen uit op
de protestants-christelijke en rond 32.000 op de andere
partijen. Spr. wil nü hetzelfde toertje uithalen als de
heer K. J. de Jong met de cijfers t.a.v. het v.g.l.o.;
alleen zal hij een beetje completer zijn. Hij is bereid de
kieskring Dokkum uit zijn beschouwing te lichten. Dan
komt hij uiteraard tot heel andere cijfers, n.l. op een
protestants-christelijk stemmenaantal van 170.000 en
op een aantal stemmen van 127.000 voor de overige
partijen. Haalt hij echter met de kieskring Heerenveen
hetzelfde uit, dan komt hij voor de protestants-christe-
lijken op 86.000 stemmen en voor de overige partijen
op 105.000. Hij heeft hier de K.V.P.-stemmen uiteraard
niet bij vermeld. Hij kan ze de heer K. J. de Jong echter
wel verschaffen, maar het beeld verandert er niet essen
tieel door. Spr. gelooft, dat men ten onrechte verwacht,
dat de protestants-christelijke school ook voor de R.K.
middenstanders of de R.K. winkelbedienden gebruikt
zou kunnen worden. Integendeel. Er zijn spr. publi-
katies bekend en adviezen van geestelijke adviseurs
van één van de middenstandsorganisaties op R.K.
grondslag, waaruit blijkt, dat men, als het gaat om een
detailhandelsvakschool, positief de openbare school zal
kiezen, als er geen plaats is voor een R.K. school. Spr.
zou het trouwens niet waarschijnlijk achten, dat een
keuze in andere zin mogelijk zou zijn. Wat daarvan
ook zij, hij gelooft, dat de door hem verstrekte cijfers
zeer duidelijk de samenstelling van de bevolking weer
geven. De juistheid van de door de heer K. J. de Jong
gegeven cijfers wil spr. niet ontkennen, maar wel zou
hij er nog een aantal cijfers naast, of misschien boven,
willen plaatsen. Hij heeft zoëven gezegd, dat, ter be
oordeling van de vraag, uit welke sector van het onder
wijs de leerlingen zullen kunnen worden aangetrokken,
niet alleen gekeken moet worden naar de verhoudings-
cijfers van het v.g.l.o. De heer De Jong heeft de cijfers
van geheel Friesland voor dit onderwijs gebruikt. Als
spr. zulks doet t.a.v. het u.l.o., dan blijkt, dat hier 48
der leerlingen het openbaar u.l.o. volgt en 45 het
protestants-christelijk, waarbij spr. nog wel de moed
heeft, achter de bewering, dat inderdaad alle protes-
tants-christelijken t.a.v. het onderwijs, dat vanavond
aan de orde is, de levensbeschouwelijke grondslag zullen
kiezen, een vraagteken te plaatsen. Hij gelooft, dat
de toelichting van het standpunt van de meerderheid
van B. en W. in de raadsbrief, mèt het cijfermateriaal,
dat hij zojuist geproduceerd heeft (waarover, naar hij
aanneemt, nog wel even gepraat zal worden), duidelijk
is. Deze meerderheid heeft zich de vraag gesteld: Als
er sprake zal zijn van één school in Leeuwarden, welke
school moet het dan hier in de allereerste plaats zijn?
Naar spr.'s overtuiging en naar die van de meerderheid
van het college, gegeven de totale bevolkingssamen
stelling en gegeven ook de cijfers, die spr. nader heeft
geproduceerd: een algemene school, waarbij men het
kan betreuren, dat in deze omstandigheden een com
promisschool niet mogelijk is. Spr. gelooft, dat men de
bedoeling van de meerderheid van het college toch mis
kent door te veronderstellen, dat de pogingen om te
komen tot een compromisschool eigenlijk zouden in
houden, dat deze meerderheid de vrijheid van de ouders,
wat betreft de schoolkeuze, zou beperken. Zo was on
geveer de formulering en spr. had van de heer De Jong
iets anders verwacht. (De heer K. J. de Jong: Het is
maar een vraag geweest.) Spr. meent, dat zelfs een
vraag ook haast pijnlijk kan worden voor degene, aan
wie ze gesteld wordt. Hij gelooft, dat het voorgaande
college, noch dit college, noch de raad deze opmerking
verdiend heeft. Veeleer meent hij te mogen zeggen,
dat men door de pogingen om tot een compromis te
komen, stellig de mogelijkheid had willen scheppen,
om toch aan dit levensbeschouwelijke onderwijs de
ruimte te geven, die het nodig heeft.
Als men uitgaat van de veronderstelling, dat in
Nederland ruim 20 scholen van dit type nodig zijn om
in de behoefte te voorzien, dat twee daarvan protes
tants-christelijk moeten zijn, een aantal R.K. en een
aantal compromisscholen, meent men dan, op grond van
de positie, die men inneemt, aan protestants-christe
lijke zijde werkelijk, als de bereidheid tot het com
promis daar niet aanwezig is, dat de meerderheid, die
er anders over denkt, onder het juk van anderer mening
door zal gaan? (De heer W. M. de Jong: De inspec
trice van het Nijverheidsonderwijs is voor de stichting
van een christelijke detailhandelsvakschool in Leeuwar
den). De inspectrice spreekt zich in haar brief zeer
duidelijk uit voor één school en legt dus de nadruk op
de verwachting, dat twee scholen geen bestaansrecht
in deze gemeente zullen hebben. Maar als men deze
brief goed heeft gelezen, dan weet men, dat de in
spectrice op dit ogenblik in feite niet meer doet dan
een advies, een rapport of hoe men het ook wil