24 beetje passief is uitgevallen. Spr. heeft dat nog eens nagelezen en hij is tot de conclusie gekomen, dat het inderdaad niet bruisend actief is, misschien wat te veel in de vorm van: „wij zullen dit en wij zullen dat", maar dat het toch wel, zij het op een misschien wat zakelijke toon, de stand van zaken weergeeft. Voor zover er twijfel mocht bestaan, of het college deze zaak wel belangrijk genoeg acht, wil spr. wel zeggen, dat dit in de besprekingen in allerlei verband in dat van de industrialisatie, van de verbetering van woonklimaat en niet in de laatste plaats van het D.A.C.W.-werk telkenmale weer opduikt en dat B. en W. telkens weer, periodiek, onder ogen zien, hoe deze zaak verder kan worden gebracht. Daarom gelooft spr. niet, dat er bij de raad ongerustheid behoeft te bestaan over de vraag, of B. en W. hier wel genoeg „achterheen zitten". Wat betreft het tweede gedeelte van de aanleg, op het ogenblik is deze zaak bij de C.O.W. aanhangig. Nog zeer onlangs is er vanaf bestuurlijk niveau aangedron gen op bespoediging van de beslissing van deze in stantie. Deze beslissing zijn B. en W. dus wachtende. Spr. mag herhalen, dat deze zaak absoluut de volledige aandacht van het college heeft en dat het er dus van stap tot stap „achterheen zit", om haar verder te bren gen. Als de woorden van B. en W. in de mem.v.a. dus een beetje zakelijk zijn uitgevallen, dan moet de raad daaruit niet afleiden, dat er te weinig aan zou worden gedaan. Een volgend punt, dat door de heer Mani en uiteraard ook door een aantal andere sprekers is aangeroerd, be treft de woningbouw en daarbij zijn in het algemeen de hoge huren aan de orde gesteld en men heeft zijn verontrusting daarover uitgesproken. Dat is inderdaad een punt, waarover men, er over nadenkende, wel on gerust moet worden. De ontwikkeling is, dat de woning nood geleidelijk aan iets vermindert, maar de figuur gaat zich aftekenen, dat er een rest van gevallen zal overblijven, waarin wel woningbehoefte bestaat, maar waarin men niet in staat is de huur van een nieuwe woning te betalen. Dat is naar spr.'s persoonlijke me ning een gang van zaken, die inderdaad zeer veront rustend is. Dit is echter een probleem, dat zich niet spe ciaal in Leeuwarden voordoet, maar het is een probleem, dat algemeen hier te lande voorkomt, tenminste in die gemeenten, waarmee men Leeuwarden kan vergelijken. Nu kan men t.a.v. deze vraagstukken verschillende standpunten innemen. Men kan zeggen: Dit is een pro bleem, dat landelijk is en wij zien uit naar de oplos sing op landelijk niveau, die dan moet komen in de vorm van huurverhogingen, uiteraard met compensatie, waardoor de spanning tussen de huren van oude en de nieuwe woningen wordt verminderd. Spr. gelooft ook, dat dat de beste wijze van oplossing is. Het probleem doet zich overal voor. Te eniger tijd zal er een huur verhoging komen. Dat is absoluut aan te nemen. En wanneer dat het geval is, zullen de spanning en andere narigheid verminderen. Men kan echter ook van de andere kant beginnen en zeggen: De gemeente Leeu warden moet de woningnood voor de Leeuwarder in gezetenen oplossen. En wanneer hier een aantal geval len overblijft van mensen, die niet meer dan bijv. f 9,50 of f 10,huur kunnen betalen, dan moet men er naar streven om hier in Leeuwarden coüte que coüte woningen te bouwen, die niet boven f 9,of f 10, huur uitkomen. Dat kan natuurlijk alleen maar, wan neer men de kwaliteit van de woningen zou gaan ver minderen. Spr. gelooft bepaald niet, dat het op te los sen is door alleen eengezinswoningen te gaan bouwen en niet meer etagewoningen. Men zou dus een „mini male" en zelfs „beneden-minimale" woning moeten ont werpen, die in een zeker kwantum misschien 500 of 1000 zou dienen te worden gebouwd en verhuurd tegen een absoluut niet hogere huur dan f 9,of f 10,Dat lijkt spr. een uiterst moeilijke opgave, ter wijl hij er zeer bedenkelijke kanten aan vindt, omdat men enerzijds bij de beoordelende instanties niet ge makkelijk medewerking verkrijgt en er anderzijds ten zeerste voor moet oppassen, hier in Leeuwarden de re putatie te vestigen, dat de huizen voor de arbeiders stand op een lager niveau liggen dan elders. Wil men de ontvolking van Friesland en van de stad Leeuwar den tegengaan, dan moet men deze kant van de zaak wel ter dege in het oog houden. De ontvolking van het platteland is mede veroorzaakt door de slechte woning toestand en wanneer men in Leeuwarden dus een groot aantal woningen zou stichten van een woonkwaliteit, die lager ligt dan de algemeen landelijk geldende, dan zou men daarmee een factor hebben gecreëerd, die er toe zou kunnen leiden, dat de mensen uit Leeuwarden wegtrekken. Het is dus een moeilijk probleem, maar spr. voor zich ziet alsnog niet in, dat dit hier plaatselijk opgelost kan of moet worden door het omlaag halen van de woon- kwalitieit. De heer Mani heeft terecht gezegd en hij moest dit in alle redelijkheid ook wel zeggen dat dit ver lossende woord in deze raad niet zal worden gespro ken, maar dat op landelijk niveau deze kwestie moet worden uitgemaakt. Het volgende punt, dat de heer Mani heeft aange sneden, is eveneens van algemeen belang en ook andere sprekers hebben dit aangeroerd, n.l. het saneringsplan van de binnenstad en de naaste omgeving daarvan. De vraag, waarin zijn opmerkingen uitmondden, is deze: Wil het college in een zo vroeg mogelijk stadium de raad er in kennen en hebben B. en W. voor de adviseur, die zij hebben aangetrokken, bepaalde principia gefor muleerd? De voorgenomen gang van zaken, de werk wijze is, dat de adviseur periodiek om de twee of drie weken een dag naar Leeuwarden komt en in samen werking met de directeur van de openbare werken, de architect en andere staffunctionarissen die er voor in aanmerking komen, een hele dag wijdt aan de bestu dering aan de hand van veel kaartenmateriaal, dat voorhanden is, en ook de stad in gaat, om ter plaatse opnemingen te doen. Die gang van zaken leidt er toe, dat de adviseur met de verzamelde gegevens naar huis terug gaat, terwijl ook de mensen van de eigen dienst zich weer voorbereiden op de volgende besprekingen en hiervoor allerlei studietekeningen uitwerken, die men dan weer gaat vergelijken en beoordelen en uiteraard soms weer helemaal verwerpt, omdat er 'weer nieuwe ideeën zijn opgekomen. Deze wijze van doen schijnt ge bruikelijk te zijn. Het zal de raad niet verwonderen, wanneer spr. zegt, dat zij niet verrassend snel tot resul taten leidt en dat men hier niet al te spoedig bijv. binnen enige maanden een goed afgerond plan voor de sanering van de binnenstad uit de bus zal zien ko men. Spr. kan na deze toelichting over de werkwijze wel namens het college toezeggen, dat, zodra de eerste resultaten van deze studie gereed zijn, de raad zal worden ingelicht, op dezelfde wijze als onlangs ook ten aanzien van de nieuwe uitbreidingsplannen is geschied. Bepaalde principia zijn in die zin niet geformuleerd bij het verlenen van de opdracht. Een heel belangrijk principe zou uiteraard zijn geweest, als gezegd was: „Meneer, U moet de grachten dichten." of „Meneer. U mag per se niet aan de grachten komen." Zo, in die scherpe vorm, is het niet gesteld. Alleen weten de ad viseurs wel, dat het college althans niet voelt voor een oplossing in de trant van Alkmaar: het dempen van alle grachten in de binnenstad. Dat zou trouwens moe ten gaan over het lijk van de Voorzitter van de raad. Het wil echter, naar spr. meent, ook niet zeggen, dal nooit of te nimmer hier en daar een centimeter of decimeter van de wallen zal moeten worden afgeno men, dat ook niet eens een stukje van 10 m zou kun nen worden overkluisd of iets van dien aard, maar bepaalde scherpe principia zijn dus bij deze opdracht niet gesteld, omdat men deze deskundige gaarne vrij wil laten in zijn meningsvorming. Hij gaat echter, naar spr. meent, niet de richting uit van het dempen van de grachten. Dat zou uiteraard in deze raad een zeei interessant debat opleveren, maar zover is het nog niet T.a.v. de veemarkt heeft de heer Mani het betreurd, dat de zuidelijke toevoerweg niet tegelijk met de vee markt gereed zal komen. Het college heeft inderdaad ook vrees, dat zulks niet zal kunnen. Op dat punt zijn B. en W. het dus geheel eens met de heer Mani. Im mers, ook een zeer belangrijk motief voor de verplaat sing van de veemarkt is indertijd geweest: de verkeers moeilijkheden in de binnenstad. Wanneer dus wèl het terrein gereed is, terwijl nog al het verkeer door de binnenstad moet, is de oplossing nog niet volledig, maai die oplossing zal zo spoedig mogelijk er achter aan komen. Over de industrievestiging heeft de heer Mani ook nog enige opmerkingen gemaakt. Hij zal het wel goed 25 vinden, dat spr. die straks gaat beantwoorden, wanneer spr. de heer Van der Veen, die daarover iets anders heeft gesproken, antwoord zal geven. De heer K. de Jong is begonnen met enige opmer kingen over de industrievestiging; ook deze opmerkin gen zal spr. zo meteen in ander verband gaan be spreken. Voorts vroeg de heer De Jong, of de continubouw in het plan-Nrjlan wel voortgang kan vinden. Het is aldus gegaan: B. en W. hebben een ogenblik de gedachte ge had ook toen zij in contact waren met de groep Leeuwarder aannemers dat men hier zou kunnen komen tot een wijze van continubouw, waardoor een aantal voordelen: rationalisering, standaardisering e.d., zou kunnen worden bereikt, maar doordat het ministerie van deze continubouw-contracten eigenlijk thans niet meer wil weten, is deze zaak weer onder een ander licht gekomen. Er hebben dus al geruime tijd geleden besprekingen met deze groep aannemers plaats gehad en daarbij is door de woordvoerder o.a naar voren ge bracht, dat in de prijsvorming voor een tweede unit, zoals men die kent in het plan-Zwolsman, in een over eenkomst met Leeuwarder aannemers niet zonder meer is voorzien. Bij het continucontract der firma Zwolsman kan, als de eerste tranche is afgesloten, de prijs van de tweede tranche van die van de eerste worden afgeleid, even tueel bij niet-overeenstemming met toepassing van de arbitrageclausule. Een dergelijke overeenkomst ligt, zo als de zaak nu staat, voor de traditionele bouw niet binnen het kader van de mogelijkheden. Nu vraagt de heer De Jong: Er zijn illusies gewekt en wat moet daar nu van terechtkomen? Spr. gelooft niet, dat met de Leeuwarder aannemers tot een continucontract kan worden gekomen, maar wat ligt dan voor de hand? De meest naastgelegen oplossing, naar spr. meent. Als de omstandigheden veranderen en iets wat men oor spronkelijk van plan was, kan niet meer doorgaan, dan zoekt men naar de naastgelegen oplossing, zodat, wan neer de woningbouw in het plan aan de orde komt, een •1-tal of een nader overeen te komen aantal aannemers, die tot deze samenwerking bereid zijn, wordt uitgeno digd om in te schrijven op deze bouw en wanneer dan de curveprijs zal kunnen worden gehaald, zal de bouw aan hen worden gegund. Dat is vooralsnog spr.'s per soonlijke mening en hij heeft ook de indruk, dat dit in het college niet op veel weerstand zal stuiten. De heer De Jong heeft verder enige beschouwingen ge wijd aan de verhouding tussen de aantallen etagewonin gen en eengezins-huizen in de uitbreidingsplannen. Zijn betoog tendeerde in deze richting, dat hij het wenselijk acht ten opzichte van de stedebouwkundige kant van de zaak enige concessies te doen om tot een groter aantal eengezinswoningen te komen. Dit is van groot belang voor de plattelandsbevolking die uit de dorpen, om Leeuwarden heen gelegen, naar de stad komt. Deze mensen zijn zó gesteld op een eengezinswoning, dat de bouw hiervan beslist moet worden bevorderd en wel licht sterker moet worden bevorderd, dan tot nu toe in de verschillende uitbreidingsplannen is gebeurd. Hij zinspeelde er verder op, of het niet wenselijk is bij de in de toekomst zich in Leeuwarden te vestigen bewo ners een enquête in te stellen naar hun voorkeur in dezen. Een dergelijke enquête is echter niet wel doen lijk. Zij zou namelijk nogal ver van te voren moeten worden gehouden en het te onderzoeken materiaal zal derhalve veel wisseling ondergaan. De mensen wie naar hun voorkeur is gevraagd, zullen uiteindelijk dikwijls niet in de op grond daarvan gebouwde woningen komen. Spr. wil graag nog een opmerking terzijde plaatsen. De heer De Jong redeneert, dat er meer eengezinshui zen en minder etagewoningen moeten worden gepro jecteerd. Nu is het zó, dat de uitbreidingsplannen 't Heechterp en 't Nijlün zijn vastgesteld onder volledige instemming van de raad en daarmee liggen deze na tuurlijk wel in zekere zin vast. Wel is elk uitbreidings plan voor wijziging vatbaar en zou de inpassing van de gedachte van de heer De Jong in de onderhanden zijnde uitbreidingsplannen mogelijk zijn door een aantal etage woningen te vervangen door eengezinshuizen, maar dat heeft bepaalde consequenties. In de eerste plaats be tekent dat een achteruitgang van de stedebouwkundige waarde van een uitbreidingsplan, maar het is tevens een inbreuk op de economie van het plan. Als men het aantal etagewoningen vermindert en daarvoor eenge zinshuizen in de plaats stelt, dan wordt de economie van het plan verstoord en heeft de gemeente weer een strop. Daarom zijn dergelijke wijzigingen op grote schaal niet mogelijk en wenselijk. Misschien zou op kleine schaal iets kunnen worden ondernomen. Dan heeft de heer De Jong nog weer de positie van de woningbouwcorporaties ter sprake gebracht. Spr. gelooft niet, dat B. en W. daaraan na hetgeen zij in de mem.v.a. hebben gezegd nog veel hebben toe te voegen. Het college is dus bereid om, nadat de lopende opdrachten zijn verwerkt, onder ogen te zien op welke wijze de woningbouwcorporaties weer aan de slag kun nen komen, terwijl het college zich voorts bereid heeft verklaard om, wat betreft de lopende opdrachten, een overdracht van de woningen aan de woningbouwcorpo raties te overwegen. Over de kwestie van het bejaardencentrum zal, naar spr. mag aannemen, de heer Vellenga wel spreken. De heer De Jong heeft voorts gezegd, dat het her stellen van de gobelins op de burgemeesterskamer in het stadhuis een duur hapje is. Spr. gelooft, dat de raad en die neemt uiteindelijk de beslissing er toe kan besluiten voor zichzelf niet en voor het na geslacht niet, om deze gobelins maar weg te doen. Wanneer men het zo stelt, wordt het een kwestie van meer of minder: moet het gedurende een aantal jaren per jaar f50.000,of iets minder kosten? Nu is daar, als men er aan vasthoudt, dat ze gerestaureerd moeten worden, geen man mee overboord. De heer Van der Veen was de derde spreker en hij heeft met de hem eigen scherpzinnigheid uitgerekend, dat, wanneer de centrale riolering nu al eens was aan gelegd en het geld ging devalueren, een aardig fortuin was bespaard. Dat zou dus alleen jammer zijn voor de mensen, die het geld aan de gemeente geleend hadden. Spr. lijkt de financiering van de centrale riolering op dit ogenblik heel bezwaarlijk. Men heeft hier te maken met drie problemen: het technische probleem, dat op losbaar is, het probleem van de financiering, dat al moeilijker wordt en ten slotte het probleem van de dekking van de begroting, dat al heel moeilijk is, zodat deze zaak niet in een snel tempo tot uitvoering zal kunnen komen. De heer Van der Veen heeft verder nog weer een lans gebroken voor de bevordering van de particuliere woningbouw en daarbij aanbevolen ook grond voor de verkoop beschikbaar te stellen. De heer Van der Veen is langer dan gisteren en vandaag lid van deze raad en hij weet, hoe de zaken op dat punt staan. Spr. is mèt hem van mening en hij spreekt nu misschien meer namens zichzelf dan namens het college dat verkoop van bouwgrond waarschijnlijk enigszins stimu lerend werkt op de particuliere woningbouw. Voorts heeft de heer Van der Veen het gehad over de opheffing van het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid (iets wat hij ook al eerder heeft be pleit) en daar sluit spr. zich bepaald niet bij aan. Spr. heeft uit de ervaring, die hij nu zo langzamerhand heeft gekregen, toch bepaald goede dingen van dit ministerie gezien. Het is maar gelukkig, dat er hier niet over behoeft te worden beslist. Dat spr. bepaald waardering heeft voor dit ministerie, betekent echter ook weer niet, dat hij er op bepaalde onderdelen geen kritiek op zou hebben. De heer Kamstra heeft nog eens beklemtoond, dat het wenselijk is, de rijksmedewerking voor de rond wegen te verkrijgen. Wat daarover is gezegd in de mem.v.a., kan spr. herhalen. Hij behoeft daar verder niets aan toe te voegen. De heer Kamstra sprak verder over de woningbouw en heeft ook aangedrongen op goedkope woningen. Daar heeft spr. al een en ander van gezegd bij de beant woording van de heer De Jong. Wat het uitbreidingsplan-Wirdum betreft, heeft de raad zeer onlangs een z.g. voorbereidingsbesluit ge nomen. Daaruit blijkt, dat deze zaak in behandeling en bewerking is. Spr. wil nog wel even deze vraag stel len: Is Wytgaard werkelijk zo geschikt als forensen dorp? Zo geschikt als Hilversum haast niet. Maar het heeft inderdaad veel verbindingen, in tweeërlei rich ting, met de hoofdstad, n.l. 44. Een vroeger raadslid heeft spr. dat eens verteld. Toch neemt dit niet weg, dat de kwestie-forensendorp wel vraagstukken oproept.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 13