nen worden. Zich afvragende, uit welken hoofde de financieringsmiddelen anders verkregen kunnen wor den, komt spr. bij de tarievenpolitiek van de heer Van der Veen terecht. Dan kan spr. hem misschien niet één, maar zelfs wel drie of vier mijlen tegemoetkomen. De ziekenhuiskwestie was vanavond niet aan de orde, zei de Voorzitter. Die zou pas aan de orde komen, wanneer de toestemming van de minister zou zijn ver kregen. Dan pas kon er sprake zijn van een voorbe reidingskrediet. Maar dat houdt toch zeker niet in, dat de raad straks aan een principe-besluit vastzit? Die gevallen zijn hier wel meer geweest. Het houdt volgens spr. in, dat de raad volkomen vrij is, ook al heeft het gemeentebestuur de eventuele toestemming van de mi nister in de zak om hier bijv. 200 bedden te krijgen. Maar als de Voorzitter zegt, dat er over gesproken is, dat het wèl de richting van gebondenheid uitgaat, dan heeft spr. er behoefte aan hier vanavond aan de orde te stellen de vraag: Moet hier een nieuw stadszieken huis komen? Hoe staat de raad daar tegenover? Er is hier gesproken over de behoefte aan bedden, over het gebied, waaruit verpleegden zijn te verwachten en dat hoe langer hoe kleiner wordt. Wij weten, aldus spr., allemaal, dat de bestaande ziekenhuizen plannen hebben, die óf in uitvoering zijn óf nog uitgevoerd zul len worden. Het is nog niet bekend, of het St. Bonifa- tius Hospitaal daarbij ingeschakeld is. Wat voor plan nen heeft dit ziekenhuis? Spr. meent, dat de raad be ter geïnformeerd moet zijn t.a.v. de capaciteit van de bedden op grond van de plannen, die de ziekenhuizen hebben, voordat van een principe-besluit sprake kan zijn. Mocht de Voorzitter zeggen: Wij hebben reeds een principe-afspraak gemaakt, dan wil spr. daar als nog graag tegen op komen. Wat de kwestie van de leeszaal betreft, spr. meent, dat Haarlem gezegd heeft: Wij trekken ons niets aan van de normen van het rijk, maar wij trekken de con tributie op tot een bepaald bedrag, omdat wij een tekort hebben. Is dit juist en is ook bekend, wat het rijk daar tegen gedaan heeft? Overigens is spr. van mening, dat aan verhoogde subsidiëring van het orkest en de lees zaal, wil men de verbetering van het woonklimaat, van het culturele klimaat, in verband met de industriali satie au serieux nemen, niet valt te ontkomen. Wij hebben, aldus spr., een leeszaal, een orkest en een mu ziekschool nodig en deze zullen van jaar tot jaar meer subsidie vragen. Wij zullen deze subsidies moeten ver lenen. De kwestie van de hogere ambtenaar, door de heer Mani aangeroerd, interesseert spr. in zoverre, of het antwoord, dat vanwege het college is gegeven, het ant woord van de grootst mogelijke meerderheid is. Spr. vraagt dit, omdat de Voorzitter deze zaak behandeld heeft en niet de wethouder van Personeelszaken. De heer Spiekhout vraagt naar de bekende rechter zijde. Daar heeft spr. het helemaal niet moeilijk mee gehad. Hij heeft bedoeld de z.g. confessionele partijen; dat zijn dus de partijen, welker doelstellingen gebon den zijn aan een bepaalde belijdenis. En dat is m.n. de Partij v. d. Arbeid niet. Spr. meent, dat zij juist in haar beginselprogram principieel en dat is kenmer kend voor de tegenwoordige verhoudingen in Neder land voor de organisatie van het politieke partij leven de grondslag van de godsdienstige belijdenis ver werpt. Dat wil echter niet zeggen, dat wat prof. Ban ning de „geestelijke bagage" noemt, door individuele leden van de partij niet meegenomen kan worden. Mis schien zitten dezen daar min of meer verdwaald, maar men aanvaardt toch het uitgangspunt van de P. v. d. A. En spr. acht de P. v. d. A. als zodanig niet te behoren tot de rechterzijde. De heer Mani heeft in tweede instantie eigenlijk heel weinig te zeggen, maar de Voorzitter zal waarschijnlijk wel begrijpen, dat spr. over hetgeen deze geantwoord heeft op de door spr. gestelde vragen i.z. de geschie denis van de hoofdambtenaar toch nog wel iets wil op merken. De Voorzitter zal zeker ook wel begrijpen, dat de motivering die deze gegeven heeft van het besluit van het college om een der hoofdambtenaren een jaar voor zijn pensionering in rang te bevorderen, spr. in het geheel niet heeft bevredigd. Het argument, dat deze promotie is geschied, omdat een herwaardering van deze ambtenaar heeft plaats gevonden, weegt bij spr. bepaald niet zwaar. Hij durft stellen, dat van be vordering geen sprake zou zijn geweest, indien inder tijd het meerderheidsvoorstel van het college zou zijn aangenomen. De Voorzitter staat op het standpunt, dat het bevorderingsbesluit geheel in de geest van het be trekkelijke raadsbesluit is, omdat de raad gelijkheid van behandeling voorstond. Inderdaad, maar dan ge lijkheid van behandeling van het gehele ambtenaren corps. Dat is juist de reden geweest van het verwer pen van het meerderheidsvoorstel. Het was trouwens toch slechts een gedeeltelijke gelijke behandeling, want deze betrof alleen het tijdstip, waarop de verhoging zou ingaan. De verhoging zelf, die voor de hogere amb tenaren ongeveer 12% bedroeg, en voor de lagere maxi maal 3%, bracht zeker geen gelijke behandeling van beide categorieën met zich mee. Spr. c.s. blijven er bij, dat door de beslissing van het college i.z. deze hoofdambtenaar het raadsbesluit volkomen is uitge hold; zij blijven daartegen protesteren en houden vast aan een onverkorte handhaving van dit raadsbesluit. Een handelwijze als die van B. en W. zal zeker afbreuk doen aan de goede verstandhouding tussen het college en spr.'s fractie. Thans wil spr. een heel korte opmerking maken aan het adres van de wethouder van Onderwijs, die als antwoord op datgene wat spr. zei omtrent de decen tralisatie van het hoger onderwijs gesteld heeft, dat men met veel aandacht zou volgen alles wat hier ge beurt. Spr. moet herhalen, dat dit volgen toch zeker niet betekent, dat men hier actief en stimule rend wil optreden en dat vindt spr. wel heel jammer. Hij gelooft, dat ook wat deze zaak betreft, zeker van stimulatie door het gemeentebestuur sprake zal moe ten zjjn. De heer Spiekhout wil graag een paar minuten tijd vragen, omdat hij er behoefte aan heeft om uit de kleuterklas van de heer Van der Veen weg te komen Terecht heeft deze opgemerkt, dat er, gezien, de krappe tijd van deze dag, geen gelegenheid is voor een debat Hij heeft dan ook wel iets gezegd, maar in werkelijk heid niets verklaard. Het argument van geen tijd te hebben om geen antwoord te geven heeft hij goed overgenomen van een professoraal partijgenoot van hem in de Kamer. Spr. heeft echter al de kleuterschool, de lagere school en de H.B.S. achter de rug en hij heeft in de school van het leven iets geleerd, wat hij met een voorbeeld aan de heer Van der Veen zou wil len trachten duidelijk te maken. In een schoolklas zijn twee mogelijkheden. De onderwijzer is weg en de kin deren zijn aan hun lot overgelaten. Dan weet men wel wat er van terecht komt. Er is geen orde. Het wordt bij wijze van spreken moord en doodslag. Men kan ook de onderwijzer in de klas laten, het gezag dus aanwezig laten. Treedt dit ordenend en regelend op, dan zullen de zwakke en veelgeplaagde meisjes en jongens beschermd worden door deze „overheid". De goede gang van zaken in de klas is dan gewaarborgd en wel voor alle leerlingen, niet alleen voor de sterk sten. In die klas kunnen allen leven en hun werk doer. Dat heeft spr. in de school van het leven geleerd. En hij hoopt, dat de heer Van der Veen die les t.z.t. ook zal kunnen leren. De heer Kamstra zegt, dat de wethouder van Finan ciën vanmorgen enigszins ontstemd was, toen spr. i.z. de Kruisverenigingen had gezegd, dat hier de ernst ontbrak. Toen waren er dus twee ontstemd, maar daar hij zeer veel waardering heeft voor de persoon en het werk van de wethouder van Financiën, wil hij die woorden wel terugnemen. De heer Van der Schaaf heeft gezegd, dat er in derdaad moeilijkheden waren t.a.v. de woningen, waar spr. het vanmorgen over had, maar houdt dat in, zo vraagt spr. zich af, dat men het dan ergens anders moet zoeken en het landelijk moet bezien? Later gaat men dan zeggen: de regering eigent zich eigenlijk alles toe en dan heeft men weer wat te klagen, maar dan heeft men zelf de moeilijkheden ontlopen. In verband met deze dingen gaf de heer Pols een overzicht van de gemiddelde huurprijzen en daaruit bleek, dat Leeu warden er niet zo slecht af kwam. Maar spr. vraagt zich af, of de heer Pols ook de gemiddelde salarissen heeft nagegaan. Spr. gelooft wel, dat de salarissen in Leeuwarden beneden het gemiddelde liggen. 37 Spr. komt thans terug bij de heer Van der Schaaf, die gevraagd heeft: is Wytgaard wel zo belangrijk als Hilversum? Wytgaard is inderdaad niet hetzelfde als Hilversum, maar Leeuwarden is ook niet hetzelfde als Amsterdam. (Gelach). De heer Bootsina wordt door de beantwoording van zijn opmerkingen i.z. het onderhoud van het gemeente lijk woningbezit er toe genoopt toch nog met een paar vragen te komen. De wethouder heeft uiteengezet wat trouwens ook in de begroting naar voren komt dat de onderhoudsnorm momenteel f 105,is, wat dan geldt voor een normale arbeiderswoning. Deze is f 155,voor een middenstandswoning. Bij de betref fende post staat vermeld, dat er vier complexen zijn, n.l. met 28, 29, 30 en 31 woningen, waarvoor resp. f 81,f 99,60, f 81,en f 81,in het onderhouds- fonds is gestort. Dat is dus belangrijk minder dan de norm, die momenteel zou gelden, n.l. die van 1954. Spr. zou graag willen weten, waarom voor deze wo ningen het gaat in totaal om 118 van de thans geldende norm is afgeweken. Verder leert het cijfer materiaal, dat in het onderhoudsfonds gestort werd, f290.125,waarvan besteed werd f258,520,terwijl f 31.605,als saldo overgeboekt werd. Dit komt er op neer, dat men spr. heeft even globaal geteld voor 3122 woningen f 82,kan besteden, terwijl de onderhoudsnorm voor normale arbeiderswoningen f 105,en voor middenstandswoningen f 155,is. Misschien zit dit mede in de tekorten, die reeds eerder ontstaan zijn, maar ook t.a.v. dat punt is de begro ting niet erg duidelijk. Het onderhoudsfonds, waarvan de toelichting op blz. 52 staat, wordt voor 1959 pro memorie geraamd. Daar komt bij een storting van f 290.125,Maar hoe in wezen de stand van het onder houdsfonds is, heeft spr. niet kunnen vinden. Wel heeft de wethouder enkele cijfers genoemd, maar daarvan kon spr. de optelling niet volgen. Hij gaf voor het gemeentelijk woningbezit op een achterstand in onder houd van f 324.675,— en f 354.000,voor de woningen der woningbouwcorporaties. Dat is volgens spr. f 678.675,terwijl hij genoteerd heeft van de wet houder f 760.000,Spr. zou t.a.v. deze cijfers dus nog graag een toelichting van de wethouder hebben. De heer W. M. de Jong zou een paar kleine opmer kingen willen maken. Over het antwoord op zijn op merking i.z. de behandeling van de bedrijfsbegrotingen in de commissies van bijstand is hij tevreden. Hij ver trouwt, dat voortaan de kans groot is, dat de genoem de begrotingen in de commissies van bijstand worden behandeld. Dat is geen doel, maar alleen middel. Spr.'s doel is een goed verkeer tussen B. en W. en raad zoals de Voorzitter het noemde). Daar hecht spr. bij zonder grote waarde aan en hij ziet in de door hem aanbevolen handelwijze een middel om dit verkeer zo veilig mogelijk te doen verlopen. Iets dergelijks speelt ook bij de prioriteit van uit breidingsplannen, in dit geval met betrekking tot de plannen Noord en Zuidoost. Dit moet vooral beoor deeld worden uit verkeersoogpunt. De verkeersmogelijk heid tussen oost en west is vrij goed, maar die tussen zuid en oost zeer bepaald slecht; daar is al meer over gesproken. Het is daarom spr.'s zeer stellige overtui ging, dat plan Zuidoost de voorrang moet hebben. Spr. wil de opmerkingen van de heer Heidinga graag onder strepen en zegt er bij, dat hij van mening is, dat der gelijke ingrijpende dingen niet tot de voorbereiding van een voorstel behoren. Het college weet niet welk voor stel de raad prioriteit zal geven, maar dat maakt het college hier praktisch zelf uit. Spr. heeft respect voor het optreden van het college, maar meent toch, dat het juister is, dat het college zich realiseert, dat men eerst moet weten welke plannen moeten worden voorbereid en dat daarin de raad moet worden gekend. I.z. het Julianapark heeft de heer Santema in eerste instantie gesproken, maar hij is een irenisch man en heeft in tweede instantie daarover gezwegen. Het is niet een heel belangrijke kwestie, maar het is toch wel dwaas, dat een dergelijke chaos in een park of plant soen wordt getolereerd. Spr. kan zich niet voorstellen, dat dit op een andere plaats mogelijk is, maar dan mag het ook in Huizum niet gebeuren. Hij begrijpt, dat B. en W. met de afronding van het park willen wachten tot de nieuwe woonwijk haar vorm gekregen heeft, maar hij meent, dat het hart van het park wel met enige tienduizenden guldens in orde te krijgen is. Spr. kan zich niet voorstellen, dat anderen dit tolera bel vinden. Hij c.s. achten het noodzakelijk, dat het hart van het park althans provisorisch in orde wordt gemaakt. Maar dit kan ook wel definitief gebeuren. Met een paar zoden en een paar banken kan het park tot zijn recht komen. Over het bejaardentehuis zou spr. alleen deze op merking willen maken, dat hij het tot stand komen van ieder bejaardentehuis in Leeuwarden zou toejuichen en dat het hem nog altijd spijt, dat hij dit de vorige keer niet met meer klem heeft betoogd. Hij hoopt, dat het nu wel tot stand komt, al was het alleen maar, omdat daardoor woonruimte vrijkomt, die zo goed be nut kan worden. I.z. de Kruisverenigingen is het wel duidelijk, dat er een enorme achterstand is. Spr. vertrouwt mèt de wet houder, dat de zaak spoedig voor elkaar komt. Spr. gunt Wytgaard wel een bescheiden aantal wo ningen er bij. Hij vindt, dat een dergelijk dorp er toch wel recht op heeft, dat het blijft bestaan. Nu het een maal tot Leeuwarden behoort, heeft de gemeente daar de verantwoordelijkheid voor. Spr. gelooft, dat Wyt gaard recht heeft op de bijzondere aandacht van het gemeentebestuur. Wat de promotie van de bepaalde ambtenaar be treft, daarin heeft spr. zich niet willen mengen, maar een van de door de Voorzitter vertolkte argumenten van het college spreekt hem niet toe. Het ging bij deze ene ambtenaar om zijn pensioen. Het was een topfunctionaris, maar spr. wil B. en W. er op atten deren, dat het bij alle andere diensten, ook bij het rijk, zo is, dat, als de niet-topfunctionarissen hun slot verhoging niet tijdig of niet ontvangen, dezen veel meer worden gedupeerd, als ze geen of nagenoeg geen verbetering in hun pensioen bemerken. Spr. wil weten, of B. en W. hebben nagegaan, of zich bij de andere categorieën van ambtenaren ook dergelijke gevallen voordoen. Dan zouden zij, naar zijn bescheiden mening, op grond van dezelfde argumenta tie, ook moeten worden geholpen. Ten slotte nog dit, dat zich niet voor uitvoerige be spreking leent: In het reglement van orde zijn toch enkele dingen, die technisch helemaal niet kloppen. Er staat bijv. in art. 25, dat geen lid meer dan twee malen over dezelfde zaak het woord voert, maar als men in tweede instantie voor het eerst het woord voert, zou men het volgens dat artikel nog eens moeten kun nen doen. De praktijk is, dat men zich in eerste in stantie moet aanmelden om in tweede instantie nog maals het woord te kunnen voeren. Dat zou volgens spr. veranderd kunnen worden, omdat de behoefte kan ontstaan om na de eerste instantie, waarin men niet ge sproken heeft, twee maal het woord te voeren. Voorts staat in art. 28, dat voorstellen, vreemd aan de orde van de dag, schriftelijk moeten worden inge leverd (gedaan), maar de praktijk is, dat dit voor alle voorstellen wordt geëist. Het zou volgens dit artikel zo moeten zijn, dat een voorstel, dat niet vreemd is aan de orde van de dag, na een kleine voorbespreking, mon deling, kon worden ingediend. Misschien kan die zaak nog eens ter tafel komen. Dan wordt mogelijk nog meer fraais ontdekt, dat ver beterd kan worden. De heer Engels wil zich in de eerste plaats aanslui ten bij de heer K. J. de Jong en hem erkentelijkheid betuigen voor hetgeen hij gezegd heeft over de jeugd zorg, toen hij inging op het antwoord van de wethou der. Ook kan spr. zich aansluiten bij de heer Kamstra, die zijn tevredenheid heeft uitgesproken over de mede deling, dat de subsidieregeling voor de Kruisverenigin gen inderdaad voor 1 januari haar beslag zal krijgen. Wat het misverstand t.a.v. het Bonifatius Hospitaal betreft, heeft de Voorzitter gezegd, dat uit de brief van het Leeuwarder Specialisten Genootschap geen andere conclusie viel te trekken dan dat het bestuur van het Bonifatius Hospitaal een afwijzende houding had aan genomen en een eigen weg wilde gaan. Hij heeft daar aan toegevoegd en daar is spr. blij om dat er aanleiding zou kunnen zijn om op de zaak terug te komen. Spr. wil er met nadruk op wijzen, dat er een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 19