i 40 slechts f 1.050,hetgeen nog gelijk is aan dat van 1954. Wanneer derhalve de gemeente er niet toe zou overgaan haar subsidie aan te vullen en te verhogen, dan zou het bestaan van dit instituut op het spel wor den gezet. Uit de spr. zojuist ter hand gestelde cijfers blijkt, dat de totale subsidies aan deze instelling in 1954 rond f 16.000,bedroegen. Thans is dit bedrag opge lopen tot f 100.000,Aangezien aan de raadsleden de ontwikkeling van het kostenpeil en het loonpeil zeer goed bekend is, zullen zij deze stijging helemaal niet zo verbazingwekkend vinden. Naar spr.'s overtuiging is de overheidssteun aan deze instelling verantwoord, omdat de lectuurvoorziening van het grootste belang is. Het schijnt spr. toe, dat hij een kleine correctie moet aanbrengen in het betoog van wethouder Pols, omdat anders misschien een misverstand kan ontstaan. In 1957 zijn de reinigingsrechten zeer aanmerkelijk ver hoogd. De raad heeft dit toentertijd geheel op eigen verantwoordelijkheid gedaan, op een moment, waarop t.a.v. de verstreken jaren bekend was hoe hoog de subjectieve verhoging van de algemene uitkering zou zijn. En dit wil zeggen, dat het nu niet het juiste moment is voor de beoordeling van de vraag op welke hoogte de reinigingsrechten nu zouden moeten komen. Het is, zoals de heer K. J. de Jong het stelt: pas wan neer een duidelijker inzicht in de financiële verhouding is gekregen, kan de raad de kwestie van de aanpassing van de eigen inkomsten bekijken. Spr. gelooft, dat hij nog nadere gegevens moet ver strekken over Haarlem, welke stad hij zoëven heeft genoemd. In Haarlem, zo heeft spr. aan het adres van de heer K. J. de Jong gezegd, wordt voor niet-ingeze- tenen f 5,contributie per jaar geheven en voor in gezetenen f4,per jaar. Dat betekent dus, dat men voor niet-ingezetenen op het maximum bedrag zit en voor ingezetenen f 1,beneden het bedrag. Spr. moet ter genoegdoening van de heer Van der Veen zeggen, dat dit een gemeentelijke leeszaal betreft. De heer Kamstra is nog even teruggekomen op sub sidiëring van de Kruisverenigingen. Hij heeft met zeer veel genoegen kennis genomen van de verklaring zij nerzijds, dat er niet een misverstand tussen hem en spr. bestaat. Spr. moet even nader concretiseren, waar over is gesproken, toen zowel door de heer K. J. de Jong als door de heer Engels de subsidiëring van het jeugdwerk aan de orde kwam. Van de zijde van het college is n.l. al enige tijd geleden een onderzoek in gesteld naar de subsidiëring van het jeugdwerk en de jeugdzorg. De vragen van deze beide heren heeft spr. beantwoord in het kader van dit onderzoek. Hij heeft gesteld, dat, voor zover op dit terrein sprake is van gelijke werkzaamheden, hier met de verschillende „kleur" geen rekening zal worden gehouden. Of dit voor alle terreinen moet gelden, is een vraag, waar men toch wel verschillend over zou kunnen denken. Maar spr. gelooft, dat de heren en hij elkaar ter zake nog wel weer kunnen ontmoeten. De heer Mani heeft spr. toch wel wat onvolledig geciteerd met betrekking tot datgene wat hij in eerste instantie heeft gezegd over het hoger onderwijs. Spr. zou volgens hem alleen maar hebben gezegd, dat hij de ontwikkeling met veel aandacht zou volgen, maar hij zal zich herinneren, dat de zinnen, die spr. aan deze zaak gewijd heeft, toch wel even meer inhielden den ,,met aandacht volgen". Spr. heeft daar, zo meent hij, nog aan toegevoegd, dat het college zich zijnerzijds langs de weg van de relaties, die het nu eenmaal heeft, voortdurend op de hoogte zal houden en dat er op deze wijze toch wel uitwisseling van gedachten mogelijk is. Spr. heeft met nadruk gesteld, dat de mate van pas siviteit, die verondersteld is, toch bepaald niet aan wezig is. Uit spr.'s woorden, in eerste instantie ge sproken, had hij kunnen opmaken, dat van het college verwacht mag worden, dat het stellig actief zal op treden. De heer Van der Schaaf (weth.) zou, aansluitende op de laatste opmerking van zijn collega van Onderwijs, willen zeggen, dat, wanneer de provinciale commissie, belast met het onderzoek naar de vraag, of hier in Leeuwarden een universiteit of een deel daarvan kan worden gevestigd, tot de conclusie mocht komen, dat hier inderdaad plaats is voor een universiteit of een of meer faculteiten, de gemeente en het is misschien goed om het even uit te spreken in het midden van deze raad zich dan tot het uiterste zal inspannen om de grond daarvoor ter beschikking te stellen, c.q. de gebouwen, die daarvoor vereist zijn. Dat is iets, dat zo vanzelf spreekt, dat het haast niet uitgesproken behoeft te worden. Spr. wil toch echter wel even zeg gen, dat B. en W. alsdan met alle middelen er naar zullen streven en er ook ongetwijfeld in zullen slagen immers dan zijn de financiën voorradig een plan ter zake voorrang te verlenen en mede tot verwezen lijking te brengen. De medewerking van de zijde der gemeente zal dan voornamelijk hierin bestaan, dat het plan wordt ingepast in een uitbreidingsplan. De heer Van der Veen e.a. hebben nog gesproken over de centrale riolering en de perspectieven daar voor vrij somber genoemd. Spr. kan hier alleen van zeggen, dat de gemeente rustig aan deze plannen door werkt, de technische voltooiing er van bevordert en dan kan het soms ook zo maar gebeuren, dat er weer nieuwe mogelijkheden op financieel gebied zijn te ont waren. Wat betreft de sociograaf, waarover enkele leden nog hebben gesproken, kan spr. kort zijn. Spr. stelt het namens het college zo, dat het werk van de sociograaf voor de gemeente moet worden verricht. Zonder de bewerking van een aantal gegevens, die uit de admini stratie naar voren komen, kan het gemeentebestuur niet. Dat werk moet worden verricht. Nu kunnen B. en W. zeggen: Dat laten wij het ETIF doen, maar dan moet het ETIF een extra man aan het werk zetten. Die kan misschien gebruik maken van een typiste van het ETIF, maar wanneer deze man daar zit, werkt hij niet in de organisatie van de gemeentedienst en is het profijt daarvan minder groot voor de gemeente, zodat spr. er vooralsnog bij blijft, dat de aanstelling van een sociograaf in eigen dienst bepaald te verkiezen is. Be paalde leden blijven er misschien sceptisch tegenover staan, maar spr. handhaaft daartegenover zijn stand punt, waarbij hij poneert, dat het maken van kosten voor iemand in eigen dienst, vergeleken bij besteding van kosten voor iemand in ETIF-verband, werkelijk niet zo groot zullen zijn. De heer De Jong is teruggekomen op zijn in eerste instantie gehouden pleidooi voor het bouwen van goed kope woningen. Spr. gelooft, dat de standpunten van de heer De Jong en het college niet zover uit elkaar liggen, want hij zal toch met het college van mening zijn, dat men ook hier op een bepaald punt zal moeten kiezen. De te bouwen woningen moeten qua uitvoering en woongerief nog aanvaardbaar zijn en toch zo goed koop mogelijk. Wanneer de heer De Jong het zo zou stellen, kunnen B. en W. het met hem eens zijn. Het college is evenzeer als de heer De Jong overtuigd var: de noodzaak van het bouwen van goedkope woninger.. maar de instantie die de „woningpot" beheert, spreekt ook een woordje mee. Een plan tot het bouwen van woningen die beneden bepaalde minimum normen lig gen, verkrijgt de medewerking niet en dan komt men opnieuw uit op de lijn, waarlangs spr. zopas redeneerdr Uiteraard zijn B. en W. bereid het gevoerde pleidooi voor zoveel nodig nogmaals in zich op te nemen. Wat het contact met de woningbouwcorporaties be treft, het ligt stellig niet in het voornemen dit twee of drie jaar uit te stellen, totdat de lopende contracten zijn uitgevoerd. (De heer K. J. de Jong: Dat hebt U zo gezegd!) Voor zover er dus langs elkaar heen is gepraat, wil spr. graag verklaren, dat de woningbouwcorporaties tv dig zullen worden bericht. De opmerkingen van de heer Kamstra gingen in de zelfde richting en spr. mag deze hierbij wel als be antwoord beschouwen. De heer W. M. de Jong heeft nog weer gepleit voor prioriteit van het gedeelte rondweg zuid-oost boven het stuk in noord, en gezegd, dat de raad in het be palen van de volgorde van de totstandkoming van de onderscheidene uitbreidingsplannen meer gekend moet worden. Het is de raad echter wel degelijk bekend hij heeft zelf de besluiten genomen dat er plannen in voorbereiding zijn voor het gebied noord en voor zuid-oost en dat houdt dus in, dat voor beide gebieden de nodige voorbereidingen zijn getroffen. Zoals spr. al in eerste instantie heeft gezegd, moet nu afgewacht worden hoe voorspoedig het in verband met de ver 41 krijging van de eigendom van de gronden zal gaan met de realisering van deze uitbreidingsplannen, waarin de bedoelde sectoren van de rondweg zijn opgenomen, en hoe vlug de beoordelende instanties er toe komen ze goed te keuren. De raad heeft derhalve alle gelegenheid er zijn licht over te laten schijnen, alhoewel spr. niet kan aan nemen, dat, als aan de raad een voorstel tot vast stelling van het plan-Noord wordt voorgelegd dat zijn instemming heeft, de raad dit voorstel zou afstemmen, omdat hij meent, dat het plan-Zuid-oost voorrang moet hebben. Hoewel spr.'s argumenten blijkbaar niet de nodige indruk hebben gemaakt, wil hij toch herhalen, dat de grondverkrijging in het plan-Noord belangrijk verder is voortgeschreden dan in het plan-Zuid-oost. Wat de heer W. M. de Jong heeft gezegd t.a.v. het Julianapark in vergelijking tot de groenstrook langs de Potmarge, gaat niet op, hoewel zijn woorden ge woonlijk natuurlijk wel opgaan. De groenstrook langs de Potmarge wordt als D.A.C.W.-werk uitgevoerd, maar zulks is niet mogelijk bij het herstel van het hart van het Julianapark. Spr. kan alleen maar zeggen, dat hij er wel hart voor heeft. De heer B. van der Veen heeft bij de duplieken ge zegd, dat, als het gemeentebestuur grote plannen heeft, het deze moet uitdragen en laten merken, dat ze er zijn. Onlangs heeft het gemeentebestuur een brochure uitgegeven en het heeft de vraag in beschouwing ge nomen, welke andere middelen en wegen het te gele gener tijd te baat kan nemen om zijn plannen verdere bekendheid te geven en ze bekend te houden op de plaatsen, waar zulks gewenst is. De heer Heidinga had ook iets gezegd over de socio graaf, maar dat heeft spr. inmiddels reeds beantwoord. En dan komt hij met de vraag over de berekening van de grondprijzen en ten aanzien daarvan bestaat er tussen hem en spr. een misverstand. De heer Heidinga denkt waarschijnlijk, dat de kosten van het recreatie gebied worden toegerekend aan het uitbreidingsplan- Nijlan. Als hij dat meent, dan is er inderdaad sprake van een misverstand. Zo is het niet. De kosten van plantsoen-aanleg dat woord heeft spr. gebruikt, maar dat had hij beter niet kunnen gebruiken; hij had beter groenaanleg kunnen zeggen hebben alleen betrekking op het groen, dat het plan-Nijlan omgeeft. Wanneer het recreatiegebied Zuid-west in zijn geheel op de grondprijzen zou drukken, dan zou dat onjuist zijn. Daar heeft de heer Heidinga gelijk in, maar dat is ook niet het geval. Eén opmerking van de heer Heidinga ligt nog niet helemaal vlak. Hij heeft gezegd, dat datgene wat de wethouder van de Bedrijven over de tonnen en wat de wethouder van Openbare Werken over de prioriteit van het plan-Zuid-oost boven het plan-Noord heeft opge merkt niet van voldoende ernst zou getuigen. Spr. is het met hem eens, dat deze dingen beslist met ernst moeten worden bekeken, maar het is spr. uit de aan gevoerde argumenten niet gebleken, dat de heer Hei dinga deze zaken met meer ernst bekijkt dan B. en W. Tegenover zijn argumenten heeft spr. bepaalde andere, duidelijke argumenten gesteld. Wanneer in het noorden een rondweg aangelegd wordt, wordt daarmee inder daad in zeer belangrijke mate het verkeer gediend, want ook in het noorden is er sprake van een groot verkeersbelang. Maar B. en W. hebben andere be langen op het oog. Zij ontsluiten thans een woonwijk, zij hebben in het onderhavige gebied veel grond enz. Het zijn allemaal zakelijke argumenten, die er van ge tuigen, dat de onderhavige zaak niet zonder argumen ten wordt behandeld. In overleg met de heer Pols zou spr. nog iets willen zeggen over de tonnengeschiedenis. Er worden tegen woordig het gehele jaar door elke week subsidies toe gekend voor de vervanging van tonnen door closet spoeling. Dit ligt als spr. het zo uit zijn hoofd mag zeggen ongeveer op het niveau van 200 a 300 per- jaar. Dat is niet een onbelangrijk aantal, maar in zeker opzicht gaat het niet snel genoeg. Wanneer men nu zou poneren: Op 1 januari van een zeker jaar worden geen tonnen meer opgehaald, dan moet men zich het volgende realiseren: Een aantal mensen boven het aan tal, dat bij het normale afwikkelen van deze zaak voor een subsidie in aanmerking kan komen van f 150,of meer, is daarvan dan uitgesloten. Er is voor dit subsidie een bepaalde post op de rijksbegroting beschikbaar. Die post is de laatste jaren binnen het jaar uitgeput, zodat in de maand oktober of november de aanvragen om uit keringen op een stapel worden gelegd en de afhandeling tot een later tijdstip wordt verschoven. Wanneer na een zekere datum dus overal closets zouden worden ge- eist, dan zou een aantal ingezetenen van het subsidie worden uitgesloten, tenzij de gemeente zelf het sub sidiebedrag voor haar rekening zou nemen. Een andere complicatie is, dat men, wanneer men in een wijk, die binnen 3 of 5 jaar zal moeten worden gesaneerd door amovering van de huizen, de mensen nog zou verplich ten tot het vervangen van een ton door een closet. Be paalde mensen zouden dus in beduidende mate worden gedupeerd, zodat voor een belangrijke categorie uit zonderingen zouden moeten worden gemaakt. Verder kan men vele burgers rekenen onder de gevallen, waar in de eigenaar financieel niet in staat is de kosten hiervan, die gemakkelijk 1000 gulden belopen, te be talen. Men zou dezen tegemoet dienen te komen, hetzij door het verstrekken van een lening, hetzij langs andere weg. Dit vraagstuk is dus iets ingewikkelder dan men het soms voorstelt, hoewel spr. gaarne toegeeft, dat de aanwezigheid van de tonnen in de stad een verschijnsel is, dat zo spoedig mogelijk moet worden opgeruimd. Dit zal evenwel langs de weg der bestaande mogelijk heden moeten gebeuren. (De heer Heidinga: Dan duurt het 40 jaar!). Zoals het nu gaat, ja, maar het duurt korter, omdat er op een goede keer meer mogelijk heden komen. Het gemeentebestuur kan echter niet buiten de bestaande mogelijkheden treden. De heer Hoekstra heeft ten slotte aandacht gevraagd voor het provinciaal laboratorium voor de volksgezond heid. Zou dat, zo vroeg hij, niet een plaats in het Zuid oosten van de stad kunnen krijgen? Spr. kan de heer Hoekstra verzekeren, dat er zeer bepaald en concreet naar wordt uitgezien om dit laboratorium thans in het Zuid-oosten een plaats te geven. Misschien heeft spr. nog iets vergeten, maar er moet ook spoed betracht worden: de tijd gaat zijn gang. De heer Vellenga (weth.) zou nog een enkele op merking ter verduidelijking willen maken aan het adres van de heer K. J. de Jong. T.a.v. de door hem aangesne den kwestie, dus ook die van de promotie, waarover de heer Mani heeft gesproken, bestaat tussen de fractie van de P.v.d.A. geen verschil van mening. Daarom was het voor spr. moeilijk er over te praten. Vandaar dat de Voorzitter dit gedaan heeft. Mèt de heren Ten Brug en W. M. de Jong hoopt spr., dat het met het bejaardentehuis erg vlot zal verlopen, mede om het motief, dat de heer De Jong naar voren bracht, n.l. dat er woonruimte vrij komt. Spr. is wel zo reëel geweest om een aantal bezwaarlijke omstan digheden te noemen, n.l. de kwestie van de pensionprijs. Hij heeft echter slechts in het algemeen een uiteen zetting willen geven van de gang van zaken op dit gebied. „Lest-best" komt spr. terecht bij de heer Van der Veen van de grote school, die vanmorgen in zekere zin al school heeft gemaakt. Spr. zou willen zeggen, dat iedere schoolklas op de achterste bank slecht luisteren de, slecht oplettende kinderen heeft of kinderen, die niet mee kunnen komen. Hun ontgaan wel eens be paalde woorden van de onderwijzer. Zo'n onderwijzer kan denken: Laat maar lopen, maar hij kan zich ook naar die leerling overbuigen en zeggen: Kareltje, Pietje of Bennie, ik heb dat zo en zo bedoeld. (Gelach.) Wan neer door spr. iets gezegd is over de kwestie van merit- rating, prestatie-beloning enz., dan heeft hij alleen maar bedoeld, dat het door de heer Van der Veen opgemerkte ietwat pessimistisch is. Hij heeft het woord „fout" per se niet gebruikt. Dat kun je, aldus spr., ook moeilijk doen, wanneer iemand onduidelijk spreekt. Spr. heeft niet gezegd, dat het bejaardentehuis self supporting moet zijn. Hij heeft alleen maar gezegd, dat naar de opvatting van de landelijke stichting (de Ne derlandse Centrale voor Huisvesting van Bejaarden) zo'n tehuis selfsupporting moet zijn. Het leek spr. goed een en ander even te verduidelij ken. Je hebt in iedere klas van die jongens, waarvan je zegt: Laat hem maar, het is toch wel een prettige jongen. Dat is de heer Van der Veen ook hier in de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 21