42
raadzaal; hij is wat uitdagend, maar toch wel char
mant.
De heer Pols heeft de heer Bootsma cijfers gegeven
van december 1957. Toen spr. zich in deze materie ver
diepte, heeft hij cijfers opgevraagd, maar hij kon moei
lijk verlangen, dat men over drie kwartalen van 1958
cjjfers ging produceren.
Het betreft hier een wat ingewikkelde materie. Het
tekort, dat spr. noemde, bestaat n.l. uit tekorten van
verschillende complexen. Er zijn echter ook complexen,
die wat over hebben. Spr.'s eerste opwelling was te
vragen: Kun je die reserves niet gebruiken om aan
andere complexen, die een tekort hebben, wat te doen?
Men maakt echter voor ieder complex een potje, vooral
bij de nieuwe woningen, waaruit men kan putten. Men
kan het niemand kwalijk nemen, dat gebouwd is, zoals
men heeft gedaan, vooral de eerste jaren na de oorlog.
Toen kwam van reservering weinig terecht en had men
het direct moeilijk met het onderhoud. Dat is mede
ooizaak, dat dit grote tekort is ontstaan. De heer
Bootsma heeft gevraagd, hoe het mogelijk is, dat er
zulke verschillen in onderhoudsbedragen zijn, n.l.
f 81,f 99,f 81,en f 81,Het is n.l. zo, dat de
norm van f105,alleen geldt, als huurverhoging is
toegepast en als ook de baten dusdanig zijn, dat deze
het toelaten.
De heer Bootsma zei voorts, dat in het onderhouds-
fonds f288.000,werd gestort, doch dat er maar
f 250.000,werd besteed. Hier moet ook weer reke
ning worden gehouden met de nieuwe complexen, waar
voor in het eerst minder uitgegeven wordt, maar op
een gegeven moment kan dat weer worden afgetrok
ken van het grote tekort, dat er dan is. Spr. hoopt, dat
hij de heer Bootsma voldoende heeft ingelicht.
Tot slot zou hij tot de heer Heidinga willen zeggen,
dat deze en spr. gelijk denken over de belangrijkheid
van het onderwerp „afschaffing tonnenstelsel" en dat
ook spr. het stelsel bij wijze van spreken morgen wel
zou willen opheffen. Spr. zou heel graag de laatste ton
de stad uit willen rijden om er maar af te komen. (Ge
lach.) Hoeveel tonnen zijn er nog in de stad? heeft de
heer Heidinga gevraagd. Hij heeft zelf misschien al in de
begroting ontdekt, dat het er 8.800 zijn. Negen jaar
geleden, toen spr. zijn intrede deed als raadslid, was dit
getal belangrijk hoger, n.l. 11.000. Spr. is het eens met
wat de wethouder van Openbare Werken hierover ge
zegd heeft. Hier was dus weer sprake van zo'n raak
punt tussen Openbare Werken en Bedrijven. Openbare
Werken moet zorgen voor de premie-verdeling. Deze
zaak ligt dus meer nog op het gebied van die dienst.
De Voorzitter zal ook van zijn kant enkele punten
met het oog op de tijd zo snel en zo kort mogelijk be
antwoorden, maar hij kan de beantwoording niet ach
terwege laten.
De heren K. J. de Jong en Engels zijn nog even te
ruggekomen op de vraag, die h.i. bestaat, of nu werke
lijk t.a.v. de bouw van een stadsziekenhuis vanavond
geen beginseluitspraak van de raad gevraagd wordt.
Spr. wil hen, misschien te allen overvloede en dan op
nieuw, geruststellen. Het is nu toch werkelijk de be
doeling niet van B. en W. om dit te vragen. Als zij
dat hadden willen doen, dan hadden zij de raad een
heel andere motivering en een bepaalde conclusie in
dat opzicht voorgelegd. En dat is niet het geval ge
weest. Wat betreft de bekende brief d.w.z. de aan
de heer Engels en aan het college bekende brief
die tot misverstand aanleiding zou hebben gegeven,
merkt spr. op, dat het hij zegt dit bij herhaling
B. en W. genoegen doet, dat zij die brief anders moeten
lezen dan zij bepaald hebben gemeend te moeten doen.
Er moet spr. van het hart, dat het toch wel een beetje
eigenaardig aandoet, dat het het college vanavond voor
het eerst, uit de mond van een raadslid moet blijken
(hoewel het hem genoegen doet), dat hier een misver
stand bij B en W. bestaat. Maar dat is ten slotte bijzaak.
De heer Ten Brug vraagt, of B. en W. de nood wel
zien van de reuma- en psychische patiënten en of zij
wel voeling hebben gehouden met andere ziekenhuizen.
Het antwoord had de heer Ten Brug wel in de mem.v.a.
kunnen vinden, want daar geven B. en W. er uitdruk
kelijk blijk van, dat zij oog voor deze aangelegenheid
hebben en dat zij inderdaad de bedoelde voeling heb
ben gehouden. Spr. heeft in eerste instantie al gezegd,
dat de procedure om tot een noodvoorziening te komen
in beginsel gelijk loopt met de procedure voor zieken-
huisbouw in eerste aanleg en dat men er met die nood
voorziening, waaraan nu eenkeer de eigenaardige be
zwaren van dien kleven, niet uit is. Spr. zou daar
aan willen toevoegen, dat straks in het geprojecteerde
verpleeghuis ook reumapatiënten poliklinisch behan
deld kunnen worden, zodat in dat opzicht als alles
loopt, zoals B. en W. hopen, dat het zal lopen aan
deze nood tegemoetgekomen zal kunnen worden.
De heer Hoekstra is nog even teruggekomen op de
isoleercellen in het stadsziekenhuis en hij heeft gezegd,
dat hij het isoleren van psychiatrische patiënten op
zichzelf verkeerd vindt. Dat is spr. ook wel met de
heer Hoekstra eens en het zou misschien wel prettig
zijn, als deze cellen niet in het Stadsziekenhuis waren.
Maar hoe is de praktijk? Er wordt een beroep op de
gemeente gedaan om bepaalde patiënten, die op een
gegeven ogenblik gevaarlijk zijn voor hun omgeving,
tijdelijk op te nemen, omdat voor hen niet zo snel in
een psychiatrische inrichting plaats gevonden is kun
nen worden. Dat was ook het geval met het voorbeeld,
dat de heer Hoekstra vanmiddag genoemd heeft. Ten
slotte is het maar beter om aan het verzoek van de
huisarts of aan dat van de psychiater of aan beide
verzoeken tegemoet te komen en deze patiënt een plaats
te geven, hoewel die plaats inderdaad niet tot zijn
genezing strekt, maar slechts om hem voor zijn om
geving onschadelijk te maken. Spr. wil echter her
halen, dat het te verkiezen zou zijn geweest, dat die
patiënt direct een betere plaats zou hebben gevonden
De praktijk is echter spr. herhaalt het dat op de
gemeente een beroep wordt gedaan en de gemeente, die
inrichting hebbende, aan dat beroep wel moet voldoen,
omdat andere ziekeninrichtingen dergelijke cellen niet
hebben en deze toch in noodgevallen dienst moeten doen.
Spr. komt nog even terug op hetgeen door de heer
B. van der Veen is gezegd over de industrialisatie, met
name omdat hij de activiteit van het gemeentebestuur
op dit punt als onvoldoende kenschetste. Spr. wil hierop
graag dit antwoorden: Elke actie die de gemeente on
derneemt, kost vrij veel geld. Ook in dit opzicht zijn
B. en W. gebonden aan bepaalde grenzen en ook hier
zouden zij meer kunnen doen, als zij meer financiële
middelen hadden. Zij hopen juist door het nieuwe be
leid van het rijk en als gevolg van de aanwijzing van
Leeuwarden als kerngemeente ook in dit opzicht wat
meer armslag te krijgen. Wanneer de heer Van der
Veen een samenvatting vraagt te geven van alles wat
het college op dit gebied denkt te doen, dan moet spi
zeggen, dat dit afhangt, mee afhangt, van de financiële
mogelijkheden. Deze moet het college eerst kennen en
dan kan het zijn activiteiten daarop afstemmen en
eventueel verhogen.
De heer Van der Veen wees op een uitlating in „Ons
Noorden" met betrekking tot de aanwezigheid van in
dustrieterrein in Leeuwarden. De uitdrukking die hij
op het oog heeft, moet met een ander oog worden be
keken dan een uitlating die het college in de raad doe!
omdat in de raad propaganda-oogmerken geen rol
spelen. Verder merkt spr. op, dat het drukwerk en an
dere zaken die van de gemeente uitgaan, wel worden
bekeken, maar uiteraard kan onmogelijk alles door sp;
persoonlijk worden gecorrigeerd; daar ontbreekt hern
nu eenmaal de tijd voor. Spr. herhaalt, dat de raad een
dergelijke uitlating moet zien in het licht van de pro
paganda. In een bespreking over en weer ter zake van
de achtergronden van de problemen van de industriali
satie is zij minder gewenst.
Dan nog het punt van de promotie van de hoofd
ambtenaar. Daarbij ontmoet spr. nog de heer Mani, die
toch boos blijft op het college. Het spijt B. en W., da!
hij dat is, want de zaak is tenslotte zo, dat naar de
mening van het college de hoofdambtenaar krachtens
zijn prestaties en de plaats die hij inneemt in het ge
heel van het ambtenarencorps, aanspraak kan maken
op een hogere waardering, die zich zal moeten uiten
in een hogere salariëring, hetgeen weer een hoger pen
sioen ten gevolge heeft, als de verhoging wordt inge
voerd op een bepaalde datum, dat was in dit geval
september 1958. Als de raad indertijd besloten had, tot
wat B. en W. hadden voorgesteld, dan was de zaak op
43
die wijze rondgelopen. De raad heeft echter een ander
besluit genomen en daarom hebben B. en W. gebruik
gemaakt van hun bevoegdheid om alsnog hun waar
dering tot uiting te brengen door een promotie te ver
lenen. Het desbetreffende raadsbesluit leidde er toe, dat
t.a.v. deze persoon een onbillijkheid ontstond en deze
moest naar de mening van het college worden recht
getrokken.
De heer W. M. de Jong vraagt, hoe dit dan zit bij de
lagere ambtenaren. Bij het rijk ligt dit bij hen gelijk
als bij de hoofdambtenaren, maar bij de gemeente is
het anders, want de lagere ambtenaren worden door
het college bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd op
het maximum van hun rang geplaatst, om de laatste
verhoging ten volle in hun pensioen te laten door
werken. In de gemeente speelt deze aangelegenheid dus
niet bij de lagere ambtenaren.
Aan het college is de bevoegdheid toegekend om amb
tenaren te bevorderen. Dan mag het van de raad ver
langen, dat deze aanneemt, dat het die bevoegdheid naar
beste weten en kunnen uitoefent. Het college mag in
dit opzicht het vertrouwen van de raad vragen. Het
moet in dezen zelfstandig besluiten, omdat het die
zaken ook het best kan beoordelen. Als de raad nu
meent, dat het college die bevoegdheid niet toekomt
of verkeerd uitoefent, dan vindt spr. het niet juist, dat
de raad gaat protesteren en dreigen met verbreking
van de goede verstandhouding. De raad behoort dan
een andere consequentie te trekken. Het college heeft
een bevoegdheid en mag en moet deze naar beste weten
en kunnen uitoefenen. De raad kan ook een andere
weg kiezen. Protesteren en dreigen met verbreken van
de goede verhoudingen is niet de goede weg om de
zaken recht te trekken.
De begroting van het Openbaar Slachthuis wordt
z.h.st., overeenkomstig het voorstel van B. en W., vast
gesteld.
Aan de orde is de begroting van de Geneeskundige
en Gezondheidsdienst.
De heer Hoekstra zou graag van de Voorzitter iets
willen weten over de huisvesting van deze dienst.
Deze is ondergebracht in een zeer eenvoudig ge
bouwtje en wanneer spr. de arbeid, die de geneesheer
directeur moet verrichten, in aanmerking neemt, krijgt
hij de indruk, dat deze huisvesting onvoldoende is en
dat deze functionaris zich steeds moet verplaatsen van
zijn bureau naar het Stadsziekenhuis, waar hij een deel
van zijn werkzaamheden uitoefent.
Voorts vraagt spr. welke positie de schoolartsen-
dienst in deze dienst heeft; welke eisen stelt deze de
geneesheer-directeur bij de uitoefening van zijn functie
Het lijkt spr. toe, dat de schoolartsendienst daar zelf
niet bij gebaat is.
Het heeft spr. voorts getroffen, dat de directeur een
toelage krijgt voor het gebruik van een auto van
f2.000,en de adjunct-directeur slechts een toelage
van f 1.000,waarmee spr. niet wil zeggen, dat hij
de eerstgenoemde te hoog vindt. Spr. vraagt zich af,
welke diensten de adjunct-directeur verricht. Dit klemt
te meer, omdat z.i. aan de adjunct-directeur is opge
dragen de controle van het gemeentepersoneel in geval
van ziekte, zodat deze functionaris nogal wat kilome
ters moet afleggen. Spr. zou dus willen vragen, of het
B. en W. ook aanbevelenswaardig voorkomt om de
huisvesting van de G.G.D. meer in het centrum van
de stad te brengen en de zaak zo op te zetten, dat deze
dienst met meer sociale diensten, die zich met de volks
gezondheid bemoeien, geconcentreerd kan worden. Spr.
denkt aan de psychiatrische dienst en aan de Kruis
verenigingen en met name aan de t.b.c.-bestrijding, die
ook zeer slecht gehuisvest is.
Op de Voorzitter rust de taak de heer Hoekstra te
antwoorden. Nu zou spr. allereerst aan de heer Hoek
stra, van wie hij hoopt, dat hij nog vele jaren raadslid
zal zijn, in het vervolg bij de begrotingsbehandeling
dergelijke vragen in de secties zal willen stellen, althans
in het sectierapport zou willen laten opnemen. Dan zijn
B. en W. in staat op zijn vragen beter en volledig ant
woord te geven. Ondertussen is spr. van zijn kant met
deze zaak wel in die mate op de hoogte, dat hij op de
vragen van de heer Hoekstra nu wel antwoord geven
kan. Oorspronkelijk was de gemeentelijke geneeskun
dige dienst de gezondheidsdienst is pas later geko
men gehuisvest in het gebouw op de Wissesdwinger,
waar ook de dienst van Openbare Werken zijn zetel
heeft. Dat gebouw is verlaten door de G.G.D. op ver
zoek van het Groene Kruis, dat daar grote uitbreiding
aan zijn lokaliteiten zag geven ten bate van het con
sultatiebureau. Het is een eigenaardige figuur geweest,
dat een gemeentelijke dienst uit een gemeentelijk ge
bouw vertrokken is ten gunste van wat in elk geval
naar de vorm een particuliere instelling is, doch een
instelling ten bate van de volksgezondheid. Het leek
echter toch op dat ogenblik het meest juiste om aan
het verzoek van het Groene Kruis gevolg te geven. In
verband met het feit, dat van regeringswege een
Zweedse barak beschikbaar werd gesteld, is de G.G.D.
toen daarin getrokken. Deze huisvesting is inderdaad
primitief en B. en W. hebben ook al sinds lang uitge
zien naar verbetering daarvan, maar ook hier heeft
tot dusverre de wal het schip gekeerd. Een verbetering
is in overweging in deze trant, dat de geneeskundige
dienst misschien inderdaad, zoals de heer Hoekstra zo
pas heeft gesuggereerd, met andere diensten, werkzaam
op het gebied der volksgezondheid, samen in één ge
bouw zou kunnen trekken. Deze zaak is echter nog
altijd in onderzoek en de kostenvraag speelt daar de
dominerende rol in. Het huidige gebouw is niet alleen
klein en primitief, ook de afstand waarop de heer
Hoekstra terecht heeft gewezen is een factor, waar
om van de kant van B. en W. wordt uitgezien naar
verandering. Ook het derde punt, door de heer Hoekstra
genoemd, de schoolartsendienst (maar er zijn wel meer
punten) is voor B. en W. een motief tot verandering.
De schoolartsen moeten regelmatig aan het hoofd van
de geneeskundige dienst rapport uitbrengen en er is
inderdaad regelmatig contact. Het archief van de dienst
is hier en daar ondergebracht, maar het zal een cen
trale plaats moeten vinden. Dat zijn allemaal wensen,
die ook bij B. en W. op de grote wensenlijst staan en
wanneer de middelen het toestaan, hopen zij die wen
sen te verwezenlijken.
Hoe zit het met de autovergoeding voor de directeur
en de adjunct-directeur? is een volgende vraag. De
adjunct-directeur had aanvankelijk een vergoeding per
controle, omdat hij daarvoor een auto heeft aange
schaft. Later is die vergoeding op zijn verzoek op een
rond bedrag gebracht, een bedrag, dat in overeen
stemming scheen te zijn met de ritten, die hij voor de
controle heeft afgelegd. B. en W. hebben dus niet de
indruk, dat dit bedrag lager zou zijn dan voor de ge
meente ten bate van de controle terugbetaald wordt. Zij
menen, dat het juist is en zij hebben ook daarom geen
verandering van dit bedrag voorgesteld.
De begroting van de Geneeskundige- en Gezondheids
dienst wordt z.h.st., overeenkomstig het voorstel van
B. en W., met inbegrip van de daarbij behorende wijzi
ging, vastgesteld.
De begroting van het Woningbedryf, de begroting
van de Gemeentereiniging, met bijbehorende wijziging,
en de begroting van Openbare Werken worden z.h.st.,
overeenkomstig de voorstellen van B. en W., vastge
steld.
Aan de orde is de begroting van het Grondbedryf.
De heer Bosgraaf heeft in de sectie gevraagd naar
de bestemming van de landerijen, behorende bij de boer
derij 't Vierhuis. Spr. meent, dat deze bestemd zijn voor
kwekers, die door de stadsuitbreiding van hun bedrijven
verdreven zullen worden. Hij heeft gevraagd, of de
grond geschikt is voor beoefening van groenteteelt. Het
antwoord stelt teleur. Hier blijkt uit, dat hij alleen
geschikt is voor de grove groenteteelt en voor fruit
teelt. Maar nu hebben de kwekers juist niet zoveel be
lang bij de grove als bij de fijne groenteteelt. Verder ver
heugt het spr., dat het belang van de kwekers de aan
dacht van B. en W. heeft, maar of ze hiermee direct
geholpen zijn, waagt hij te betwijfelen. Er is misschien
wel iets aan te doen. Spr. weet niet, of het college ook
aan structuurverbetering van de grond denkt. Technisch
is dat mogelijk, maar het zal wel heel wat geld moeten