10 de regeling voor het Groene Kruis in Leeuwarden. Deze vereniging heft inderdaad geen contributie van f 5, maar van f 4,70 inclusief incassokosten. Dat maakt echter niet veel uit, want uit welingelichte bron heeft spr. vernomen, dat het Groene Kruis in Leeuwarden de enige vereniging in de genoemde serie is, die ver- pleeggelden heft. Op de laatste bladzijde van de raads- brief wordt gezegd, dat door het Groene Kruis in Leeu warden ten dienste van de wijkverpleging geen vaste bedragen worden geheven, maar dat deze afhankelijk zijn van de inkomsten, die de verpleegde geniet. De baten uit de verpleeggelden bedragen in Leeuwarden f 3.000,en als men dat omslaat over 10.000 leden (die er intussen niet meer zijn na de laatste contri butieverhoging ook dat speelt een rol), dan betekent dat 30 ct. per lid per jaar. Als men die 30 ct. optelt bij de contributie van f 4,70, dan zou deze dus ook pre cies f 5,worden en dan zou daarmee voldaan zijn aan de voorwaarde, die het college stelt. Overigens sluit spr. zich aan bij de opmerkingen van zijn geachte mede-raadslid de heer Ten Brug. Ook spr. kan wel voelen, dat het van belang is, dat de kleine verenigingen zelfstandig zijn. Maar als dit be tekent, dat de zaak zo onrendabel is als uit de cijfers blijkt, dan vraagt spr. zich af, of dit een luxe is, die uit de gemeentekas moet komen. Als die verenigingen die luxe wensen, dan moeten ze zelf ook maar de kos ten dragen. Spr. kan zich voorstellen, dat de drie ver enigingen: Huizum, Wirdum en Goutum, bij elkaar zouden stappen om tot een betere exploitatie te ko men. Huizum en Lekkum-Miedum zijn twee gedeelten, die buitengewoon ver van elkaar liggen; de hele stad ligt er tussen. Het zou voor de hand liggen, dat Hui zum als grootste vereniging Lekkum gedeeltelijk zou overdragen aan Leeuwarden, zodat Leeuwarden de Lekkumerdijk van de hulp voorziet, die nodig is. Hui zum zou dan volledig zelfstandig kunnen blijven, even als Lekkum-Miedum. Spr. heeft dus wel waardering voor de zelfstandig heid van deze verenigingen, maar niet, wanneer dit aanspraken op extra vergoedingen te weeg brengt. Ofschoon hij dus voor dit voorstel wel respect heeft, voelt hij er zich niet helemaal gelukkig bij. De heer W. M. de Jong c.s. hebben eveneens respect voor de opzet van deze zaak in het algemeen, maar menen ook, dat hier en daar, op detailpunten, discussie mogelijk is. Zij zullen hunnerzijds deze discussie echter achterwege laten. Zij hebben met belangstelling kennis genomen van wat hier naar voren is gebracht, maar zij willen het wagen met wat B. en W. voorstellen. Het is een tamelijk ingewikkeld geval geworden. Wel zullen spr. c.s. met belangstelling volgen, hoe dit in de praktijk zal gaan. Zij menen, dat hier niet voor altijd starre regelen vastgelegd behoeven te worden; dat zal de mening van het college ook wel niet zijn. Zij willen de praktijk van het eerste jaar of van een paar jaar afwachten en eventueel met een verlanglijstje komen, als dit nodig zou zijn. Deze zaak is zeer lang in de maak geweest. Spr. c.s. willen daar niet over nakaar ten, maar wel deze vraag stellen: Als zij het goed heb ben begrepen, heeft deze subsidiëringsregeling terug werkende kracht tot 1957. Als dat het geval is en spr. ziet de wethouder knikken zouden zij willen vragen: Ziet het college kans het achterstallige bedrag op vrij korte termijn uit te keren aan de rechthebbende verenigingen Uit het grote verschil tussen de oude en nieuwe subsidieregeling blijkt wel, dat er werkelijk moeilijkheden bij de financiering der verenigingen be staan. De heer Engels wil zich graag aansluiten bij de heer Ten Brug, waar deze het college lof toezwaait over de subsidieregeling. Spr. heeft moeite moeten doen om de veelheid van gegevens te verwerken. Maar hij moet concluderen, dat hij respect heeft voor de door het ge meentebestuur opgestelde regeling, waarvan men rede lijkerwijs kan verwachten, dat zij zal voldoen. Men heeft, onder toepassing van enige correcties, op de ver strekte cijfers aangesloten. Spr. kan zich over deze correcties verheugen, daar hierdoor bepaalde zaken worden rechtgetrokken. Wanneer hij nochtans een paar kanttekeningen wil maken, dan betreffen die toch de factoren, die gebruikt zijn bij het ontwerpen van deze subsidieschaal. Op de eerste plaats wil hij dan opmerken, dat deze schaal gebaseerd is op de cijfers van 1957. Zoals ge zegd, zijn er een paar correcties t.o.v. voorafgaande jaren, maar naar spr.'s mening zullen deze cijfers een voortdurende correctie nodig hebben. Een aantal onderdelen is op zichzelf aan veranderin gen onderhevig, maar deze zijn slechts gering en geven geen aanleiding tot correctie. Spr. kan zich echter ook voorstellen, dat bepaalde kostenfactoren, zoals wijk verpleegsters en wijkgebouw er zijn plaatsen, waar nog geen wijkgebouw is in de onderlinge verhou dingen aanzienlijke veranderingen kunnen te weeg bren gen. Er kan dan een situatie ontstaan, waardoor de regeling eigenlijk niet meer voldoet aan de vereisten, waarvoor ze opgesteld is. Spr. zou daarom ten eerste deze vraag willen stellen: Is het college bereid, om de subsidieschaal, zoals ze hier ligt, te zien als alge mene norm, die aan de omstandigheden kan en zal worden aangepast, indien zich in de kostenfactoren bij de Kruisverenigingen aanwijsbare, aanmerkelijke en aanvaardbare veranderingen voordoen. Een tweede kanttekening is deze: Er is naar ge streefd een aantal kostenfactoren onder te brengen in bepaalde groepen, maar daarbij is noodzakelijkerwijs corrigerend opgetreden. Spr. denkt aan de omslagen bij het Wit-Gele Kruis en het wijkgebouw in Goutum. Zoals het echter kan voorkomen, dat een vrij algemene kostenfactor bij een enkele vereniging niet voorkomt, is het ook denkbaar, dat bepaalde kostenfactoren juist bij een enkele vereniging wèl voorkomen. Spr. denkt met name aan een zuigelingenbureau, een t.b.-consul tatiebureau, een kleuterbureau. Hij kan zich voorstellen, dat de situatie bij het Wit-Gele Kruis en bij het Groene Kruis verschillend is. Het Groene Kruis heeft een con sultatiebureau, dat provinciaal georganiseerd is. De provincie betaalt ook mee hieraan. Bij het Wit-Gele Kruis zijn de bureaus opgericht door de plaatselijke afdelingen en worden derhalve ook door die afdelingen gefinancierd. Daarmee ontstaat voor het Wit-Gele Kruis afd. Leeuwarden, wanneer het dergelijke bureaus gaat oprichten, een nieuwe kostenfactor, die niet aan wezig is bij andere Kruisverenigingen. De subsidieschaal is spr. herhaalt het opge maakt op de basis van 1957 en het consultatiebureau van het Wit-Gele Kruis dateert van 1958. Daarmee kan dus in deze subsidieschaal geen rekening gehouden zijn. Spr. zou B. en W. willen vragen, of zij bereid zijn de subsidieschaal ook in deze zin soepel te hanteren, dat zij andere kostenfactoren in het geding brengen, wan neer deze aanwijsbaar en aanvaardbaar zijn. Spr. ge looft, dat het subsidie aan de provinciale vereniging- Het Groene Kruis mede wordt gegeven naar aanleiding van het werk van haar consultatiebureau. Hij moet er dan ook met klem op aandringen, dat ook aan het Wit-Gele Kruis dit subsidie wordt gegeven. Verder spijt het spr., dat hij het nog op één punt met deze regeling niet helemaal eens is. Hij kan zich met de aftrek wegens algemene omslagen verenigen, maar niet met de aftrek wegens bijdragen van derden. In deze staat spr. vierkant tegenover de heer Van der Veen, die stelt, dat de gemeente niet behoeft bij te springen, als het maatschappelijk leven ter zake initia tieven ontplooid heeft. Deze stelling klinkt aanvaard baar, maar men kan het ook anders stellen, n.l. dat de korting de aftrek ten gevolge van de activi teiten van Wirdum en Goutum een premie is voor een gebrek aan activiteit bij de overige verenigingen, dat het een premie op de luiheid bij de anderen is. Dat klinkt een beetje cru, maar spr. wil er toch op wijzen, dat dit beleid psychologisch deze gevaarlijke kant heeft, dat men het initiatief niet prikkelt, maar eerder doodt. Men prikkelt Goutum en Wirdum, maar waarschuwt de overige Kruisverenigingen. Wil men het particuliere initiatief tot activiteit prikkelen en dan in alle plaatsen dan moet men bij alle verenigingen een aftrek voor bijdragen van derden toepassen. Spr. vindt deze aftrek bij één of twee verenigingen niet helemaal juist en weinig charmant. Als men de stukken inkijkt, dan ziet men, dat de Kruisvereniging in Wirdum in 1956 een belangrijk tekort heeft gehad en dat dit voor 1957 opnieuw was te voorzien. Men heeft toen meer actie gevoerd en anderzijds de activiteit ingeperkt. Met deze maatregelen heeft men de zaak toen gered, maar men is in die situatie gebracht door het te geringe li subsidie van de gemeente. Men heeft dus die offers moeten brengen mede ten gevolge van het beleid van de gemeente. En men heeft nu ook nog de consequen ties daarvan te aanvaarden in de vorm van constante aftrek in deze subsidieschaal. Spr. gelooft, dat dit niet sportief en ook niet nodig is. Hij meent, dat men zich moet realiseren, dat subsidiëring op basis van 1957 nooit de volledige tekorten van 1959 kan dekken. De basis van het particulier initiatief moet blijven bestaan, maar men moet zich ook realiseren, dat een gemeen schap, die een bepaalde hoeveelheid geld zuur heeft opgebracht, het geld van een verhoogd subsidie wel degelijk deskundig zal besteden. Spr.'s laatste vraag is derhalve: Is het college be reid de aftrekposten, wat betreft bijdragen van derden, te herzien? De hear Hartstra wachtet mei bilangstelling öf, hwat de wethalder anderje sil op de wurden fan de hear Engels. De hear Ten Brug en ek de hear Mr. v. d. Veen hawwe sein, dat it miskien wol goed wêze soe, as de forienings yn de doarpen hwat mear mei inoar op arbeidzje soenen. Spr. kin meidiele, dat Wurdum, Wytgaerd en Goutum yn dizze hiel hwat mei in oar arbeidzje. Goutum hat wol in eigen wykgebou, mar Wurdum hat in suster, dy't ek yn Wytgaerd, Goutum en Himpens forpleget. De ynwenners hawwe mei el- koar der foar soarge, dat der in auto kommen is en ek wer troch jeften wurdt der yn foarsjoen, dat dizze auto ride kin. Fierders wurdt ek sa folie mooglik mei elkoar arbeide. Mar spr. wol noch efkes opmerke, dat, as der yn Goutum en Himpens net in depot is, dit fiersten to biswierlik foar eventuele pasjinten is. De heer Tiekstra (weth.) zou willen beginnen met zijn dank te betuigen voor de woorden van erkentelijk heid en waardering, ook voor de wijze, waarop deze regeling door bepaalde ambtenaren van het stadhuis ten dienste van de raadsleden is voorbereid. Het is wel zeer duidelijk geworden, dat niet wel mogelijk was met een eenvoudig, doch doeltreffend en verantwoord sub sidiesysteem te komen, gegeven toch wel het grote ver schil met het kostenbeeld van de verschillende vereni gingen. Daardoor was het, zo meent spr., volstrekt noodzakelijk te komen tot een normatieve begroting Maar zou men deze begroting opgehangen hebben aan de verenigingen met het gunstigste kostenbeeld, dan gelooft spr., dat men zou kunnen zeggen, dat daarmee aan de kleine verenigingen iedere kans van bestaan zou zijn intnomen. En dat mag dan misschien wel doel matig schijnen, maar dan schiet men in zijn ijverig streven naar doelmatigheid volkomen het doel voorbij, doordat men een wezenlijk element aan de dorpsge meenschap ontneemt. Deze opmerkingen leiden er toe, dat men heeft te aanvaarden, dat per lid aan deze kleinere verenigingen meer subsidie verleend moet worden en dat brengt spr. meteen tot de kwestie van bijdragen van derden. De heer Van der Veen heeft gezegd als spr. het even onparlementair mag formuleren Pik in die aanvullende bijdragen van derden, maar de heren Ten Brug en Engels zeiden: Laten die verenigingen dit alstublieft zelf houden. Nu wil spr. niet zeggen, dat hij al deze heren staande de vergadering van vanavond geruststellen kan, maar hij gelooft, dat men, als men uitgaat van de situatie van de verenigingen, die het ongunstigste kostenbeeld hebben, wel tot hogere sub sidiebedragen komt en dat het niet volstrekt onredelijk is om daarbij tot op zekere hoogte rekening te houden met extra inkomsten. In het geval van Wirdum, resp. Goutum gaat het om vaste bedragen van f 1,c.q. f 0,50 per lid. Er vindt hier een gedeeltelijke verreke ning- plaats. Overigens wil spr. hiervan zeggen en dan gelooft hij, dat hij in de buurt van de heer Engels komt dat, wanneer men een subsidiesysteem opzet op basis van een normatieve begroting, die normen natuurlijk niet voor de eeuwigheid zijn gegeven. Ze hebben een volstrekt menselijk en tijdelijk karakter. Er zijn verschillende mogelijkheden, waardoor wijzigin gen in deze normen kunnen ontstaan. Wanneer be paalde kostenfactoren door een algemene prijsontwik keling, bijv. veroorzaakt door loonsverhoging, ongun stig worden beïnvloed, is het natuurlijk onontkoom baar, dat deze algemene ontwikkeling in die normen wordt ingecalculeerd. Het kan ook zo zijn, dat door de ontwikkeling van de vereniging zelf het kosten beeld gewijzigd wordt, dat er nieuwe kostenfactoren bij komen. Spr. denkt bijv. aan wat de heer Engels heeft aangehaald: wanneer het zo ligt, dat in de omslag, die de plaatselijke Kruisverenigingen heffen, bijdragen zijn verdisconteerd ten behoeve van het provinciale fonds of van een consultatiebureau, dan zit er een element in van doorgeven van kosten voor deze functies en dan krijgt de taak van de vereniging een andere inhoud. Spr. vindt, dat deze functies met volkomen recht en reden betrokken kunnen worden bij de subsidiëring. De heer Engels heeft gezegd: de regeling is gebaseerd op 1957. Uiteraard zal men de ontwikkeling van de kosten, waaruit deze normen zijn opgebouwd, elk jaar nauwkeurig moeten toetsen aan het niveau van de kostenfactoren zelf, maar ook aan het totaal van de functies, die de verenigingen uitoefenen. Spr. wil hieraan toevoegen, dat, voor zover op dit moment de berekeningen zijn gemaakt, de kostenfac toren opgetrokken zijn tot het thans geldende niveau en uiteraard rekening gehouden is met de kostenstij gingen, die zich hebben voorgedaan. De heer Bosgraaf heeft gezegd, dat deze regeling terecht uitgaat van de bestaande toestand. Hij heeft een gebrek genoemd, dat z.i. aan de verrekening van bijdragen van derden kleeft. Spr. wil vaststellen, dat diens bezwaar voor de helft geldt, want de heer Bos graaf heeft verondersteld, dat de bijdragen volledig worden verrekend. Dat is niet zo. Er blijft een prak tijk bestaan, waarbij de verenigingen de bijdragen van derden behouden, iets, waarop de heer Engels ook te recht heeft gewezen. De heer Ten Brug zegt: U hebt met de ongunstiger omstandigheden van kleine verenigingen rekening ge houden, maar hij vraagt iets en uiteraard is een raadslid vrij dat te doen waartoe het gemeentebe stuur geen machtiging heeft. Zou het niet beter zijn, zo vraagt hij, dat men, met elkaar pratende, misschien de zaak wat doelmatiger opzette? Dat zou prettig zijn. Spr. gelooft ook, dat dit op zichzelf een wens is, die de verenigingen wel ter harte mogen nemen, maar zij moeten vrijwillig tot samenwerking komen, o.a. op het terrein van verplegingsartikelen. Men moet niet stel len, dat het subsidiesysteem deze samenwerking als definitief in moet houden. Dan gebruikt men het systeem voor een doel, waarvoor het niet bestemd is. De heer Van der Veen voelt zich wel wat ongelukkig met het grote verschil in de subsidies voor de verschil lende verenigingen, door het feit, dat dus het gehele subsidiesysteem opgezet is op een genormeerde begro ting. Spr. verzekert hem, dat de vereniging, die duur bouwt, een grote auto zou kopen voor de wijkverpleeg ster of behoefte heeft aan bijv. zes wijkverpleegsters, dit heus niet allemaal betaald zal krijgen. Zij, die luxueus willen doen, zullen dit uit eigen portemonnaie moeten betalen, niet door middel van het subsidie. Dan heeft de heer Van der Veen nog een pleidooi gehouden om de verpleeggelden voor het Groene Kruis te Leeuwarden tot een bedrag van 30 cent mee te rekenen in de contributie. Spr. kan hem wel zeggen, dat met de werkelijke uitgaven over 1957 rekening is gehouden en dat de exploitatierekening voor 1958 bin nen is. B. en W. zullen uiteraard bij het beoordelen daarvan rekening houden met de vorm, waarin de bijdra gen van de leden zijn binnengekomen, van welke aard en van welke hoogte zij zijn, en dan kan de vraag ge steld worden, of er dan nog aanleiding tot een aftrek post is. Spr. dankt de heer W. M. de Jong voor diens steun en hiermede is hij door de beantwoording van de vra gen heengekomen. De heer Bosgraaf verheugt het van de wethouder te horen, dat de bijdragen van derden niet geheel worden afgetrokken, doch slechts tot de helft. Toch bevredigt het antwoord spr. niet helemaal. Men zal het heus in Hempens en Wirdum niet prettig vinden, dat de zaak op deze wijze geregeld wordt. Bovendien zal verdere actie in de toekomst nog wel noodzakelijk zijn. In wezen gaat het niet om bijdragen van derden, maar van de eigen leden. Het geeft spr. aanleiding om toch een voorstel, enigszins afwijkend van het voorstel van B. en W., in te dienen. Het luidt als volgt:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 6