De Voorzitter deelt mede: A. dat Ged. Staten van Friesland hebben goedgekeurd: 1. de raadsbesluiten van 15 oktober 1958 tot het aan kopen van gronden, gelegen in het uitbreidingsplan ,,'t Nijlan" en omgeving, van B. J. v. d. Meulen, erven S. Hoekstra Bonnema en het Old Burger Weeshuis; 2. het raadsbesluit van 17 december 1958 tot het vast stellen van een verordening tot regeling van de beloning voor de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de Friese taal; 3. het raadsbesluit van 7 januari 1959 tot het aan kopen van grond, gelegen onder en nabij de spoor brug over het Van Harinxmakanaal, van de provin cie Friesland; 4. de raadsbesluiten van 28 januari 1959: a. tot het aankopen van woningen; b. tot het aankopen van grond gelegen in het uit breidingsplan ,,'t Heechterp", van het Old Burger Weeshuis, alhier; c. tot het verkopen van industrieterrein, gelegen aan de zuidzijde van de Snekertrekweg, hoek Ampèrestraat, aan de N.V. Dieselmotorenbedrijf, alhier; d. tot het afstaan in erfpacht van bouwterrein, gelegen aan de zuidzijde van de Fruitstraat en de Tijnjedijk, aan de fa. U. H. Brink en Zonen, alhier; 5. het raadsbesluit van 18 februari 1959 om B. en W. te machtigen gedurende het 2e kwartaal van 1959 tijdelijke financieringsmiddelen aan te trekken tot een bedrag van ten hoogste f 13.500.000, B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent kasopneming en controle van de administratie van het woningbedrijf, het grondbe drijf en de openbare werken; 2. bericht van verhindering van de heer Ten Brug. Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aangenomen. Punt 2 (bijlage no. 78). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., wat betreft het eerste gedeelte. Benoemd wordt de heer B. van der Veen, met 32 stemmen (3 bilj. ongeldig en 1 blanco). Punt 3 (bijlage no. 67). De voordrachten van B. en W. luiden als volgt: le vacature: W. Douma te Gorredijk; 2e vacature: E. A. van der Geest, alhier. Benoemd worden de voorgedragenen, elk met alg. stemmen. Punt 4 (bijlage no. 74). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: mevr. H. R. van der Zee-Verstegen, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 5. De aanbevelingen van het college van curatoren luiden als volgt: leraar in de geschiedenis en de aardrijkskunde: Sj. K. Zijlstra te Groningen; leraar in de oude talen: S. Sijbesma te Heerenveen. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stem men. De heren Van der Heijde en W. M. de Jong vormden het stembureau. Punt 6 (bijlage no. 86). De heer K. J. de Jong zou graag iets willen zeggen over het tweede deel van dit voorstel, wat betreft de aan koop van pand Houtstraat no. 55 en het daarmee ver band houdende inrichten van dit pand, dat nader is uitgewerkt in bijlage no. 86 en in ontwerp-raadsbesluit no. 2922. Het gaat hier eigenlijk om een krediet van in totaal f 4.000,waarvan f 1.000,voor aankoop van het pand en f 3.000,voor de inrichting. Spr. c.s. hebben niet zozeer bezwaar tegen dit voorstel, want de gemeente heeft destijds het pand Westerstraat 13 eveneens aangekocht en ingericht, met het doel er een soort buurthuis te stichten. Er is toen ook een jeugdraad geïnstalleerd. Hiermee wordt een werk gedaan, dat dringend noodzakelijk is en dat ook volledig de sym pathie van spr. c.s. heeft. De indruk echter, die zij zo langzamerhand krijgen, is, dat hier een beetje met twee maten gemeten wordt. Er zijn tot nog toe, sinds 1957, met betrekking tot het jeugdzorgwerk verschillende aanvragen nog niet gerealiseerd kunnen worden, gezien de financiële situatie van de gemeente. In de laatste begrotingszitting heeft spr. daar ook op gewezen en de wethouder van financiën heeft toen vrij positief ge zegd, dat het college ook voelde voor de gedachte: „ge lijke monniken gelijke kappen". Is het ook mogelijk de aanvragen, die hier liggen, op korte termijn te reali seren? En dan op dezelfde wijze als gebeurd is met de Kruisverenigingen, zodat het subsidie terugwerkende kracht verkrijgt tot het moment, waarop de aanvrage is ingediend? Gezien het belangrijke bedrag, dat met de onder havige aankoop en inrichting gemoeid is, dringt de vraag zich op, of dit wel reëel is tegenover de organi saties, die geen bevredigend antwoord hebben gekregen. De heer Engels had namens zijn fractie een opmer king van gelijke aard willen maken als de opmerkin gen van de heer K. J. de Jong. In eerste instantie zou spr. zich bij diens woorden willen aansluiten, m.n. bij zijn vraagstelling i.z. het jeugdzorgwerk. De heer Vellenga (weth.) gelooft, dat het onjuist is, de zaken zo naast elkaar te plaatsen, als beide spre kers hebben gedaan. Hij meent, dat men het werk in deze bepaalde hoek van de stad toch wel even anders moet bekijken dan het vraagstuk van de algemene subsidiëring van het type jeugdwerk, waaraan beide sprekers nu denken. In deze buurt is n.l. van een be paald opbouwwerk sprake, dat trouwens ook gestimu leerd wordt door Sociale Zaken. Daarnaast echter drijft het heel sterk op initiatieven uit de buurt zelf, die geleid hebben tot het werk van de buurtraad. En de zelfde aanpak van zaken heeft geleid tot het instellen van een jeugdraad, die graag over een eigen ruimte wil beschikken. Spr. gelooft, dat men het type jeugd werk, waarop beide heren doelden, los kan zien van deze typische initiatieven, die speciaal bij deze buurt-in- verval behoren. Wanneer men wil komen tot subsi diëring van beide soorten jeugdzorgwerk, kan hij zich ten aanzien hiervan voor beide een bepaald standpunt indenken; men zal voor beide te dezer zake tot een be paalde methodiek en techniek dienen te komen. In dit verband moet men ook de aankoop van het pand in de Houtstraat bekijken. De wethouder van Financiën zou hierover iets kunnen zeggen, hoewel hij dan ongetwij feld ook zou opmerken, dat deze subsidiëring lang zo gemakkelijk niet zou liggen als die van de Kruisver enigingen, omdat jeugdwerk en/of jeugdzorgwerk lang niet zoveel gemeenschappelijke elementen hebben als het Kruiswerk. Vanzelfsprekend zal het gemeentebe stuur op een bepaald moment wanneer de financiën dit toelaten ook een standpunt moeten bepalen t.a.v. de subsidiëring van dit werk. Maar dat zullen zij doen op andere terreinen dan waarvan thans sprake is. Spr. gelooft niet, dat het goed is uit dit voorstel deze con clusie te trekken: „dit doet de gemeente wèl en het andere laat zij liggen". Het is dus niet zo, dat zij door deze aankoop met twee maten gaat meten. Hij meent echter, dat verschillende zaken met verschillende maten gemeten moeten worden. Daar de beide heren overigens iiar«> ~h.li i. -ina-iiaTiy'n "■'"i 3 geen bezwaren tegen de aankoop alszodanig te berde hebben gebracht, behoeven hieraan ook niet zoveel woorden besteed te worden. Spr. heeft gepoogd duide lijk te maken, dat de onderhavige zaak niet geheel in hetzelfde vlak ligt als die van ander jeugdzorgwerk. De heer K. J. de Jong kan zich wel in zoverre aan sluiten bij de woorden van de wethouder, dat ook hij meent, dat men al het jeugdzorgwerk niet helemaal gelijk stellen kan. Er zijn wel nuances, maar toch is er wel zoveel gemeenschappelijks, vooral in het buurt werk en het jeugdzorgwerk, dat spr. het onjuist vindt, zich nu zo speciaal op die bepaalde buurt te richten. Spr. ziet het verschil niet zo groot als de wethouder het heeft trachten voor te stellen. Gezien ook de toe zegging, die de wethouder in de begrotingszitting ge daan heeft, zou spr. er toch nog wel eens op willen aandringen om deze zaak in de naaste toekomst te bekijken op dezelfde wijze als t.a.v. de Kruisverenigingen is gedaan. Dan krijgt men de indruk, dat er aan gewerkt wordt. Het element van de financiële situatie vindt spr. minder sterk. Wanneer het andere jeugdzorgwerk niet gesubsidieerd kan worden uit dat motief, kunnen deze aankoop en inrichting ook geen doorgang vinden. Juist het feit, dat hier f 4.000,besteed wordt, brengt spr. op het idee, of dit voor andere organisaties ook niet is te organiseren, hoewel hij er anderzijds volkomen begrip voor heeft, dat deze dingen even tijd nodig heb ben. Maar de aanvragen, die ingezonden zijn, liggen al enkele jaren te wachten. De eerste aanvrage dateert uit 1957 en nu is de begroting-1959 al achter de rug. Spr. is door het antwoord van wethouder Vellenga over het algemeen wel tevredengesteld, hoewel hij niet hele maal tevreden is over het antwoord op de vraag, die hij zelf gesteld heeft. Uiteindelijk willen spr. c.s. zich met dit voorstel wel verenigen. De heer Engels wil gaarne even terugkomen op het antwoord van de wethouder. Hij is het met deze eens, dat de onderwerpelijke vorm van jeugdwerk, strikt genomen, een andere is dan die, waarop de heer De Jong en hij doelden. In beide gevallen echter gaat het om bedreigde jeugd; gegeven deze overeenkomst dringt spr. aan op subsidiëring van het jeugdzorgwerk. Wan neer de wethouder opmerkt, dat het hier initiatieven betreft, die door de buurt zelf financieel gesteund wor den, wil spr. hiertegenover stellen, dat initiatieven, zo als die door spr. c.s. worden voorgestaan, ook wel dege lijk uit de eigen groep gesteund en gefinancierd worden. Met deze opmerkingen wil spr., in dit kader, vol staan. De heer Vellenga (weth.) zegt, dat het verschil van opvatting in dezen tussen de beide sprekers en hem niet zo bar groot is. Spr. heeft zich in zijn gedachten- gang strikt bepaald tot deze buurt en haar initiatieven en hij heeft het jeugdzorgwerk gezien als onderdeel van het werk in deze buurt, terwijl beide heren van hun kant zeggen, dat wat zij bedoelen ook jeugdzorgwerk is. Zij vragen: Hoe komt het nu met de aanvragen om subsidie, die er liggen Spr. heeft wel begrip voor hun vraag en hij zou dit kunnen zeggen: De financiële toe stand van de gemeente heeft eigenlijk niet toegelaten, dat er op dit punt concrete voorstellen werden gedaan. Dit is niet eenvoudig, maar het is wèl zo, dat de aan vragen om subsidie, die van vóór 1959 dateren, nog in behandeling zijn. Het ligt dus in de bedoeling op dit punt mogelijkheden te openen, al zal dat niet één, twee, drie klaar zijn. Men weet ook wel, dat de subsidierege ling voor de Kruisverenigingen niet zo gemakkelijk ge weest is. Eerlang zal dus het standpunt van B. en W. in dezen aan de raad bekend gemaakt worden. En om in stijl te blijven met wat vanavond in de raad gebeurt, zegt spr. niet te denken, dat dat nog 12% jaar zal duren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter zou thans, nu koffie met gebak wordt binnengebracht, gaarne van zijn kant even van de orde willen afwijken. Hij gelooft, dat hij de vrijheid daartoe kan vinden in het Reglement van Orde, waar n.l. staat in artikel 20: „Die orde kan echter worden verbroken, indien een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit, om een motie van orde te doen of over de vast stelling van het te beslissen vraagpunt." Spr. behoeft hier niet aan een bepaald lid het woord te geven voor een persoonlijk feit, maar hij wil zelf het woord nemen voor een persoonlijk feit, en eigenlijk gezegd voor niet minder dan zes persoonlijke feiten; de wethouder heeft er zojuist al even op gedoeld. Er zijn op het ogenblik niet minder dan 6 leden van de raad 12 y2 jaar in deze functie, d.w.z. precies gerekend waren ze dat op 4 maart j.l. Het zijn in alfabetische volgorde de heren W. M. de Jong, Kamstra, Mr. van der Schaaf, Tiekstra, Mr. B. P. van der Veen en Vellenga. Nu behoefde misschien in vroegere omstandigheden aan een 12 -jarig raads lidmaatschap niet zozeer aandacht geschonken te wor den. Als spr. zichzelf even als voorbeeld mag aan halen: hij is 1 september 1931 lid van de raad ge worden. Dat is dus nu al meer dan 2 x 12V2 jaar ge leden, maar dat was dus in een andere tijd. Spr. ge looft te kunnen zeggen, dat na de vorige wereldoorlog het openbare leven tevens in die mate versneld is, dat ook bij het 12 jaar bekleden van de functie van het raadslidmaatschap dient te worden stilgestaan. Uit het feit, dat van de 35 raadsleden, die in 1946 na het ver dwijnen van de z.g. noodgemeenteraad hier als raads lid werden toegelaten, nog maar 6 raadsleden zitting hebben, blijkt wel, hoezeer in betrekkelijk korte tijd zich ook in het openbare leven de veranderingen vol trekken. En dan is het misschien nog niet zozeer de tijdsduur op zich zelf, want als men maar leven en gezondheid geniet en een zekere zitvastheid heeft, dan is het ook wel mogelijk een functie 12% jaar uit te dienen. Spr. heeft het bijv. dat is wat hij zojuist wilde zeggen en hij vraagt de raad excuus, dat hij voor de tweede keer over zichzelf spreekt destijds niet van gewicht gevonden om op zijn 12^-jarig voorzitter schap van de raad bepaaldelijk de aandacht te vestigen. Het gaat bij het raadslidmaatschap, behalve om de tijdsduur, in de eerste plaats wel om de wijze, waarop deze functie bekleed is, en spr. gelooft wel te kunnen zeggen, dat deze 6 heren, natuurlijk na de dames in deze raad, gerekend kunnen worden tot de crème de la crème van de raadsleden. Er zijn niet minder dan twee fractievoorzitters en zelfs drie wethouders bij, terwijl de heer W. M. de Jong zich toch ook als raadslid in de loop van deze jaren stellig niet onbetuigd heeft gelaten, en spr. gelooft toch wel te mogen zeggen, dat zij in de loop van deze 12% jaar heel veel tijd aan de zaak van de gemeente hebben gegeven, dat zij dat met heel veel belangstelling en heel veel kennis van zaken hebben gedaan en daarom juist gelooft spr., dat het toch wel bepaald zin heeft om bij dit 12^-jarig jubileum van deze 6 heren stil te staan. Hij wil hen van zijn kant, als voorzitter van de raad, wel graag van harte complimenteren met dit jubileum en daar naast de hoop uitspreken, dat de gemeente Leeuwarden van hun belangstelling en werkkracht en kennis van zaken nog lang profijt zal mogen trekken. (Applaus). De heer Kamstra veronderstelt, dat, wanneer de krant enige tijd geleden niet had verteld, dat er in de gemeenteraad jubilea zouden zijn, geen enkele der thans jubilerende raadsleden het had geweten. Dat was dus een verrassing, maar vanavond is het helemaal een verrassing, dat de Voorzitter aandacht aan dit feit wilde schenken. Spr. gelooft namens de vijf andere jubila rissen deze knikken althans toestemmend te spreken, als hij hem hartelijk dank zegt voor de waar derende woorden, die hij heeft willen spreken. 12% jaar lid van de raad te zijn is, zoals de Voorzitter al heeft gezegd, niet zo bijzonder, wanneer men zitvast is, ge zondheid geniet en wil werken. Maar spr. gelooft toch wel, dat, wanneer men doordrongen is van de gedachte, dat men een taak heeft in deze wereld en dat men moet werken voor de gemeenschap, dit ook vreugde en voldoening geeft. Ieder van de zes heren heeft dit werk gedaan naar eigen kunnen. Er zijn ons, aldus spr., talenten gegeven, de een meer, de ander minder. Het komt er alleen maar op aan, dat men ze niet in de grond begraaft, maar er mee woekert. En dan gelooft spr., dat dat met drie van deze zes gebeurt is, want drie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 2