I
6
Het spijt hem, dat de heer Bootsma zo snel tot een
conclusie is gekomen; of spr. sommige leden van diens
fractie zal kunnen overtuigen, weet hij niet. Misschien
was dit mogelijk geweest, als de heer Bootsma anders
gesproken had. Spr. wil de raad echter graag op het
hart binden, dat met deze 8 m iets te bereiken is,
zonder dat een enkel belang wordt geschaad. Laat men
toch niet zeggen, dat vooral de groenstrook met het
oog op het verkeer ook maar enigermate nodig is. Het
gaat alleen om de ventwegen; de rest is best op te
lossen. Wanneer van de 8 m 4.50 m voor de ventweg
wordt gerekend en voor de afscheiding 0.75 m het ia
ten slotte maar een afscheiding; als er ongelukken ge
beuren, glijdt men over 2.25 m net zo glad heen als
over 0.75 m dan blijft er voor het trottoir 2.75 m
over. Spr. meent, dat op deze wijze het belang van de
gemeente ook gediend wordt, want die heel smalle voor
tuintjes lijken beslist niet mooi. Door wat aan de
Heliconweg gebeurd is, is spr. er eigenlijk van over
tuigd, dat dit een minder juiste oplossing is. Daarom
hoopt hij, dat verschillende raadsleden er alsnog mèt
hem aan zullen meewerken, op welke wijze dan ook,
dat deze zaak, ook wat betreft het Van Miereveltplant-
soen, maar vooral wat het profiel van de Julianalaan
aangaat, nog nader wordt bezien. In tweede instantie
is het misschien mogelgk om vorm te geven aan deze
gedachte.
De heer B. P. van der Veen is het met de woordvoer
der van de c.h.-fractie eens, dat de dagwinkels in de
praktijk toch wel enkele bezwaren zullen opleveren. Hij
hoopt, dat het mogelijk is nog aan de bezwaren tege
moet te komen door dicht bij de dagwinkels woningen
voor de betreffende winkeliers te hebben.
Ter bekorting van zijn betoog wil spr. zich aan
sluiten bij hetgeen de heer W. M. de Jong heeft gezegd
i.z. het invoegen van de vaststelling van het profiel
van de Julianalaan in dit plan. Spr. betreurt dat en
hij vindt het onelegant. Twee vroegere plannen vindt
men nu hier terug, zonder dat de overwegingen hier
voor duidelijk worden aangegeven. Spr. c.s. zijn in
eerste instantie tenzij B. en W. hun van hun ongelijk
kunnen overtuigen mèt de heer W. M. de Jong van
mening, dat er wel een oplossing mogelijk is, die meer
in de geest is van wat in de raad in 1956 is besproken.
De heer Drentje zou graag nog een paar dingen wil
len toevoegen aan wat vorige sprekers hebben opge
merkt. Hij kan beginnen met te verklaren, dat hij het
geheel met het betoog van de heer W. M. de Jong eens
is. Dat hij het woord vraagt, dient alleen maar om dit
nog iets te ondersteunen, hoewel het hem na diens rake
uiteenzetting moeilijk zal vallen. Er is op 25 juli 1956
in de raad uitgesproken de raad in de vorige samen
stelling dus dat vent- of parallelwegen van 5 m en
een trottoir van 2.50 m hier voldoende zijn. Spr. heeft
evenals de heer De Jong ook even ter plaatse gekeken
en hij gelooft, dat men niet uit het oog moet verliezen,
dat die ventwegen toch in de eerste plaats bedoeld zijn
voor de mensen, die daar wonen. En nu is het betreffen
de gedeelte van de Julianalaan maar 225 m lang en als
spr. goed geteld heeft, staan er aan weerskanten slechts
16 huizen. Dat is dus per woning gemiddeld 14 m. Het
is dus heel wel mogelijk, dat voor elk huis een gewone
normale auto geparkeerd staat en dan kan er ook voor
elk huis nog wel een groentekar staan. Dan blijft er
nog 2.50 m rijbreedte over voor het langzame verkeer.
Dit geldt zowel voor de noordkant als voor de zuidkant,
terwijl er voor de noordkant deze omstandigheid bij
komt, dat het merendeel van die 16 huizen over ga
rages beschikt. Dat betekent dus, dat daar waarschijn
lijk geen 16 wagens tegelijk geparkeerd zullen staan.
Spr. is mèt de heer De Jong van mening, dat
parallelwegen van 5y2 m werkelijk overdreven zijn.
Laten wij, aldus spr., toch niet grootsteeds gaan doen
bij gelegenheden, waarbij dit niet nodig is.
Spr. zou nog graag deze vraag willen stellen en daar
eventueel zijn houding in tweede instantie van willen
laten afhangen: Wanneer de raad nu vanavond even
tueel weer mocht besluiten af te wijken van de voor
gestelde breedte van de parallelwegen en de groen
stroken, betekent dat dan, dat de gehele zaak zal wor
den uitgesteld en dus stagneert? (De Voorzitter: Na
tuurlijk.
De heer Van der Schaaf (weth.) zal de tweede
periode van 12% jaar, die voor hem is aangevangen,
beginnen met het aanzienlijke karwei van de beantwoor
ding der vragen, die verschillende raadsleden bij hem
ter tafel hebben gedeponeerd.
De heer De Vries heeft er op gewezen, dat bij de
wijziging van de N.W.-hoek van het plan-Nijlan in plaats
van een rijtje winkels zijn ingevoegd 4 blokjes dag
winkels, die losjes om een pleintje zijn geprojecteerd.
Hij heeft daartegen enkele bezwaren en vroeg, of hier
met middenstandskringen over gesproken is en waarom
B. en W. hier eigenlijk mee gekomen zijn. Het is dui
delijk, dat door de onthouding van goedkeuring door
G.S. aan dit plan ook het winkelcentrum niet in de
vorm, waarin het in het oorspronkelijke plan was op
genomen, kon worden gerealiseerd. Daarom is er dus
een noodzaak van verandering ontstaan. De stede-
bouwkundige afdeling van de dienst van openbare wer
ken en de ontwerper van het plan, de heer Zuiderhoek,
hebben gedacht, dit nu eens een beetje anders te doen
dan het in andere plannen soms gebeurt. Men heeft
hier dus niet een straatje van winkels willen neer
zetten, maar meer een pleintje willen creëren, waai
de winkels omheen gegroepeerd zijn en dan zo, dat
elk blokje aan alle kanten winkel is, zodat men daar
heel gezellig tussendoor kan dwalen. Spr. is zelf door
deze gedachte wel enigszins geboeid en hij heeft dan
ook graag zijn medewerking daaraan willen verlenen.
Men moet zich dit dus voorstellen als een poging om
eens tot een andere oplossing voor een winkelcentrum
te komen en dat heeft inderdaad misschien ook wel iets
tegen. In middenstandskringen bestaan tegen dagwin
kels bepaalde bezwaren, maai' aan de andere kant ziet
men toch ook in verschillende steden, dat dagwinkels
wèl geaccepteerd worden. In dit verband kan spr. wel
zeggen, dat er nu al, voordat het plan is goedgekeurd,
een aanvrage is om één van die vier blokjes te kunnen
bouwen. Dus de bezwaren, die men ziet de ene mid
denstander ziet het misschien anders dan de andere
zijn mogelijk aanwezig, maar het is toch ook niet zo,
dat B. en W. daar nu reeds van terugschrikken. Spr.
kan echter wel zeggen, dat, als het zou blijken, dat
het niet zou gelukken met deze blokjes in combinatie
van vier maal vier die overigens niet bindend is, men
zou zich ook goed twee winkels in één blokje kunnen
denken, zodat het dus ,,uitelkaar getrokken" zou kun
nen worden dan wil het college vrij vlot komen met
een voorstel om het weer op een andere wijze te pro
beren, maar vandaag-de-dag is er nog geen reden om
te twijfelen aan het welslagen van de thans voorgestelde
vorm. Zoals gezegd, is er reeds nu een aanvrage, maar
B. en W. hebben nog geen toezegging kunnen doen,
omdat het plan nog niet is goedgekeurd. Er is met mid
denstandskringen overleg geweest over de plaats van
het winkelcentrum. Er is in eerste instantie bij het uit
breidingsplan dus wel gesproken over het aantal, maar
over de wijziging van een rijtje winkels in deze groepjes
winkels heeft van gemeentewege geen nader overleg
plaats gevonden.
Thans komt spr. tot een opmerking van een der an
dere heren, naar hij meent de heer Van der Veen. Deze
heeft ook bezwaren tegen dagwinkels genoemd. Er zijn
volgens spr. echter zeer goede oplossingen te denken,
in deze zin bijv., dat een beheerder van een dagwinkel
een woning krijgt, die zeer gunstig gelegen is in een
serie van eengezinswoningen, zodat de afstand daar
van naar de winkel zeer kort is en hij er praktisch het
oog op kan hebben. Spr. gelooft, dat al met al deze
bezwaren genoeg mee zullen vallen.
De heer Bootsma brengt in de eerste plaats dank aan
het college voor de omwerkng van het plan en deze dank
mag spr. wel namens het college aanvaarden.
Hij gaat dan over tot concrete punten, o.a. de Juliana
laan en de wijziging van het Van Miereveltplantsoen.
Spr. zou zijn beantwoording zo willen inrichten, dat hij
de kwestie van de Julianalaan maar gaat behandelen bij
de beantwoording van diegene, die daar het meest van
heeft gezegd en de ernstigste bezwaren heeft geopperd,
n.l. de heer W. M. de Jong.
Eerst zal spr. even ingaan op de algemene opmer
king, dat sommige leden van de raad het minder prettig
7
hebben gevonden, dat de wijziging van het profiel van
de Julianalaan in het gedeeltelijk gewijzigde plan-Nijlan
is ingevoegd. Die zou daar eigenlijk niet in horen. Voor
zover men de gedachte zou willen hebben, dat hier ge
tracht is om op een handige manier deze zaak maar
even binnen te halen, wil spr. er toch op wijzen, dat in
de raadsbrief uitdrukkelijk gesteld is, dat het profiel
van de Julianalaan bij deze wijziging van het plan-
Nijlan is ingebracht, zodat men niet kan zeggen, dat
daar van de zijde van B. en W. de aandacht niet op is
gevestigd. De Julianalaan had op dit punt nog niet haar
definitieve profiel; dat stond nog op geen uitbreidings
plan vast. Daarom leek het zeer gewenst, het bij de
vaststelling van het gewijzigde plan-Nijlan te doen, ook
al omdat dit punt te eniger tijd opnieuw, na de bespre
king in 1956, aan de orde moest komen. Nu het in deze
vorm gedaan wordt, heeft het dit grote voordeel de
heren Van der Veen en De Jong zullen dit zeker ook
een voordeel vinden dat men nu ziet in welk verband
de Julianalaan in het geheel moet worden ingepast.
Wanneer men dit onderdeel als „het kleine stukje van
de Julianalaan" gaat bekijken, wegen de aangevoerde
bezwaren misschien zwaar, maar als men het ziet als
een stuk, een integrerend stuk, van het grote geheel,
dan gelooft spr., dat men het pas goed en volledig in
het juiste verband ziet. Daarom is de wijziging van het
profiel van de Julianalaan met de wijzigingen van het
plan-Nijlan meegenomen. En men mag zelfs reden heb
ben om te vermoeden, dat, wanneer dit niet was
gebeurd, G.S. wel eens aanmerking hadden kunnen ma
ken op het feit, dat het profiel van de Julianalaan nu
nog niet definitief in beschouwing was genomen.
Spr. komt thans tot het tweede punt van de heer
Bootsma, de wijziging van het Van Miereveltplantsoen.
Daarbij heeft het denkbeeld voorgezeten, om het aantal
aansluitingen overdwars op de Julianalaan te beperken.
Dit punt is als volgt in de wereld gekomen. Het college
als zodanig en ook de stedebouwkundige dienst had
geen grote behoefte om deze wijziging aan te brengen,
maar in verschillende besprekingen, die ten provincie
huize met betrekking tot het onderhavige uitbreidings
plan zijn gevoerd, is de wenselijkheid ervan naar voren
gebracht. Het blijkt, en dat was het college ook niet
helemaal ontgaan, dat er bezwaren zijn. Een groot be
zwaar is o.a., dat er een garage staat, van waaruit men
na wijziging moeilijker doorgang krijgt naar de open
bare weg, dan thans het geval is. (De heer Bootsma:
Helemaal geen doorgang!).
Men kan natuurlijk altijd langs het fietspad komen,
dwars door het plantsoen mag uiteraard niet. Het is
echter zeker niet de bedoeling die garage geheel af te
sluiten. Dit door de heer Bootsma genoemde bezwaar is
stellig reëel. Spr. kan wel zeggen, dat het college niet
het voornemen heeft, om met de grootst mogelijke spoed
de wijzigingen, zoals die nu ten aanzien van het Van
Miereveltplantsoen worden voorgesteld, tot uitvoering te
brengen. De straat, zoals die er nu ligt, kan nog wel
een poosje mee en spr. is gaarne bereid om aan de heer
Bootsma en degenen, die het met hem eens zijn, toe te
zeggen, dat alvorens het werk onderhanden zal worden
genomen, alvorens de wijziging zal worden uitgevoerd,
een zeer ernstige studie van deze kwestie zal worden
gemaakt en getracht zal worden na te gaan, of het mis
schien nog beter anders kan. Spr. kan zich voorstellen,
dat de raad op dit punt niet volledig overtuigd is. Hij
herhaalt daarom zijn toezegging, dat deze zaak nog eens
bekeken zal worden.
De biswieren, dy't de hear Santema oanbrocht hat,
binne üngefear deselde as dy fan de hear De Jong. De
hear De Jong hat it wiidweidich dien en dêrom sil spr.
de biswieren fan de hear Santema mar oan de hear De
Jong sines forbine.
De heer W. M. de Jong heeft veel moeite gehad met
dit plan, voorzover het betrekking heeft op het profiel
van de Julianalaan. Bezwaren op andere punten heeft
spr. niet gehoord en hij mag dus wel aannemen, dat de
heer De Jong zich overigens met de voorstellen kan
verenigen.
Spr. wil beginnen met de geplaatste advertentie i.z.
de tervisielegging van de wijziging van het uitbrei
dingsplan. Door deze advertentie kunnen de mensen op
verkeerd spoor zijn gebracht, meent de heer De Jong.
Of eigenlijk niet door de advertentie zelf, maar doordat
daarin niet is aangegeven, dat de oude kwestie van het
profiel van de Julianalaan aan de orde zou komen.
Nu is het zo, dat, als een uitbreidingsplan ter visie
wordt gelegd, ieder die de zaken diligent wil volgen het
moet gaan bekijken en dat zo'n plan niet alleen degene
die er woont aangaat, maar stellig ook van belang is
voor hen, die aan de grens zijn gevestigd. Ieder die be
lang heeft bij het vaststellen van een bepaald uitbrei
dingsplan, weet, dat, als zo'n plan of een wijziging ervan
aan de orde wordt gesteld, hij op zijn qui vive moet zijn.
Spr. kan bepaald niet de mening van de heer De Jong
delen, dat ten opzichte van bepaalde mensen de bij de
vaststelling van een uitbreidingsplan voorgeschreven
rechtsgang onvoldoende is geweest.
De bezwaren die in 1956 tegen het voorgestelde pro
fiel zijn ingebracht, gelden volgens de heer De Jong
nog. In afwijking van het voorstel van B. en W. stelt
hij voor andere maten aan te houden en hij noemt dan
een ventweg van 4% m, daarin culmineert zijn betoog
toch wel. De groenstroken wil hij 0,75 m geven en de
trottoirs 2y2 m, waarna er 8 m overblijft voor de mid-
denbaan. De bestaande voortuinen behoeven dan niet
te worden versmald.
Dit is derhalve de kwestie, die het meest in het ge
ding is en spr. wil haar graag in onderdelen bekijken.
Spr. gelooft, dat het onjuist is om alleen voor dit ge
deelte van de Julianalaan, waar de ventwegen overigens
op 5.50 m geprojecteerd zijn, een uitzondering te maken
door een versmalling toe te passen. Spr. heeft uit het
betoog van de heer De Jong niet begrepen, dat hij over
de gehele lengte van de Julianalaan vanaf de Verlengde
Schrans tot aan de oprit van het viaduct enz. tot een
breedte van 4.50 m. voor de ventwegen zou willen over
gaan. Hij wil dus overigens wel 5.50 m aanhouden, maar
hier, ter wille van de particuliere belangen, een ver
smalling tot 4.50 m toepassen. Spr. meent echter, dat
men, als men ook hier een ventweg van 5.50 m aan
houdt, jaren vooruit kan, en dat men dat bij een breedte
van 4.50 m niet kan. Er zal niet steeds op de ventwegen
wagen achter wagen geparkeerd worden, maar wellicht
toch hier een wagen en 4 of 10 m verder weer een wa
gen en dat betekent dan toch, dat de weg maar de helft
van 4.50 m breed zou zijn. Als men het zo ziet, is er
veel voor te zeggen, dat de weg 5.50 m breed wordt.
Nu zegt de heer Drentje wel, dat, als overal een wagen
geparkeerd staat en nog een bakkerskar ook, dat er dan
tevens nog wel een wagen tussendoor kan op een vent
weg van 4.50 m breedte. Misschien kan dat wel, maar
het is geen vlot verkeer meer. Een groenstrook van 0.75
m vindt spr. bepaald te gering en een trottoir van 2.75
m ook. Dat zegt hij niet zo maar, want in het trottoir
moeten heel veel leidingen worden geconcentreerd en
de directeur der openbare werken heeft verzekerd, dat
een breedte van 2.75 m daarvoor bepaald zeer krap is.
Dat is dus nog een argument, dat spr. met veel nadruk
onder de aandacht van de raad wil brengen. Als deze
de gedachte van de heer De Jong zou overnemen, dan
zouden er dus trottoirs ontstaan, waarin voor de lei
dingen praktisch geen reserve meer zit. Men moet er
toch ook aan denken, dat er eens een tijd kan komen,
dat het gehele profiel van de Julianalaan nog eens ver
anderd moet worden, dat dus de hoofdbaan van 9 m, de
groenstroken en de ventwegen nog eens onderhanden
genomen moeten worden. Nu is juist de groenstrook van
2.25 m een zeer welkome reserve in de breedte van het
profiel en daarom meent spr., dat nu over de gehele
lengte van de Julianalaan en niet alleen van de Juliana
laan vanaf de Heliconweg en van de zuidoostelijke rond
weg, maar overal, in het gehele rondwegsysteem, een
breedte van 5.50 m aangehouden moet worden voor de
ventwegen. Deze moeten niet, nu men hier even tegen
een paar voortuinen aanloopt", geknepen worden. Even
min de groenstroken en de trottoirs. Misschien dat van
daag-de-dag smallere afmetingen nog wel gaan, maar
wanneer de gehele stadsautoweg gaat functioneren, mag
zo'n beperking daar niet in voorkomen.
Nu komt spr. tot een ander punt. Hij heeft er uiter
aard geen bezwaar tegen, dat het wegnemen van een
gedeelte der voortuinen op een zo laat mogelijk tijdstip
gebeurt. Zolang niet van de Julianalaan naar de Heli
conweg gereden kan worden, is dit helemaal niet ur
gent en op dat punt zullen B. en W. wel de meest mo
gelijke soepelheid in acht willen nemen. Maar de uit
eindelijke toestand, waar het hier om gaat, is, dat ook