10
anderd. Spr. zou zeggen, dat die reserve daar toch blijft.
Het wordt praktisch bepaald door de huizen, die daar,
n.l. op erfpachtsgrond, staan. De Voorzitter: De breedte
wordt door de leidingen bepaald!) Maar volgens spr.
toch ook, en wel in hoofdzaak, door de afstand tussen
de huizen. En die huizen staan op erfpachtsgrond. De
gemeente kan dus toch te allen tijde, wanneer het lo
nend zal zijn de heer W. M. de Jong verwacht dat
de eerste eeuw niet, maar spr. zou willen zeggen over
50 jaar gebruik van de grond van de voortuinen ma
ken. Wanneer er dus veranderingen moeten plaats heb
ben, kunnen die beter te zijner tijd gebeuren als het
dus nodig is dan nu al.
De heer K. de Jong spijt het, dat hij het niet met
zijn fractiegenoot eens kan zijn. Hij meent, dat het voor
stel van B. en W. wel gevolgd kan worden.
Spr. gelooft, dat het niet gemakkelijk ligt voor de
heren, die hier in 1956 ook al over gesproken hebben,
maar hij meent, dat men niet te veel naar de situatie
van het ogenblik moet oordelen. Er wordt een besluit
genomen voor een reeks van jaren en juist in dat ver
band moet het voorstel gezien worden. Het verkeer
wordt immers hoe langer hoe intensiever. Spr. heeft
bepaald bezwaar tegen een ventweg van 4.50 m. Er be
hoeft dan ook niets te gebeuren met het verkeer op de
ventwegen, of men zit „knijp". Spr. heeft er bezwaar
tegen, wanneer men t.a.v. een klein stukje van een weg
inbreuk maakt op de afmetingen, die voor het gehele
tracé gelden. En dat ter wille van enkele mensen, die
toch nog 3*6 m voortuin overhouden. Spr. vindt dit niet
zo'n ernstige ingreep als op de Heliconweg. Hij vindt
het een tikje overdreven om zozeer tegen de versmalling
der voortuinen van de Julianalaan te zijn. Hij kan zich
de bezwaren der bewoners wel voorstellen, maar men
moet er toch niet te veel waarde aan toekennen. Verder
heeft de wethouder gezegd, dat aanhouden van het voor
stel misschien tot gevolg kan hebben, dat er geen am
bachtsschool kan komen en dat zou spr. toch liever niet
in de waagschaal stellen. Wanneer de raad een beslis
sing neemt, moet hij uiteindelijk weten wat eventueel
uitstel kan betekenen. Spr. heeft de indruk, dat B. en W.
wel overleg met G.S. hebben gevoerd. Wanneer men nu
op bepaalde punten afwijkingen gaat aanbrengen, wat
staat het gemeentebestuur dan te wachten? Spr. meent,
dat hier dingen op stapel staan, die geen uitstel kunnen
lijden.
Met betrekking tot het Van Miereveltplantsoen hoopt
spr., dat nog een situatie kan worden geschapen, die
de bewoners zal bevredigen.
Spr. kan het voorstel van zijn fractiegenoot niet vol
gen, hoewel dat op dit moment wel aansluit bij de ge-
dachtengang van de mensen, die aan de Julianalaan wo
nen. Spr. is echter bereid het algemeen belang te laten
prevaleren en kan in dezen dus achter B. en W. staan.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer
Bootsma uit zijn antwoord heeft gereleveerd, dat de
verbreding van de Julianalaan, waar nu zoveel over
gespi'oken is, niet eerder zal worden uitgevoerd dan
dat de gang van het werk het nodig zal maken. Dat
kan spr. dus voor kennisgeving aannemen. En verder
zegt hij hem, dat, als het tot uitvoering van de „bajo
net" bij het Van Miereveltplantsoen zal komen, hiervoor
bij de raad een krediet zal moeten worden gevraagd;
dit plan zal de normale weg moeten volgen en zal be
keken moeten worden door de commissie voor de open
bare werken e.d. Spr. kan wel zeggen, dat dit voor
Pasen niet meer het geval zal zijn. En misschien is men,
als dit aan de orde is, wel tot een ander inzicht geko
men. Op de belangen van de bewoners-autobezitters is
nu voldoende de aandacht gevestigd en de heer
Bootsma heeft van spr. wel de indruk gekregen, dat hij
voor die belangen heel wel open staat.
De heer Van der Veen wil t.a.v. de dagwinkels in de
noordwest-hoek van het plan maar een afwachtende
houding aannemen, omdat, wanneer zal blijken, dat hier
animo voor bestaat, de raad het wel kan accepteren en
wanneer die animo er niet zal zijn, hij dan wel vol
doende vertrouwen heeft in de toezegging, die spr. heeft
gedaan, n.l. dat dan een ander voorstel zal worden in
gediend.
De heer Van der Veen gebruikt vervolgens een uit
drukking, die spr. een beetje zwaar op de maag ligt.
Hij heeft n.l. gezegd, dat B. en W. de vaststelling van
het profiel van de Julianalaan bij de vaststelling van
de wijzigingen van het plan-Nijlan hebben „ingesmok-
keld". Dat is bepaald niet het geval. (De heer 15. P. van
der Veen: Ik heb uw woorden herhaald). U hebt, aldus
spr., het woord „smokkelen" gebruikt. (De heer B.P.van
der Veen: Het spijt mij, dat U zo weinig begrip hiervoor
hebt.Spr. wil het woord in kwestie maar onder de tafel
werken. Hij blijft er bij, dat B. en W. volkomen openlijk
met het voorstel gekomen zijn. Degenen, die met het
lezen van tekeningen niet al te vertrouwd zijn, hebben
de bedoeling van het voorstel toch wel uit de raadsbrief
kunnen lezen. Het was bepaald niet „het turfschip van
Breda"! (De heer W. M. de Jong: Dat hebben wij niet
gezegd.) Dat mocht spr. toch wel aannemen uit diens
betoog. Hier wordt niet een voorstel gedaan, om iets
„mee te nemen", dat verborgen moet blijven.
De heer Van der Veen zei voorts, dat hij de conse
quentie, dat alles op losse schroeven komt te staan bij
niet-aanneming van het voorstel van B. en W., niet kan
zien. Spr. wil dat punt niet op de spits drijven, maar
hij wil wel zeggen, dat, als misschien binnen zeer korte
tijd de ambachtsschool ,,uit de lucht zou komen vallen",
het gemeentebestuur, hoe dan ook, daarvoor een weg
zou moeten forceren, en dat is waarschijnlijk ook wel
te doen, maar het is wel zo, dat, wanneer het voorstel
van B. en W. nu niet wordt geaccepteerd, men bepaald
een zeer ernstige achterstand krijgt, omdat dan de pro
cedure van tervisieligging en indienen van bezwaren en
alle mogelijke andere dingen wéér aan de orde komen,
terwijl G.S. ook nog weer bezwaren kunnen kenbaar
maken. Spr. is uitermate huiverig voor verwerping van
het voorstel, hoewel hij niet bepaald wil zeggen, dat door
verwerping alles en alles op losse schroeven staat. Hij
meent echter wel, dat verwerping zeer ongewenst is.
De hear Santema mient, dat hjir sprake is fan kapi-
tulaesje by sommige riedsleden. Spr. kin fan himsels
sizze, dat hy oangeande dizze kwesje altyd itselde stan-
punt fordigene hat, sadat it wurd „kapitulaesje" op him
net fan tapassing is. Hy soe leaver sizze wolle, dat der
under de nije omstannichheden in oar ynsjoch kommen
is. Unrjochtfeardigens tsjin de eigeners oer, dy't net ré
binne om mei to wurkjen ta it öfstean fan in stik fan
harren foartunen, kin spr. eigentlik net yn dizze kwesje
sjen. De oerheit stiet hiel faek yn de sitewaesje, dat hja
yn it algemien bilang in greatere of lytsere ynbreuk
meitsje moat op it privé-bilang. Unteigening fan groun
is in hurd stikje foar de eigener, dy't it treft, mar der
is natuerlik in prosedure foar. Hij krijt in skeaforgoe-
ding op basis fan de Unteigeningswet. Sa sil it hjir gean
en sa is it ek gongen by de Heliconwei en de skeafor-
goeding by dy yngreep hat de rie ek flot akseptearre.
Fan ünrjochtfeardigens is hjir gjin sprake. It soe ün-
rjochtfeardich wêze, as de gemeente hjir hwat oan-
brocht en ynbreuk makke op in bipaelde oarder, sünder
dat hja der hwat tsjinoer stelde. Mar dat is hjir abslüt
net it gefal. Hja is de ridlike wei lans gien en it is fier
der it doel fan B. en W. ek om mei de trije eigeners,
mei hwa hja noch net ta oerienstimming kommen binne,
op in uterst ridlike wize ta in oplossing to kommen.
Oer it forkear op de Julianaleane sil spr. net to folie
sizze. Men moat oannimme, dat der, as it stelsel fan de
kunstwurken yn it westen klear is, op de middenbaen
fan de Julianaleane in drok forkear komt en navenant
ek in drok forkear op de parallelwegen. Dan sil men
sjen, hoe't it forkear oan fytsen, bromfytsen e.d. him
aêr üntjaen sil. As it stelsel fan de trochrinnende roun-
wei folslein ré is, dan moat men it forkear bipaeld net
ünderskatte. Spr. leaut, dat it hieltiten in forsin west
hat en hjoed-de-dei noch is, om it snelforkear to ünder-
skatten, mar ek it forkear op de parallelwegen.
De heer W. M. de Jong heeft nog eens gesproken over
de belangen van de grensbewoners. Dezen hadden vol
gens hem geen aanleiding naar het stadhuis te gaan
om de plannen te bekijken. Ten aanzien hiervan wil
spr. herhalen, dat hij helemaal niet weet, of deze be
langhebbenden inderdaad op het stadhuis zijn geweest
of niet, maar gezien het belang, dat bewoners van een
grensstraat van een nieuw uitbreidingsplan ongetwijfeld
bij de vaststelling van dit plan hebben, hadden zij stellig
inzage van de plannen kunnen nemen.
Het gaat hier derhalve, zoals de Voorzitter zopas al
heeft gezegd, uiteindelijk maar om drie eigenaren. Er
zijn natuurlijk meer woningen, maar sommige worden
X*
11
verhuurd en bij andere is de grond in erfpacht gegeven.
Ten slotte blijven er dan drie eigenaar-bewoners over,
die niet mee willen werken en wij moeten, aldus spr.,
en dat is hij volkomen met de heer K. J. de Jong eens
voor hen in dit geval niet opzij gaan. Dit is altijd
spr.'s standpunt geweest, te meer, omdat deze eigenaren
voor hun huis toch stellig meer overhouden dan alleen
maar een bloembak. Hoe dit echter zij, er wordt enige
inbreuk gemaakt op hun eigendom, maar het algemeen
belang vraagt dit. Het is erg jammer, dat men deze
zaak van te voren te krap heeft bekeken. Toch valt het,
zoals spr. in het begin al heeft gezegd, allemaal wel
wat mee. Bij het ontwerpen van het eerste stuk van de
Julianalaan bekeek men de zaak aanvankelijk ook al
weer te krap. Het is een feit, dat men de toename van
het verkeer vaak te gering acht en spr. wil daarom
hier met nadruk een waarschuwende vinger opheffen.
Hij zou nu alle kanten van deze zaak wel weer op
nieuw kunnen bekijken, maar dat heeft niet de minste
zin. In het voorstel van de heer W. M. de Jong c.s. gaat
het om een ventweg van 4.50 m en een groenstrook van
0.75 m; dat is een derde van de breedte, die het college
voorstelt. Het wordt derhalve niet veel meer dan een
grassprietje en is bepaald lelijk te noemen. Bovendien
blijven we dan, aldus spr., zitten met het punt van de
reserve, want deze zit in het plan van B. en W. juist in
de groenstrook. Voor de trottoirs is verder beslist 3.50
m nodig in verband met de aan te leggen leidingen.
De heer Drentje zegt wel, dat de totale ruimte toch
blijft en dat is ook inderdaad zo, tussen de huizen
gerekend maar alle leidingen moeten dan worden
omgebogen en verderop weer recht getrokken, hetgeen
extra kosten meebrengt. Dat moet worden voorkomen.
De baan moet volledig recht doorgetrokken worden,
zulks ook in het belang van het verkeer, dat steeds
intensiever wordt.
De rondwegen moeten terstond goed in orde worden
gemaakt, hetgeen, wat dit stuk betreft, in het belang
van de bewoners natuurlijk op een zo laat mogelijk tijd
stip kan gebeuren. Bij het vaststellen van het profiel
ware uit te gaan van een zo ruim mogelijke opzet, die
niet na een klein aantal jaren al weer te krap blijkt te
zijn. Daarom moet spr. ten sterkste het voorstel van de
heer De Jong afraden en dat van B. en W. aanbevelen.
De heer Drentje concludeert nog uit spr.'s uitlating
in eerste instantie, dat er om de 5 woningen een auto
geparkeerd staat, dat er dan er zijn 16 huizen in
totaal maar 3 zullen staan. Maar spr. heeft dat natuur
lijk niet mathematisch bedoeld, maar bij wijze van spre
ken gezegd; dat begrijpt de heer Drentje ook wel.
Spr. herhaalt, dat de grootste moeilijkheid in het plan
van de heer De Jong zit in het opgeven van de reserve;
dit wil spr. ook nog in de richting van de heer Drentje
zeggen. De argumenten, die hij heeft aangevoerd, vindt
het college te gering om te besluiten tot wijziging of
terugneming van zijn voorstel; het ziet hiertoe geen
reden.
Spr. concludeert tot afwijzing van het voorstel van de
heer W. M. de Jong c.s. en geeft de raad in overweging
het voorstel van B. en W. te aanvaarden.
De Voorzitter constateert, dat deze zaak nu in twee
instanties is besproken en stelt voor de beraadslagingen
te sluiten, waarmee de raad akkoord gaat. Thans komt
voor spr. de vraag, hoe verder met deze zaak moet wor
den gehandeld. Er ligt ter tafel een voorstel van B. en
W. aan de raad. Dan ligt er tevens het voorstel van de
heren W. M. de Jong en Heidinga, om van een deel van
het voorstel van B. en W. af te wijken. Spr. heeft de
raad al gezegd, welke de consequenties daarvan zijn.
Het gaat hier om een deel van een groter geheel en dat
zou dus tot gevolg moeten hebben, dat het plan, zoals
het door B. en W. wordt voorgesteld, niet zal kunnen
worden aangenomen. Er zal een nieuwe tekening moe
ten komen; het plan zal weer ter visie moeten liggen
en er zal opnieuw de goedkeuring van G.S. moeten wor
den gevraagd. Dat is dan een ander punt, maar spr.
wil slechts hierop uit, dat deze zaak dan op zfln aller
vlugst n.l. wanneer een nieuwe tekening zo snel klaar
gemaakt zal kunnen worden, dat nog 4 weken van ter
visieligging overblijven voor de tweede raadsvergade
ring na deze weer over 6 weken opnieuw aan de orde
zal kunnen komen, afgezien van de vraag van hogere
goed- of afkeuring.
Spr. gelooft, dat een juiste procedure zal zijn om het
onderhavige punt vanavond af te werken, dat het voor-
stel-De Jong-Heidinga maar eerst in stemming moet
komen. Wordt dit aangenomen, dan wordt de zaak dus
uitgesteld om de reden als daarin omschreven. Mocht
dit voorstel worden verworpen, dan kan het voorstel
van B. en W. in stemming komen. De wethouder vraagt
spr., of het voorstel van B. en W. niet van de verste
strekking is. Dat is natuurlijk een punt, dat men ver
schillend kan bekijken. (De heer B. P. van der Veen
is ook van mening, dat het voorstel van B. en W. van
de verste strekking is.). Spr. heeft er geen enkel be
zwaar tegen, als de raad daar de voorkeur aan
geeft, het voorstel van B. en W. eerst in stemming te
brengen.
De heer W. M. de Jong vraagt, of het altijd een
kwestie van de verste strekking is tussen het voorstel
en het amendement. Voor spr.'s besef komt een amen
dement het eerst in stemming, afgezien van de verste
strekking, want een amendement is iets partieels; het
gehele voorstel zal uiteraard een wijdere strekking heb
ben.
De heer Van der Schaaf (weth.): Het is natuurlijk
geen amendement; het voorstel wordt er slechter van
(Gelach), maar dat nu daargelaten, kunnen de argu
menten van de heer De Jong nooit opgaan.
De heer W. >1. de Jong: Dan maak ik er nog een
amendement van.
De heer Van der Schaaf (weth.): Dan wordt het
nog slechter. Gelach.
De Voorzitter zegt, dat men een houvast heeft aan
artikel 30, dat luidt: „De beraadslaging over alle onder
werpen heeft plaats eerst over de algemene strekking;
deze aangenomen zijnde, over de afzonderlijke delen of
artikelen. Bij begrotingen en rekeningen worden de uit
gaven vóór de ontvangsten behandeld. De stemming
geschiedt eerst over elk onderdeel of artikel, daarna
over de conclusie of het voorstel in zijn geheel."
Het gaat hier inderdaad over een deel van een groter
geheel. Spr. voor zich blijft dus bij de gedachte, die door
de heer W. M. de Jong met andere motieven wordt
gesteund, om zijn voorstel eerst in stemming te bren
gen. Spr. wil het echter heel graag aan de raad over
laten. Het gaat alleen maar om de wijze om tot een be
sluit te komen. Spr. vraagt de heer W. M. de Jong, of
deze zijn voorstel werkelijk handhaaft.
De heer W. M. de Jong: Ja zeker, mijnheer de Voor
zitter.
Het voorstel-W. M. de Jong-Heidinga wordt verwor
pen met 29 tegen 7 stemmen (die van de heren Sante
ma, Dr. Hoekstra, Heidinga, Ir. van Balen Walter, Mr.
van der Veen, W. M. de Jong en Van der Heijde).
Het voorstel van B. en W. wordt hierna z.h.st. aange
nomen.
Punten 15 en 16 (bijlagen nos. 83 en 64).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 65).
De Voorzitter deelt mede, dat in dit voorstel een
typ- of rekenfout schijnt te zijn geslopen, die hij staan
de deze vergadering niet kan oplossen, zodat hij dit punt
wel graag tot de volgende vergadering zou willen aan
houden.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Punten 18 t.e.m. 22 (bijlagen nos. 70, 71, 73, 72 en 88).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 75).
Dat de heer Bosgraaf enkele woorden over dit voor-