2
Het voorstel van de heren Santema e.c. wordt ver
worpen met 11 tegen 23 stemmen, die van de heren
Pols, W. M. de Jong, Mani, Volbeda, mevr. Ringenaldus,
de heren Klijnstra, Bootsma, Balt, K. J. de Jong, de
Vries, van Balen Walter, Tiekstra, IJtsma, Keuning,
Venema, Vellenga, van der Heijde, mevr. Hiemstra,
mevr. Boersma, de heren Heidinga, van der Schaaf,
R. P. van der Veen en B. van der Veen.
Dan vraagt de Voorzitter, of iemand van de raads
leden nog stemming over het voorstel van burgemeester
en wethouders verlangt.
De heer Santema verlangt stemming over het voor
stel.
De Voorzitter merkt op, dat het dus nu gaat vóór
of tegen het voorstel van burgemeester en wethouders.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
aangenomen met 26 tegen 8 stemmen, die van de heren
Bosgraaf, Kamstra, mevr. Herjmerjer, de heren Engels,
Santema, Jongbloed, Hartstra en Taylor Parkins.
Hiermede is volgens de Voorzitter dit agendapunt
tot afdoening gekomen.
Punt 2 (bijlage no. 152).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
W. Leijsma, te Franeker.
Benoemd wordt de heer Leijsma, met 33 stemmen.
(De heer Keuskamp 1 stem.)
Punt 3.
De aanbeveling van het college van curatoren luidt
als volgt:
dr. J. W. Keuskamp, te Groningen.
Benoemd wordt de heer Keuskamp met algemene
stemmen.
Punten 4, 5 en 6 (bijlagen nos. 143, 150 en 149).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 7 (bijlage no. 142).
De heer Heidinga kan zich niet helemaal ontworstelen
aan de indruk, dat hier misschien een kleine vergissing
is gemaakt. Hij heeft de stukken nagezien en toen is
hem direct opgevallen, dat het bepalen van de grond
prijs van het hier bedoelde bouwterrein eigenlijk voor
tweeërlei uitleg vatbaar is. Omdat hij zich niet ver
trouwde is hij er twee dagen later weer heen gegaan
en heeft hij het voorstel en de overige stukken nog
eens nagelezen. Er staat in de aanbiedingsbrief van
B. en W. aan het bestuur van de kerk: „Wij merken
hierbij op, dat de hiervoren genoemde bedragen vanaf
1 januari 1958 met een rentebijschrijving van 5% per
jaar dienen te worden verhoogd". Als daar gestaan
had, dat de hiervoren genoemde bedragen op 1 ja
nuari en zo vervolgens met een rentebijschrijving van
5% worden verhoogd, dan zou hij zich met het voorstel
van B. en W. kunnen verenigen, maar nu er staat
vanaf 1 januari, kan er naar spr.'s mening nooit
2x5% rente bijberekend worden. Hij zal daar toch wel
graag iets naders over horen.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer
Heidinga er op attendeert, dat het mogelijk is van
mening te verschillen over de prijs, die voor het bouw
terrein moet worden betaald. Dit lijkt spr. niet uit
gesloten, want in de raadsbrief en in het ontwerp-besluit
is een prijs genoemd van f22,60, terwijl in de brief,
waarbij de kerk dit aanbod heeft geaccepteerd, wordt
genoemd de prijs van f 20,50, verhoogd met 5 rente
vanaf 1 januari 1958. Dat is dus iets anders. Dan komt
men niet op hetzelfde bedrag uit. In 1957 is intern wel
vastgesteld, dat deze prijs zou moeten zijn f24.op
gehoogd of f 20,50 onopgehoogd en dat deze prijs slechts
zal gelden tot 1 januari 1958. Nu is in de corresponden
tie niet zo duidelijk gesteld, dat de prijs per 1 januari
1958 met 5% rente zou worden verhoogd en per 1 ja
nuari 1959 weer met 5%. Zo duidelijk is het niet gesteld,
maar dezerzijds is het wel de bedoeling geweest en
dezerzijds wordt dus straks, als met de kerk gerekend
moet worden, gezegd: U moet betalen f22,60, want in
het raadsbesluit staat het. De kerk noemt het bedrag
van f 22,60 niet, maar zegt f 20,50 met de rente sedert
1 januari 1958; dat zou dus anderhalf jaar rente zijn
boven f 20,50. Het lijkt spr. dat moet worden aange
nomen, dat hier geen volledige wilsovereenstemming
tussen partijen bestaat. Hij gelooft dan ook, dat het
het beste is dit voorstel aan te houden tot de volgende
vergadering, wanneer er gelegenheid zal zijn geweest
om óf in de ene óf in de andere richting hierover tot
klaarheid te komen.
Nu de Voorzitter deze uitleg van de wethouder van
openbare werken hoort, gelooft ook hij, dat het inder
daad juist is om vanavond niet een besluit te nemen
en de zaak aan te houden, teneinde, voordat de zaak
weer in de raadsvergadering terugkomt, te onderzoe
ken of al dan niet wilsovereenstemming bestaat en,
als die mocht blijken niet te bestaan, die wilsovereen
stemming alsnog te bereiken, opdat, als in de volgende
of in een volgende vergadering een besluit genomen
wordt, dit besluit ook voor uitvoering vatbaar zal zijn.
Spr. vraagt of de heer Heidinga zich hiermede kan
verenigen.
De heer Heidinga vraagt of hij nog één ding mag
zeggen en wel dit. Het schiet hem in de gedachte, dat
die aanbieding van grond ging over meerdere stukken
grond. In een raadsvergadering van vorig jaar, de
datum is spr. niet precies bekend, is één van deze stuk
ken grond verkocht. Dat moet ongeveer om dezelfde
tijd gespeeld hebben als nu, dus in juni. Dat kan niet
veel missen, want spr. heeft de notulen van die ver
gadering gezien. Hij was toentertijd geen lid van de
raad, dus die notulen zijn een tijdje achteraan geko
men. De prijs van dat stuk grond was niet door middel
van rentebijschrijving verhoogd. Nu, nog niet helemaal
een jaar later, wordt 2 x rente bijgerekend, dus er
moet iets fout zitten, er moet iets niet goed zitten.
De Voorzitter zegt, dat er ook aan de laatste opmer
king van de heer Heidinga aandacht zal worden ge
schonken bij het nader bezien van deze zaak.
Z.h.st. wordt besloten dit punt tot een volgende ver
gadering aan te houden.
Punten 8 t.e.m. 11 (bijlagen nos. 147, 154, 145 en 146).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 148).
Volgens de heer Bootsma zal het na de besprekingen
in de raad van 30 december 1957 en 2 april 1958 geen
verwondering wekken, dat hij speciaal nu het woord
nog eens vraagt, daar vanavond de in april 1958 in
uitzicht gestelde regeling aan de raad wordt aange
boden.
Daar het niet alleen gaat over ombouw, maar tevens
over vervanging van voor ombouw ongeschikte toe
stellen, ware het voor de raad wel instructief geweest
om over de resultaten van de gehouden enquête te
beschikken.
Nu is het op zichzelf niet zo belangrijk of er weinig
of veel apparaten ongeschikt zijn voor ombouw, als
maar vast staat, dat de vergoedingsregeling billijk is
opgezet. Ten aanzien van de komforen ligt de zaak
wel goed, maar juist bij de andere toestellen kunnen
naar spr.'s oordeel toch onbillijkheden ontstaan. Het is
volgens hem heel wel denkbaar, dat een niet ombouw-
baar toestel wel oud is, maar niettemin nog een be
hoorlijke gebruikswaarde heeft. Niet ieder is in staat
om dan maar een nieuw toestel aan te schaffen, zij het
tegen gereduceerde prijs. Men kan dan wel zeggen,
volsta dan maar met een komfoor, maar zulks is toch
niet redelijk. Aan de hand van de voorgestelde rege
ling wil spr. zulks nader aantonen. Stel een bejaard
echtpaar heeft een vooroorlogs fornuis met 4 branders
plus oven. Dit toestel is niet ombouwbaar en moet dus
3
worden vervangen. De kostprijs is zeker f 250,de
vergoeding f62,50; bij te betalen dus f 187,50. Dit is
dus een oud, maar overigens goed bruikbaar toestel.
In de raadsbrief staat, dat uit de enquête is geble
ken, dat vele toestellen, waaronder komforen, om tech
nische redenen niet ombouwbaar zijn. Hoeveel van deze
toestellen zijn komforen en hoeveel andere apparaten?
In het voorstel wordt verder wel gezegd, dat er zich
ook gevallen kunnen voordoen, waarbij meer nieuwe
toestellen niet ombouwbaar blijken te zijn, in welk geval
een grotere tegemoetkoming, afhankelijk van de aan
schaffingsprijs en de levensduur, kan worden toege
kend.
Het laat zich denken, dat niet alle gevallen kunnen
worden vastgelegd in een regeling, maar wie bepaalt de
levensduur van een toestel en tot wie, of welke instantie
moet een gebruiker zich wenden wanneer de door de
dienst voorgestelde vergoeding hem minder acceptabel
voorkomt? Men vergete niet, dat de verbruiker hier
min of meer in een dwangpositie is geplaatst en spr.
zou het college dan ook gaarne in overweging willen
geven om een nadere regeling te ontwerpen, waardoor
een mogelijkheid wordt geschapen om bij verschil van
mening of ontevredenheid zulks door een onafhanke
lijke instantie te doen beoordelen.
Ook klachten over beschadigingen, ontstaan tijdens
de ombouw, zouden door deze instantie kunnen worden
behandeld. Spr. verheelt zich niet, dat een en ander
niet eenvoudig is, maar, gelet op het belang, dat hier
mede kan zijn gemoeid, wilde hij toch gaarne deze aan
gelegenheid nog even naar voren halen.
Voordat de heer Pols (weth.) de heer Bootsma gaat
beantwoorden, heeft hij er toch wel behoefte aan over
dit voorstel iets te zeggen. Het is namelijk zo, dat, toen
de raad het voorstel aannam om over te schakelen van
stadsgas op aardgas, er natuurlijk heel wat gebeuren
moest. Het betreft dan veelal dingen, waar men weinig
van merkt. Zo kan men bijv. zien, dat hier en daar eens
een straat wordt opgebroken, maar verder merkt de
bevolking er weinig van en toch moet bij zoiets heel
wat gebeuren. Het bedrijf heeft o.m. moeten zorgen
voor een sector-indeling. Men kan de stad nooit in één
dag omschakelen, dus moest Leeuwarden in een groot
aantal sectoren worden verdeeld, n.l. 24 sectoren in
de stad en de 25ste wordt gevormd door het dorp Lek-
kum. Op het ogenblik is een groot deel van deze in
deling in sectoren klaar. Verder heeft het bedrijf werk
zaamheden moeten verrichten aan de hoofdleidingen.
Het is n.l. zo, dat met grote lekverliezen rekening moet
worden gehouden. Verschillende pakkingen moesten
worden vervangen, omdat anders deze lekverliezen als
gevolg van de hoge druk en de hoge calorische waarde
van het aardgas ontzettend zouden gaan oplopen. Hier
is men al een hele tijd mee bezig en men heeft ook al
behoorlijke vorderingen gemaakt. Verder zijn een aan
tal dienstleidingen nagezien en moesten voor de om
schakeling binnenleidingen worden gecontroleerd. Dit
alles heeft heel veel voorbereidend werk gevraagd.
Daarnaast heeft men een enquête gehouden omtrent
de aard en aantallen van de te veranderen toestellen.
Nu komt men in aanraking met het publiek, of wel de
klant en hier liggen natuurlijk altijd moeilijkheden, die,
zoals de heer Bootsma reeds heeft gezegd, zich heel
moeilijk lenen om op papier gezet te worden. Dit is
zuiver een kwestie van vertrouwen in het bedrijf. Dit
overheidsbedrijf zal net zo goed als een particulier be
drijf de behoefte gevoelen zijn taak zo goed mogelijk
te vervullen omdat men ook in de toekomst behoefte
heeft aan tevreden klanten. Spr. wil de door de heer
Bootsma gevraagde nadere gegevens, betreffende de
gehouden enquête, wel verstrekken. Volgens hem toont
dit cijfermateriaal wel even de moeilijkheden aan, die
zich hier voordoen. In de gemeente Leeuwarden be
schikt men over 41.608 toestellen. Daar zijn dan alle
toestellen, alle apparaten onder begrepen.
Het aantal komforen bedraagt 24.738 en hiervan zijn
afgekeurd 15.647. Het is misschien nog nooit eerder
gebeurd, dat bij de stukken gegoten ijzeren stukken ter
inzage hebben gelegen. De raad heeft zich ervan kun
nen overtuigen, dat de mensen, die moeilijkheden zou
den hebben om een nieuw gaskomfoor aan te schaf
fen, straks zonder hoge kosten over een standaard
komfoor kunnen beschikken. Een modern komfoor, b.v.
met een vloerplaat en met een geëmailleerd deksel, komt
gauw op f 35,Men zou daarvoor voor een twee-pits,
2 x f 12,50 is f 25,vergoed krijgen, hetgeen betekent,
dat er nog een tientje bijkomt. Het is mogelijk, dat dit
voor verschillende mensen te hoog is. Het standaard
komfoor wordt gratis verruild en wil men per vlam een
gulden bijbetalen, dan kan men ook dat witte komfoor
krijgen. Spr. gelooft dus, dat, wat de komforen betreft,
zich geen moeilijkheden voordoen. Het is voor spr. nog
een grote vraag of het door de heer Bootsma genoemde
vooroorlogse fornuis vandaag de dag eigenlijk wel
economisch is, want zelfs een fornuis heeft een zekere
levensduur. In de leidingen van dit komfoor heeft cor
rosie plaats, waardoor van binnen een aanzetting plaats
heeft. Daardoor ontstaan gauw moeilijkheden met de
vermenging van de lucht voor de branders en spr. ge
looft niet (en ditzelfde geldt ook voor de komforen),
dat men zodoende op economische wijze warmte gaat
ontwikkelen. Het kan wel eens zo zijn, dat deze men
sen al jaren lang te veel betalen op hun elektriciteits
rekening in verhouding tot de warmte, die zij krijgen.
Op een gegeven moment moet men deze oude toe
stellen hebben afgeschreven. Spr. meent, dat een toe
stel van vóór de oorlog, dat dus bijna 20 jaar oud is,
voor ombouw minder geschikt is. Als het kan dan zul
len dergelijke apparaten moeten worden omgebouwd,
maar over het algemeen gelooft spr., dat men deze
toestellen om economische redenen weg moet doen.
Wat de in de stad aanwezige 814 bakovens betreft ligt
de zaak heel erg gunstig, want hiervan zijn slechts 36
afgekeurd. Dan zijn er nog de overige kleine toestellen,
tot een totaal aantal van 1479. Hiervan zijn 48 afge
keurd. Van de 3018 aanwezige fornuizen zijn er 997
stuks afgekeurd. Inderdaad is het zo, dat men hierbij
rekening moet houden met 4 vlammen boven en 1 open
vlam, hetgeen dus een vergoeding betekent van f 62,50.
Als men nu een fornuis heeft, een oud fornuis van voor
de oorlog, dat dus eigenlijk al lang afgeschreven had
moeten worden, dan gelooft spr., dat het een hele toer
is om voor dit ding nog f 62,50 te maken.
Spr. verwijst de heer Bootsma naar blz. 2 van de
raadsbrief, waar gezegd is, dat, wanneer de ombouw
van toestellen onmogelijk blijkt te zijn en de eigenaren
van deze toestellen een onevenredig grote schade zul
len lijden, het naar de mening van B. en W. redelijk is,
dat de eigenaren in dergelijke gevallen een grotere
tegemoetkoming, afhankelijk van de aanschaffingsprijs
en de levensduur van de toestellen, ontvangen. Het
bestaat natuurlijk niet om dit allemaal precies op
papier te zetten. In Leeuwarden zijn b.v. Zwitserse
fornuizen, waar geen onderdelen meer bij te krijgen
zijn. Dit wordt dus heel erg moeilijk. Als het dan nog
een werkelijk goed fornuis betreft, zal men dat geval
moeten bekijken; daarbij spelen dan volgens spr. 3
dingen een rol. Hoe oud is dit fornuis, wat heeft het
gekost en hoe is het gebruikt. Zulks zal geval voor
geval moeten worden bezien en dan zal men moeten
komen tot een redelijke oplossing. Dit geldt ook voor
andere instrumenten, die aanwezig zijn.
Van het aantal aanwezige geisers, dat 7483 bedraagt,
zijn 57 afgekeurd. Hier ziet men dus, dat de geiser
vooral na de oorlog in trek is gekomen en dat deze
apparaten vóór de oorlog nog sporadisch voorkwamen.
Dan heeft men nog de haarden, de verwarmings
apparatuur. Het aantal daarvan bedraagt 4076, waar
van 48 zijn afgekeurd. In de kleine industrie zijn 839
apparaten in gebruik, waarvan 59 zijn afgekeurd.
Deze cijfers staan niet vast, want het is heel erg
moeilijk om hier precies de grens te trekken. Het is
zelfs mogelijk, dat hier apparaten zijn bijgeteld, die
eigenlijk bij de grote industrie horen. Dit is dan het
beeld van de enquête.
Op de vraag van de heer Bootsma tot wie hij zich
moet wenden als de ombouw op een gegeven moment
eens niet goed zou gaan, antwoordt spr., dat men zich
toch altijd eerst nog eens bij het bedrijf kan vergewis
sen hoe de zaak ligt en verder is er ook nog een wet
houder, die dit eens kan bekijken. Tenslotte is er ook
nog een college van B. en W. en zit op een gegeven
ogenblik het bedrijf of de wethouder met moeilijkheden,
dan is er ook nog een commissie van bijstand, die men
eventueel ook wel zou kunnen vragen.
Spr. meent, dat de heer Bootsma toch wel even het
gevoel heeft, dat de klant daar dan eigenlijk in de kou