2
rente en aflossing van door de Coöperatieve Zui-
velbank, alhier, aan de stichting „Zwembad Grote
Wielen" in rekening-courant te verstrekken gel
den;
j. tot het verlagen van het aan de Stichting Volks-
crediet, alhier, in rekening-courant te verstrek
ken krediet;
raadsbesluiten van 15 juli 1959
tot het garanderen van de tijdige betaling van
rente en aflossing van een door de stichting tot
behartiging van de belangen van de padvinders-
groep „Schout bij Nacht Doorman", alhier, aan
te gane geldlening ten behoeve van het finan
cieren van de bouwkosten van een troephuis op
een terrein, gelegen ten noorden van het Rengers-
park, alsmede tot het in gebruik afstaan van dit
terrein aan genoemde stichting;
tot het garanderen van de tijdige betaling van
hoofdsom, rente en aflossing van een door de
Vereniging Openbare Leeszaal en Bibliotheek, al
hier, aan te gane geldlening.
Voor kennisgeving aangenomen.
B. dat Gedeputeerde Staten van Friesland bericht van
geen bezwaar hebben gezonden met betrekking tot het
raadsbesluit van 24 juni 1959 tot wijziging van het
Algemeen Ambtenarenreglement.
Voor kennisgeving aangenomen.
C. dat bij Koninklijk besluit van 9 juli 1959, no. 13,
zijn goedgekeurd:
1. het raadsbesluit van 22 april 1959 tot het vaststellen
van een verordening op de heffing van rechten voor
het vervoer met een gemeentelijke ziekenauto;
2. de raadsbesluiten van 13 mei 1959
a. tot het wijzigen van de verordening op de heffing
van leges;
b. tot het wijzigen van de verordening op de heffing
van begrafenisrechten op de Noorderbegraaf
plaats.
Voor kennisgeving aangenomen.
D. dat is ingekomen een schrijven van de bewoners
van de Arubastraat, de Bonairestraat, de Curagaostraat,
de St. Eustatiusstraat, de St. Maartenstraat, de Saba-
straat, de Surinamestraat en de Pieter Lastmanstraat
inzake de nieuwe naamgeving van deze straten.
Burgemeester en wethouders stellen voor dit schrijven
ter afdoening in hun handen te stellen.
De heer W. M. de Jong: Het komt mij voor, dat dit
een correct voorstel is van burgemeester en wethou
ders. Het is nl. sinds verscheidene jaren (ik heb het
niet anders gekend) zo, dat de straatnaamgeving be
hoort tot de competentie van het college van burgemees
ter en wethouders. Daar is in de laatste tijd nog dit aan
veranderd, dat, hoewel de competentie gelijk is geble
ven, b. en w. sinds kort het advies inwinnen van
een daartoe ingestelde commissie. De positie van b. en
w. is dus, als ik het zo mag uitdrukken, in de laatste
tijd in dat opzicht nog enigszins versterkt. Nu is deze
naamgeving uit de bus gekomen en, hoewel het enigs
zins een experiment is en betrekkelijk een novum,
brengt zulks geen verandering in de positie van het
college en die van de raad. De raad is dus niet bevoegd
om hier op te treden. Daarom komt het mij voor, dat
dit voorstel correct is. Nu U niet voorstelt om het schrij
ven voor kennisgeving aan te nemen, maar om het ter
afdoening in handen van het college te stellen, zou ik
nog graag willen zeggen, dat het enige novum sinds de
vorige keer is het adres en dat is voor U misschien ook
nog van belang. Het komt mij voor, dat het college er
goed aan zou doen te overwegen, of de eenparige mening
van de bewoners van deze straten nog aanleiding kan
zijn voor het nader in overweging nemen van het ge
nomen besluit. Wat mijzelf betreft (ik geraak zo lang
zamerhand bijna buiten de orde), wil ik U wel zeggen,
dat ik mij zeer goed kan voorstellen, dat U zou hebben
besloten om deze straatnamen niet aan te passen aan de
nieuwe situatie. Aan de andere kant is dit toch ook weer
een kwestie, die naar mijn mening niet zo heel belang
rijk is. Het is een kwestie van praktijk en omdat mijn
bevoegdheid in dit geval niet verder gaat dan een wens
uit te spreken, wil ik het bij de wens, die ik zoeven uit
sprak, laten. Wellicht wil het college, gezien de een
parigheid van de bewoners, nog nader in overweging
nemen, of dit besluit ware te handhaven, dan wel partieel
ware te herzien.
De heer Engels: Ik ben het er mee eens, dat het,
gegeven de procedure, volkomen terecht en juist is om
dit adres ter afdoening in handen van b. en w. te stellen.
Toch wil ik een enkele opmerking maken naar aan
leiding van deze zaak. Met name over de wijze, waarop
deze straatnaamwijziging ter kennis is gebracht van de
bevolking. Bij deze naamgeving zijn niet alleen mensen
betrokken, die hier in de toekomst komen wonen, maar
ook zij, die hier reeds wonen en voor wie deze straat
naamwijziging dus belangrijke consequenties kan hebben.
Mijn fractie vraagt zich af, of het, gegeven het feit,
dat wij over een voorlichtingsdienst beschikken een
voorlichtingsdienst, die voortreffelijk werk doet waar
het gaat om het introduceren van nieuwkomers in onze
gemeenschap geen aanbeveling zou verdienen om,
wanneer er sprake is van het introduceren van een be
langrijke wijziging, die consequenties heeft voor een
groep van onze bevolking, ook aandacht te besteden aan
de introductie van dit nieuwe bij die bevolkinsgroep. Zou
het in deze omstandigheden niet verstandiger geweest
zijn, gegeven het feit, dat men uit het adres kan op
maken, dat de mensen zich een beetje overrompeld
voelen, om deze en dergelijke wijzigingen hetzij door het
college, hetzij door de voorlichtingsdienst, hetzij door
de commissie, die U assisteert bij deze naamgeving, te
laten doorspreken met de mensen in kwestie? Het gaat
er niet zo zeer om, dat iedereen nieuwe voorstellen over
nieuwe namen kan doen. Wij zijn er van overtuigd, dat
dat een Poolse landdag zou kunnen worden. Maar wij
geloven aan de andere kant, dat het tijdig verwittigen,
het tijdig mededelen van het hoe en waarom, erg be
langrijk zou kunnen zijn. Ik weet, dat het een experi
ment is; een nieuwigheid echter, die in de lijn ligt van
dat andere experiment, dat ik straks al genoemd heb
en dat zo voortreffelijk verloopt in deze stad, nl. de
introductie van nieuwkomers. Ik zou U in dat verband
willen verzoeken om, wanneer U deze zaak als college
afhandelt en zelfs wanneer U daarbij volledig het reeds
ingenomen standpunt zou blijven handhaven, te streven
naar een gesprek tussen Uw college en een delegatie uit
de mensen, die hierbij betrokken zijn, teneinde daarbij
Uw visie en Uw besluit in een persoonlijk gesprek nader
toe te lichten. Ik geloof, dat deze gedragslijn helemaal
ligt in de lijn, die Uw college volgt om tot een bepaalde
gemeenschapsopbouw en gemeenschapsvorming te ko
men, getuige de introductie van nieuwe ingezetenen en
de planning van wijkcentra.
De heer Bosgraaf: Ik zou naar aanleiding van dit
punt een kleine opmerking willen maken. Ik kan mij in
hoofdzaak wel aansluiten bij hetgeen de heer De. Jong
gezegd heeft. Tegen de naamgeving op zichzelf hebben
wij nu niet direct veel bezwaren, maar het lijkt ons ook
wel van belang, dat het college in overweging zou ne
men om toch nog rekening te houden met dit bezwaar
schrift en zo mogelijk aan de wensen van de bewoners
van deze straten tegemoet te komen. Aan de andere
kant lijkt het ons nu ook niet direct noodzakelijk, dat
deze namen veranderd worden, hoewel het misschien
voor het geheel wel fraai is. Dat het nu helemaal
noodzakelijk is, daar ben ik niet van verzekerd. Dit
is het enige wat ik nog had te zeggen.
De heer Van Balen Walter: Met de heer De Jong
ben ik het geheel eens, wat betreft de competentie
kwestie van de raad. Dit is dan ook de reden geweest,
dat onze fractie in de vorige vergadering, toen dit punt
als ingekomen stuk te onzer kennis kwam, hierover
niet heeft gesproken. Onze fractie was toch wel unaniem
van mening, dat deze naamgeving niet een erg geluk
kige is. Nu door dit adres aan de raad deze kwestie
hier in ons midden wordt gebracht, menen wij toch
misschien ter oriëntering van Uw college, onze mening
a.
7
3
over dit punt aan U kenbaar te moeten maken, opdat
U dus bij de afdoening van dit punt hiermee eventueel
rekening zou kunnen houden. Ik meen te mogen con
stateren, dat hier door de bewoners unaniem bezwaren
tegen deze naamgeving zijn ingebracht en wij zijn het
met de aangevoerde argumenten in hoofdzaak wel eens.
Wij kunnen met de heer De Jong de wens uitspreken,
dat U bij de afdoening van deze zaak de verschillende
punten, die naar voren zijn gebracht, in ernstige over
weging zult willen nemen. Daarbij ware eventueel
rekening te houden met de mening van onze fractie,
die deze naamgeving wel allerminst gelukkig vindt.
De heer Beuving: Hoewel mijn belangstelling meestal
ligt op het terrein van de bouw van goede arbeiders
woningen en het aanleggen van de daarbij behorende
nieuwe straten, kan ik toch meevoelen met het aan de
raad toegezonden bezwaarschrift tegen de wijziging
van de straatnamen in de West-Indische buurt. Bij de
vorige raadszitting werd door mijn buurman de vraag
geopperd: hoe vind je die straatnamen? Ik heb één
woord uitgesproken, het woord „pet". En het gevoel,
dat ik had, kreeg ik niet door de naam als zodanig,
maar omdat ik miste de naam „straat". Er was niet
één naam bij, die het woord „straat" droeg. En ik kan
helemaal met de bewoners van de straten van de West-
Indische buurt meevoelen, wanneer ze schrijven: zijn er
dan geen West-Indische namen meer? Volgens hen zijn
deze er in overvloed. Ik ben een oud-Groninger en wan
neer U in Groningen bekend is, dan weet U, dat daar ook
een West-Indische buurt is, een buurt, die een groot ter
rein beslaat. Ik bedoel de Korreweg-buurt. Ik zou dan
ook deze suggestie willen doen: wanneer men in de
knoei komt of in de knoop zit met het geven van nieuwe
namen, aansluitende op de West-Indische buurt, dan
kan men ter oriëntatie eens naar Groningen gaan om
daar zijn licht op te steken. Mogelijk dat daar tien
tallen en tientallen straatnamen te vinden zijn. Ik wou
met dit babbeltje dan ook de suggestie tot b. en w.
richten rekening te houden met het schrijven van de
bewoners.
De heer IJtsma: Ook onze fractie kan zich met de
procedure-kwestie wel verenigen en ik geloof, dat er
ten aanzien van deze gehele geschiedenis, mede door
toedoen van de pers, een groot misverstand is ont
staan. Deze kwestie behoort in de eerste plaats niet
tot de competentie van de raad. Ik geloof zelfs en dat
heeft de heer De Jong ook geconstateerd dat in de
manier, waarop deze straatnaamgeving tot stand komt,
toch wel enige progressie is te bemerken, omdat Uw
college, zij het, dat wij daar in verschillende vergade
ringen op aangedrongen hebben, tot de instelling van
een commissie is gekomen, die b. en w. van advies heeft
te dienen. Het is niet mijn bedoeling om mij vanavond
uit te laten over de straatnamen zelf; dat zou trouwens
ook buiten de orde zijn. Ik geloof wel, dat wij het kun
nen toejuichen, dat er zo langzamerhand hier in Leeu
warden een bepaalde andere vorm aan de straat
namen wordt gegeven en ik geloof zelfs, dat we dat als
een lichtpuntje moeten zien. Bovendien vindt ik weg
lating van het achtervoegsel „straat" een winstpunt.
Om nog eventjes terug te komen op het adres van
de mensen uit de betreffende wijk, zou ik dit willen
zeggen. U stelt voor om dit adres ter afdoening te
geven in handen van b. en w. Ik geloof, dat het adres
santen misschien tot iets meer tevredenheid zou kun
nen stemmen, als b. en w. bij de afdoening van deze
zaak met een aantal van deze mensen, een delegatie,
nog eens een gesprek zouden willen hebben, opdat veel
van de bestaande misverstanden uit de weg zouden
worden geruimd. Ik wil er dus wel de nadruk op leg
gen, dat deze zaak niet behoort tot de competentie van
de raad, maar dat wij toch aandacht zouden willen
vragen voor de verschillende punten uit het adres, dat
hier voor U ligt.
De Voorzitter: Dan heb ik tot taak om namens het
college de verschillende raadsleden te beantwoorden.
Het is voor mij een klein beetje moeilijk, omdat ik,
zoals de raad weet, sinds nog maar enkele dagen op
nieuw in functie ben en dus een gedeelte van deze
geschiedenis niet persoonlijk heb meegemaakt. Maar
ik geloof toch, dat ik in staat zal zijn om de verschil
lende raadsleden naar genoegen te beantwoorden.
Over één punt blijkt iedereen het in deze raad eens
te zijn, nl. dat hier ten aanzien van de competentie
van het college geen enkele onduidelijkheid bestaat. Het
college is in elk geval na de verordening, die de raad in
dit jaar heeft vastgesteld, competent om deze namen
te geven; ook om straatnamen te veranderen en het
college heeft dat dan ook in dit geval gedaan na voor
lichting van een nieuwe instantie, nl. de commissie,
die krachtens de verordening, die ik zopas noemde, is
ingesteld. Het advies, dat b. en w. aan die commissie
hebben gevraagd, is door b. en w. overgenomen. Een
advies, dat overigens ook geheel in overeenstemming
met de verordening is, want ik zou de raad te allen
overvloede in herinnering willen brengen, dat art. 2
van de verordening zegt: de naamgeving geschiedt
zodanig, dat de namen van wegen, welke zijn gelegen
in een uit het oogpunt van ruimtelijke ordening afge
rond geacht gedeelte der gèmeente, zoveel mogelijk een
eenheid vormen. B. en w. hebben, zoals ik zeg, dat advies
overgenomen, in de eerste plaats omdat, nu eenkeer
een dergelijke commissie in de gemeente is ingesteld,
b. en w. ernstig aandacht aan de adviezen van deze
commissie hebben te geven en in de tweede plaats
omdat het doel, dat de verordening met deze bepaling
beoogt, ook in dit geval aan b. en w. toescheen te
moeten worden nagestreefd. Die eenheid van namen in
het afgeronde deel van de gemeente, in dit geval be
grensd door de Julianalaan, het Van Harinxmakanaal,
de Verlengde Schrans en in het westen de spoorlijn,
achten b. en w. voor de ingezetenen van nu en van
later en ook voor de vreemdelingen toch wel van belang.
Dit belang is door b. en w. zwaarder gewaardeerd dan
het momentele ongerief, dat de bewoners door deze
wijziging gedurende, naar de verwachting van b. en w.,
korte tijd zullen ondervinden. Hier is dus een afweging
van belangen geweest met het aan de raad bekende
resultaat. Ik geloof ook van mijn kant verder op de
zaak zelf niet te behoeven in te gaan. De verschillende
sprekers van vanavond hebben het ook meer gehad
over de wijze, waarop dit allemaal gebeurd is. En nu is
de gang van zaken zo geweest, dat b. en w. met de
uitvoering van hun besluit hebben gewacht, totdat in
de vorige raadszitting daarvan mededeling is gedaan
aan de raad. In die raadszitting is van de kant van de
raad ook geen enkele reactie gekomen, terecht ove
rigens. Daarna is een begin gemaakt met de uitvoering
van dit besluit. Het college is dus van mening, dat
hier er is zo pas het woord „overrompeling" ge
bruikt toch niet van overrompeling gesproken kan
worden. Er is aangedrongen op contact in enigerlei
vorm, in de eerste plaats in de vorm van een gesprek
met de bewoners. Ik wil de raad graag toezeggen, dat
het college niet alleen bereid is het adres op zichzelf,
dus naar zijn inhoud, nader te overwegen, maar dat het
college ook bereid is om te overwegen in hoeverre de
redenen, die tot de eindbeslissing voeren, nader ter
kennis van de direct-belanghebbenden kunnen worden
gebracht.
Ik geloof, dat ik hiermede, zij het dan zeer in het
kort, toch wel in hoofdzaak de verschillende opmer
kingen heb beantwoord. Het gaat en dat is terecht
door de verschillende sprekers opgemerkt in deze
vergadering niet over de juistheid van de namen op
zichzelf, het gaat meer over de procedure en de wijze,
waarop hier het contact tussen het gemeentebestuur en
deze ingezetenen dient te worden onderhouden. Ik ge
loof hieraan dus ook verder niets te hebben toe te
voegen.
De heer Van Balen Walter: Ik ben van mening, dat
U toch wel ten onrechte zo pas in het geding hebt
gebracht, dat de raad bij de vorige vergadering niet
gereageerd heeft. Naar mijn mening hadden wij, wan
neer dit wel gebeurd was, zeer terecht van de voorzitter
van die vergadering te horen kunnen krijgen, dat wij
buiten onze competentie, buiten de orde, gingen. Dit is
dus naar mijn mening geen argument, dat U in deze
vergadering kunt gebruiken. Naar mijn mening heeft
de raad de vorige keer U hebt het trouwens ook al
terloops gezegd terecht daarop niet gereageerd.
De Voorzitter: Ik geloof, dat er tussen de heer Van
Balen Walter en mij een misverstand bestaat. Ik heb