zin van de Woningwet. Dat ligt b.v. bij diaconieën en
dergelijke, wat de verwezenlijking van bouwplannen be
treft, natuurlijk heel anders en het ligt dus, wat de
medewerking van de gemeente aangaat, ook anders.
Daarom moest deze vorm wel gekozen worden. Maar
hoe dat in de toekomst ten aanzien van andere instan
ties zal liggen, wanneer deze eventueel met plannen bij
het gemeentebestuur zouden komen, durf ik op dit mo
ment niet definitief te zeggen. Ik neem aan, dat de
heer Bosgraaf dat ook zal begrijpen.
Hij heeft verder, evenals de heren de Jong, Mani en
Engels, instemming betuigd met de plannen. De heer
Mani heeft daarbij terecht opgemerkt, dat men op dit
moment reeds over de hoge pensionprijs zou kunnen
praten, maar deze zaak komt natuurlijk toch nog een
keer in de raad, al was het alleen maar in verband
met de garantie van de geldlening, waarover wordt
gesproken.
Het is misschien verstandiger om dit vraagstuk bij
die gelegenheid te bepraten, voor zover het dan op het
terrein van de raad ligt. Maar dat behoef ik de heer
Mani niet te vertellen.
De heren Engels en Mani hebben nog een punt aan
geroerd, dat ons als gemeentebestuur maar ten dele
regardeert, maar waarvan ik toch wel iets wil zeggen.
Misschien mag ik dan naar de kant van de heer Engels
zeggen, dat vanaf het tijdstip, waarop deze zaak voor
het laatst in de raad werd behandeld, een bepaalde
groep uit de burgerij zich erg verdienstelijk heeft ge
maakt om dit project te verwezenlijken. Eigenlijk is deze
groep al bezig vanaf de bevrijding. Een enkel lid van
de groep zit op dit moment op de tribune te luiste
ren. Bij deze groep was de teleurstelling erg groot over
het besluit, dat het college en de raad destijds samen
meenden te moeten nemen. De betrokkenen meenden
wel door te moeten gaan en zij hebben langs persoon
lijke relaties ook nog weer andere mensen aan hun
kringetje toegevoegd. Het is dus eigenlijk niet zo, dat
een aantal corporaties of verenigingen direct met dit
werk is begonnen. Er zijn bepaalde figuren, die zich
vanaf het begin heel erg beijverd hebben voor deze op
zichzelf heel goede zaak. Zij hebben telkens meer con
tacten gelegd en dat is ook wel in de kranten tot uit
drukking gebracht, zo in de vorm van: wij gaan dooi
en wie met ons mee wil doen, kan meedoen. Op deze
manier is de zaak dus historisch gegroeid en daardoor
is het misschien te verklaren, dat een bepaalde organi
satie, die hier genoemd is, tot nog toe daaraan niet
heeft meegedaan.
Aan de andere kant is het zo, dat de heren terecht
hebben gewezen op de inhoud van de statuten, die zeg
gen: alle stromingen. Hoewel het dus niet direct op het
terrein van b. en w. ligt, is er misschien een vorm te
vinden om voorzover nog nodig aan deze mensen,
die dus de eerste verantwoordelijkheid voor de opzet
van het toekomstige stichtingsbestuur dragen, de
mededeling door te geven, dat ook de Katholieke Ar
beidersbeweging in deze mede-verantwoordelijkheid zou
willen dragen.
Hoe het daar wordt ontvangen en hoe het daar wordt
verwerkt, is natuurlijk moeilijk te zeggen. Meer dan
wat ik hier nu zeg, kan moeilijk van het gemeentebe
stuur worden gevraagd. Ik persoonlijk zal een dergelijke
mededeling graag doorgeven, omdat, zoals de raad be
kend is, alles wat bevorderlijk is voor een brede samen
werking bij mij altijd in goede aarde valt.
Ik geloof, dat ik van mijn kant zo goed mogelijk op
alle vragen en gedachten ben ingegaan. Ik heb begre
pen, dat er inderdaad brede instemming met dit voorstel
bestaat en dat men, nu de kans er is, die kans ook
wil grijpen en wil proberen dit project verwezenlijkt
te krijgen.
De Voorzitter: Dan zou ik dit voorstel willen split
sen in twee delen. Het eerste deel betreft het voorstel
om medewerking te verlenen in financiële zin en het
tweede deel betreft het voorstel tot het benoemen van
de heren Vellenga en de Vries tot leden van het bestuur
van de in het leven te roepen stichting. Dat is dus een
aanbeveling van personen en de stemming daarover
behoort volgens het reglement van orde schriftelijk te
gebeuren.
Daarna wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van
b. en w. besloten tot het verlenen van medewerking aan
de plannen voor de stichting van een pensiontehuis c.a.
voor bejaarden.
De heren Vellenga en de Vries worden met alg. stem
men benoemd tot lid van het bestuur van de in het
leven te roepen plaatselijke stichting.
De heren Venema en de Vries vormden weer het
stembureau.
Punt 19 (bijlage no. 265).
De heer Heidinga: Ik zou iets willen zeggen over
onderdeel 4 van deze bijlage, handelende over het onder
houd van straten en wegen. Nu dat onderwerp aan de
orde komt, meen ik, dat ik aan mijn gedachten daarover
toch wel even uiting moet geven. Ik krijg wel eens de
indruk, dat er hier ter stede wat te weinig aan de straten
gebeurt en die indruk zal het college ook wel hebben.
Dit onderhoud zou, dunkt mij, ook wel eens op een enigs
zins andere manier kunnen worden uitgevoerd dan tot
nu toe het geval is geweest. Ik neem b.v. de Emmakade,
die nog niet zo heel lang geleden van een geheel nieuw
wegdek is voorzien. Deze straat en ook de Willem
Lodewijkstraat worden veelal bereden door grote wa
gens van de Condens, Koopmans' Meelfabrieken, de ge
meentereiniging enz. Bedoelde straten zijn nu vrijwel
onberijdbaar geworden. Je hobbelt er langs. Voor het
bezoek van de Sjah zijn ze weer een beetje opgeknapt,
zodat deze er op een redelijke manier langs kon. Wij be
steden al een behoorlijk bedrag aan zo'n straat, maar-
wij kunnen er naar mijn mening en dat is ook de
mening van mijn fractiegenoten beter iets meer aan
besteden. Maak de ondergrond wat beter, zodat we er
voor jaren af zijn. Ik geloof, dat we dan nog niet duur
der uitkomen. Zoals we het nu doen, zijn we veel gauwer
weer aan onderhoud toe, dan wanneer we het direct wat
beter doen.
In de raadsbrief wordt gesproken over het herstraten
van de Emmakade Noordzijde, tussen Oostergrachtswal
en Vredeman de Vriesstraat. Als ik dat zo lees, dan
moet ik daar dus uit afleiden, dat de keien daarin blij
ven. Herstraten betekent dezelfde bestrating er weer
inzetten. Nu wil ik graag van de wethouder weten, of
dat de bedoeling is.
Is het niet veel beter om de straten ongeveer te be
handelen, zoals we met de straat voor de Koepelkerk
hebben gedaan Dus zorgen, dat er een wat betere fun
dering onder komt? „Dat kan niet", hoor ik hier achter
mij zeggen, maar wij kunnen naar mijn mening beter
een paar straten goed doen, dan alle straten half. De
straten vormen in zekere zin het gezicht van Leeuwar
den. Iedere industrieel, die wij hebben uitgenodigd om
in Leeuwarden te komen, ten einde de mogelijkheid van
industrievestiging te onderzoeken, zal, wanneer hij per
auto door de stad rijdt, zeggen, dat de bestrating hier
slecht is. En dat is volgens mij geen reclame.
De heer Drent je: Het is naar aanleiding van het
vijfde punt van deze reeks van voorstellen, dat ik graag
iets zou willen zeggen. Het gaat om de vergoeding
van het cursusgeld voor leerkrachten bij het lager
onderwijs, die een praktijkcursus voor onderwijsver
nieuwing volgen. In het algemeen worden de kosten
van meerdere studie door het onderwijzend personeel
door de overheid gedragen. Men kan althans de uit
kering van een bonus van f 600,aan een onderwijzer,
die voor een lagere akte, b.v. de akte Frans, de akte
Duits of de akte wiskunde slaagt, wel zo beschouwen.
Die f 600,is toch duidelijk te zien als een vergoeding
van de studiekosten. Ik laat in het midden, of deze
salarispolitiek juist is, maar ik constateer alleen maai
de feiten en het past dus volkomen in deze definiëring,
dat de gemeente de onderwijzers, die de genoemde cursus
onderwijsvernieuwing volgen, in de kosten tegemoet
komt. Ik heb echter kritiek op het bedrag van deze
vergoeding. Voorgesteld wordt om de helft van het
cursusgeld, in dit geval dus de helft van f 30,te ver
goeden. Bij een tweejarige cursus is dat dus in totaal
bij deze cursus per leerkracht een bedrag van f 30,
Het lijkt mij een wat klein gebaar om in dit geval niet
het gehele cursusgeld, dus f 60,te vergoeden. Deze
f 60,vormt toevallig precies 10 van wat de rijks
overheid in vergelijkbare gevallen hieraan ten koste
legt. Ik kan verder nog mededelen, dat mijn politieke
7
vrienden in deze raad over het algemen deze zienswijze
niet delen. Dit zal door de wethouder dan ook wel op
voldoende wijze tot uitdrukking worden gebracht.
De hear Santema: Nei oanlieding fan de beide punten,
dy't hjir oan 'e oarder steld binne, moat ik it dochs wol
iens wêze mei hwat de sprekker üt de A.R.-rounte niis
sein hat. Wy moatte der wol om tinke, hoe't üs strjitten
binne en dan foaral dy strjitten, dy't ta de haedwegen
bihearre. Ik tink bygelyks oan de parallelwei yn de
Forlingde Skrans, dy't yn in tiid makke is, dat ek wol
alle omstannichheden einliks tsjin wienen, omdat it in
forskriklik wiete rite wie. De stiennen lizze dêrre
hjoed-de-dei noch altiten slim raer hinne, foaral foar de
fytsers, hwer't ik dan foar op kom. De foarige sprekker
hat dit dien foar de autoriders, mar de fytsers meije
har gerak ek wol haw we; dy hawwe yn alle gef allen al
titen kleijen oer dy minne parallelwegen. Uteraerd haw
ik by it lézen fan dit ütstel sjoen, of der soms ek in
post op stie foar forbettering fan de parallelwegen yn
de Forlingde Skrans. Spitigernöch stiet dy der net op.
Is is natuerlik net it doel om dizze joun noch wer in
soarte bisprek to hawwen lyk as wy by de bigreatingen
hawwe, mar ik woe dochs efkes de oandacht op dit
punt fêstigje.
Fierders noch eat oer hwat de hear Drentje niis sein
hat. De hear Drentje wol dan noch mar it folie poun ta-
skikke oan de ünderwizers. Doe't wy dizze saek yn üs
fraksje bisprieken, hawwe wy sein: moat foar sa'n
minym bidrach, foar sa'n leech kursusjild de oerheit ek
noch komme om dit diels noch ta har to nimmen Wy
hawwe sein: as wy ünderwizer wienen, soenen wy üs
der foar skamje om dêrfoar by de oerheit oan to
klopjen.
De heer Tiekstra (weth.)Ik kan vrij kort zijn met
mijn antwoord op hetgeen de heer Drentje heeft gezegd.
In het algemeen worden volgens deze spreker de studie
kosten van het onderwijzend personeel door de over
heid gedragen. De heer Drentje vergist zich evenwel,
wanneer hij zegt, dat dit in het algemeen zo is. Men
zou kunnen vermoeden, dat dit alleen het geval is met
betrekking tot het Koninklijk Besluit van oktober 1955.
Maar dan is die vergissing nog even uitgebreider, om
dat in de overweging staat, dat het wenselijk is bij wijze
van tijdelijke maatregel aan het hoofd en onderwijzers
van een school voor l.o. een beloning toe te kennen bij
het behalen van één der bevoegdheden, die in het bij
zonder van belang zijn voor het u.l.o. De bij dit Ko
ninklijk Besluit behorende en door de heer Drentje
genoemde bedragen van f 600,en maximaal f 1200,
worden als bonus uitgekeerd. Voor zover de overheid
bijdragen geeft in de kosten van studie, betekent dat
meestal, dat maximaal de helft van deze kosten worden
vergoed. Ik laat nog in het midden, of die f 600,
resp. f 1200,bij maximaal 2 akten, inderdaad volledig
de kostenvergoeding zou zijn. De cursuskosten met boe
ken, reiskosten enz., zouden ook iets hoger kunnen zijn.
Ik heb hier de beschikking van de Minister van Onder
wijs van september 1958, waarin in artikel 4 uitdrukke
lijk staat, dat de bijdrage de helft van het cursusgeld
bedraagt. Hieruit blijkt wel en dat sluit ook aan op
de praktijk, die de overheid in het algemeen voor haar
dienaren volgt dat niet meer dan de helft van deze
kosten wordt vergoed.
Ik leau, dat ik de wurden fan de hear Santema hielen
dal ünderskriuwe kin, hwer't hy him offreget, oft it
wol nedich is foar sokke lytse bidragen in forgoeding
to jaen en binammen ek noch foar in kursus, dy't gjin
inkelde bifoechdheit opleveret. Allinnich mar in kursus,
dy't soarget, dat de ünderwizer op de hichte bliuwt fan
syn fak. Moat men nou foar sokke lytse bidragen noch
in forgoeding freegje? Ik wol der allinnich op wize,
dat it trochstrings net de bitüfte ünderwizers binne, dus
dy mei gans tsjinstjierren, dy't dizze kursussen folgje.
Meastal binne it de ünderwizers, dy't noch net sa folie
tsjinstjierren hawwe en dêrom dizze stimulans ek wol
brüke kinne. Fierders leau ik, dat oer dit punt net folie
to fortellen is.
Ik moet dus ten stelligste ontkennen, dat hier sprake
is van een algemene regel bij de overheid tot het volle
dig vergoeden van deze studiekosten. Integendeel, in
het algemeen is het een vergoeding tot de helft van
deze kosten. Daarom geloof ik, dat de voorgestelde
regeling redelijk is.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Heidinga
heeft het onderhoud van de straten in meer algemene
zin ter sprake gebracht, dus eigenlijk zoals één van
de sprekers al heeft gezegd in een discussie, die
herinnert aan de begrotingsdebatten. Wij hebben hier
ook te doen met een begrotingswijziging, zodat de op
merkingen naar mijn mening wel terecht zijn. De heer
Heidinga vraagt: zijn wij eigenlijk wel op de goede weg
met het stratenonderhoud en is het niet beter om het
aantal straten, dat men onderhanden neemt, te beper
ken en de uitvoering in kwaliteit te verbeteren? Dat is
inderdaad in de laatste jaren ook het standpunt bij de
dienst van openbare werken geworden en wij hebben in
het vorige jaar al een aantal straten uit de onderhouds-
post voor bestratingen (dus de post van f300.000,of
f330.000,op een kwalitatief veel betere wijze aan
gepakt dan voorheen wel het geval was. Ook in het
onderhavige geval zal de methode van een kleiner aan
tal straten op een betere wijze aanpakken weer worden
gevolgd. Mag ik misschien ter inlichting van de raad
en voor zoveel nodig even mededelen wat de bedoelingen
zijn? De verbetering van het gedeelte Zaailand, vanaf
de Wirdumerdijk tot de Zuiderstraat, zal worden uit
gevoerd in traskalk. De verbetering van de bestrating
van de Vredeman de Vriesstraat enz. wordt uitgevoerd
op een verzwaard zandbed en in traskalk. Van de be
strating van de Willem Lodewijkstraat komt een klein
gedeelte voor verbetering in aanmerking. De bedoeling
is, daar een fundering, dik 20 cm, en een bestrating van
klinkerkeien in traskalkmortel aan te brengen. Over
de verbetering van de Emmakade en nu stuit ik dus
op een verschil met de heer Heidinga wordt gezegd,
dat deze in hoofdzaak zal bestaan uit het vervangen
van de op de Emmakade Noordzijde aanwezige kei
bestrating door een bevloering van klinkerkeien in tras
kalk, waaronder een zandbed ter dikte van 50 cm. Op
het gedeelte Vredeman de Vriesstraat zal een klinker
bestrating in traskalk, eveneens op een zandbed van
50 cm, worden aangebracht. Nu zal de heer Heidinga
zeggen, dat dit niet ,,her"straten is, want ,,her"straten
is het bestaande materiaal er weer in verwerken. Wan
neer hij dat daaronder verstaat, dan moet ik inderdaad
constateren, dat in de raadsbrief een andere inhoud aan
het begrip „herstraten" wordt gegeven. Maar de be
doeling is dus, zoals ik nu heb voorgelezen, om daar
nieuw bestratingsmateriaal in kalkmortel aan te bren
gen. Nu ik deze opmerking krijg te horen, wil ik er
toch wel even op wijzen, dat deze methode inderdaad
een duidelijk voordeel heeft. Wanneer men zich de
droeve situatie bij de Koepelkerk van enige jaren terug
voor de geest haalt en tevens de toestand, zoals die nu
is, dan is het, geloof ik, wel een overtuigend bewijs,
dat we daarmee op de goede weg zijn. Maar wanneer
wij dergelijke verbeteringen in beduidende mate zouden
willen doen, dan zal naar mijn mening en het zou
mij genoegen doen, als de raad mij daarin niet zou
tegenspreken de post van f300.000,ook wanneer
de begroting niet mocht sluiten, nog eens terdege onder
handen moeten worden genomen en wel in die zin,
dat hij waarschijnlijk wel wat omhoog zal moeten.
Anders kan men niet in die mate aan deze wens van
de raad gehoor geven. Ik hoop, dat de wethouder van
financiën dit voor gezegd moge houden. De straten zijn
in een bepaald opzicht inderdaad, zoal niet het gezicht,
dan toch wel de kleding van de stad. Het is van groot
belang, dat de straten ook in het oude gedeelte van de
stad een behoorlijke verzorging krijgen en dat is juist
bij de tegenwoordige gang van zaken wel eens het
zwakke punt. In de stad komen wel allerhande nieuwe
grote werken tot stand, maar de instandhouding van
de oude komt vaak niet volledig tot haar recht. Ik
hoop, dat wij de middelen mogen vinden om ook daar
aan te voldoen.
Hwat de parallelwei dér by de Skrans bitreft, dy
moat noch in skoftke sakje en bilünje.
De heer Drentje: Ik zou wel graag even terug wil
len komen op wat de heer Santema heeft gezegd. Ik
heb alleen maar betoogd, dat in de algemene politiek
over de salariëring van het onderwijzend personeel past,
dat de gemeente in deze kosten een bijdrage verleent.
En dan nog even naar aanleiding van wat de heer wet
houder heeft gezegd. De wethouder dacht, dat ik me in
dit punt vergiste, maar ik geloof, dat dit niet het geval