2
van in beheer bij de „Leeuwarder Sportstichting"
onder te brengen objecten en tot het omschrijven
van de bevoegdheden, welke het bij of krachtens de
statuten dier stichting competent verklaarde orgaan
aan dat beheer ontleent;
2. de raadsbesluiten van 5 augustus 1959
a. tot het verkopen van grond, gelegen ten oosten
van de Schieringerweg, aan de stichting tot op
richting en instandhouding van één of meer
christelijke scholen voor buitengewoon lager on
derwijs voor Leeuwarden en omgeving ten be
hoeve van de bouw van een school voor buiten
gewoon lager onderwijs;
b. tot het overdragen in eigendom van grond, ge
legen aan de noord-westzijde van de Averkamp-
straat, aan de Rooms-Katholieke Schoolvereni
ging, alhier, ten behoeve van een door haar te
stichten gymnastieklokaal;
3. de raadsbesluiten van 26 augustus 1959
a. tot het aankopen van het perceel Badweg no. 5
van W. van der Hoop, alhier;
b. tot het aantrekken van tijdelijke financierings
middelen ter voorziening in de behoefte aan
kasgeld tot een totaal bedrag van ten hoogste
f 11.000.000,gedurende het 4e kwartaal van
het jaar 1959;
4. de raadsbesluiten van 16 september 1959
a. tot het aankopen van het perceel Romkeslaan
no. 36 van W. Muizer, alhier;
b. tot het aankopen van woningen en gronden, ge
legen in te saneren stadswijken;
c. tot het aankopen van grond, gelegen aan de
zuidzijde van de De Merodestraat, van de N.V.
Nederlandsche Spoorwegen;
d. tot het verkopen en tot het afstaan in erfpacht
van grond, gelegen tussen de Heliconweg, de
Engelumerstraat en de Bildtsestraat;
B. dat berichten van verhindering zijn ingekomen
van de heren Engels en mr. B. P. van der Veen.
Deze mededelingen worden voor kennisgeving aan
genomen.
Punt 2 (bijlage no. 288).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 3 (bijlage no. 289).
De voordracht van b. en w. luidt als volgt:
J. de Beer, alhier.
Benoemd wordt de heer De Beer, met alg. stemmen.
Punt 4 (bijlage no. 300).
De voordracht van b. en w. luidt als volgt:
1. mevrouw C. de Wit-Groenveld, alhier;
2. mevrouw M. R. Unema-Kort, alhier.
Benoemd wordt mevr. de Wit, met 33 stemmen
(1 stem op de heer Jansma).
Punt 5 (bijlage no. 297).
De aanbeveling van b. en w. luidt als volgt:
J. Jansma, alhier.
Benoemd wordt de heer Jansma, met alg. stemmen.
Mevr. Heijmeijer en de heer Venema vormden het
stembureau.
Punten 6 t.e.m. 14 (bijlagen nos. 296, 304, 309, 287, 301,
307, 286, 291 en 305).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 15 (bijlage no. 290).
De heer Kamstra: Mét U zijn wij van mening, dat
het goed zal zijn, dat voor het dorp Wytgaard een uit
breidingsplan tot stand komt, maar de redenen, die
daarvoor genoemd zijn, bestonden ook al, toen het
eerste besluit om te bepalen, dat een herziening van
het uitbreidingsplan wordt voorbereid, werd genomen.
Ver daarvoor was het in Wytgaard al bekend, dat men
rekening moest houden met een komend uitbreidings
plan. Ik zou daarom willen verzoeken met de totstand
koming van het plan enige spoed te betrachten, opdat
men in Wytgaard weet, waar men aan toe is.
De hear Jongbloed: It is fan myn gading, hwat de
hear Kamstra oanhellet. It leit ek wol hwat op myn
wei om der hwat fan to sizzen, hwant, sa't de minsken
witte, bin ik yn Wytgaerd berne en opgroeid. Wy
hawwe dér fan jongs óf de saken meimakke en
wy kinne dêrom nou fêststelle, dat der yn dy tiid sa'n
stik as tsien hüzen boud binne. Mar der is yn dit lytse
doarpke noch folie mear öfbrutsen. En as ik nou tobek
tink oan de tiid, doe't wy skoaljonges wienen, dus in
fjirtich jier forlyn, dan blykt my, dat it doarpke mar
aerdich oan 't forsliten is. En as men dan sa'n plak
as Ljouwert derneist sjocht, dan tinkt men wolris:
dér wurdt hiel hwat boud. Mar dan woenen wy ek wol
graech, dat yn dat doarpke Wytgaerd hwat mear
boud wurde koe. It sil miskien wol wier wêze, dat
it mei de plannen foar Wytgaerd wol efkes heakke
hat troch de bimuoijingen fan it Ryk mei de oanliz
fan it fytspaed oan de westkant fan de dyk, mar ik
soe dochs wol graech wolle, dat der mei it ütwrei-
dingsplan in bytsje haest makke wurdt. Sokke plak
ken moatte hwat in bihoarlik oansjen krije. Ik wiis
hjir op it doarp Roardhuzum, hwer't de léste tiid aer
dich hwat boud wurdt. Men krijt dan in plak, dat flink
fornijd wurdt en dat soe ik ek wol graech yn Wyt
gaerd sjen wolle.
De heer Van der Schaaf (weth.): Het is eigenlijk
terecht, dat de heer Kamstra op bespoediging van het
tot stand brengen van dit uitbreidingsplan aandringt.
Er is echter wel een reden, die enigszins vertragend
heeft gewerkt. Dat is ook een belangrijke reden, n.l.
deze, dat in de kringen van de R.K. parochie te Wyt
gaard ernstig overwogen wordt om de bestaande kerk
te vervangen door een andere kerk. Dat feit speelt een
grote rol bij de vaststelling van het uitbreidingsplan.
De gedachten, die daaromtrent bestaan, gaan in de
x-ichting van het bouwen van een nieuwe kerk op een
plaats ten westen van de straatweg. Daar wil men
dan een nieuwe dorpskom stichten. Men zou haast kun
nen zeggen, dat de kerk daarbij in het midden moet.
Dat is wel een punt, dat bij de informaties, waarover
de dienst beschikt, een rol heeft gespeeld. Hier komt
nog bij het feit, dat de heer Jongbloed heeft aangehaald,
n.l. de kwestie van het rijwielpad door het dorp, waar
voor nog steeds niet een bevredigende oplossing is
gevonden. Dat neemt niet weg, dat het nu toch werke
lijk wel tijd wordt, dat deze problemen worden opge
lost en ik wil graag aan de heren Kamstra en Jong
bloed toezeggen, dat ik er bij de diensten op zal aan
dringen om de besprekingen, die in deze kwesties hel
derheid moeten brengen, af te maken en om, indien
het enigszins mogelijk is, binnen de termijn, die nu
wordt gevraagd, tot het ontwerpen van het plan te
komen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punten 16 t.e.m. 20 (bijlagen nos. 284, 302, 293, 285
en 295).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 21 (bijlage no. 303).
De heer Taylor Parkins: Het voorstel om bouw-
spaarders te helpen door het garanderen van de be
taling van rente en aflossing van een lening is natuur
lijk zeer juist. In dit geval heeft het mij echter wel
bevreemd, dat deze spaarder, die reeds door middel van
de spaarkas en met behulp van de gemeente een huis
heeft verkregen, dit huis kan verkopen en weer op
nieuw kan beginnen met een dergelijke transactie. Als
deze man in een nieuw huis woont, waarom moet hij
3
dan weer met de medewerking van de gemeente over
stappen naar een soortgelijk huis?
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat het ant
woord aan de heer Parkins heel eenvoudig is. Laat
ik aansluiten bij hetgeen deze het laatst heeft gezegd.
Hij spreekt over een soortgelijk huis. Hier is echter
geen sprake van een soortgelijk huis. De betreffende
bouwspaarder heeft alszodanig in eerste instantie een
kleine etagewoning verkregen. Dat zal een jaar of
zeven geleden zijn. Zijn gezin is gegroeid en heeft als
ieder ander groeiend gezin op een bepaald ogenblik
behoefte aan een woning, die meer ruimte biedt.
Ik geloof, dat het voor de gemeenteraad weinig ver
schil maakt, want ook ingeval een ander aan deze
woning behoefte zou hebben gehad, zou een gemeente
lijke garantie zijn verleend. Mijnheer A gaat van het
ene complex naar het andere complex. In dit geval
komt mijnheer B dus in de woning van mijnheer A.
Het was ook mogelijk geweest, dat mijnheer X in
de woning, waarin nu de heer A trekt, gekomen zou
zijn. Ik geloof dus, dat het antwoord op de vraag een
voudig is, n.l. dat hier sprake is van toegenomen woon
behoefte van de oorspronkelijke bouwspaarder.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 22 (bijlage no. 298).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 23 (bijlage no. 294).
De heer Kamstra: Dit voorstel hebben wij met
vreugde begroet, want meer dan eens heb ik bij de
algemene beschouwingen van begrotingsvergaderingen
geklaagd over de zeer onvoldoende straatverlichting in
Huizum. Maar het was aan de bel trekken zonder ge
hoord te worden. Nu heeft dan de distributie van puur
aardgas een handje geholpen. Ik geloof, dat ik met
volle vrijheid mag zeggen, dat volgens het ingediende
voorstel de zaak thans flink wordt aangepakt. Wanneer
dit plan straks gerealiseerd is, zal Huizum een prima
straatverlichting hebben gekregen, waar wij zeer dank
baar voor zijn.
De heer Pols (weth.): Ik kan heel kort zijn met
mijn antwoord. Namens het college kan ik wel zeggen,
dat wij graag blij zijn met de heer Kamstra. Wij hopen
ook van harte, dat we spoedig een goede verlichting
zullen kunnen aanbrengen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 24 (bijlage no. 308).
De heer De Vries: Ik stel er prijs op namens onze
fractie te verklaren, dat we erg ingenomen zijn met
de snelle ontsluiting van het nieuwe industrieterrein.
Nu staat er in het voorstel één zinnetje, dat ons niet
helemaal duidelijk is. Er wordt namelijk gezegd, dat
het in verband met zakkingen in het terrein nu al mo
gelijk is de gedeeltelijke aanleg van wegen te verwezen
lijken. Het zal een technische term zijn, maar hij was
ons niet helemaal duidelijk. Ik wil graag weten, welke
betekenis deze uitdrukking precies heeft.
Tenslotte staat in het laatste gedeelte van de raads-
brief, dat ook nu een onderhandse aanbesteding wordt
voorgesteld. Wij hebben hiertegen in dit geval geen
enkel bezwaar, maar het is, geloof ik, voldoende be
kend, dat onze fractie bij voorkeur ziet, dat elk werk
openbaar wordt aanbesteed.
De heer Van der Schaaf (weth.): Wat het laatste
betreft, n.l. het onderhands opdragen van werken, kan
ik in principe wel stellen, dat het college eigenlijk op
hetzelfde standpunt staat als dat, wat door de heer
De Vries als het standpunt van zijn fractie wordt ver
tolkt. In dit geval kan het bepaald niet anders. Dit is
de aangewezen manier en ik heb ook begrepen uit de
mededelingen van de heer De Vries, dat hij daarvoor
begrip heeft. Hier is het wel zeer duidelijk, dat onder
handse aanbesteding de voorkeur geniet.
Op de eerste vraag kan ik antwoorden, dat het ter
rein zich na de opspuiting zodanig gezet heeft, dat het
verantwoord is om daar wegen op aan te leggen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 25 (bijlage no. 299).
De heer Heidinga: Bij het lezen van de raadsbrief
komt mij hier en daar in de ontwikkeling van deze
zaak iets voor, dat ik niet recht begrijp. En dat begint
met het vaststellen van de peildatum op 1 april 1958.
De peildatum immers is een zeer belangrijke factor
bij een risicoverrekening. Wanneer b.v. de peildatum
wordt aangenomen op 1 oktober en de lonen worden
verhoogd op 15 oktober, dan is dus de loonsverhoging
bij een risicoverrekening inbegrepen. Is deze loonsver
hoging echter ingegaan op 15 september, dan is het
duidelijk, dat bij een peildatum van 1 oktober deze
loonsverhoging niet voor doorberekening in aanmer
king komt. Nu is er indertijd door de gemeente Leeu
warden een basiscontract afgesloten met de Verenigde
Aannemers Maatschappij v/h Zwolsman, betreffende
de bouw van een kleine 1000 woningen. Artikel 12 van
dit basiscontract handelt over de risicoverrekening.
Artikel 12c luidt n.l. als volgt: Als peildatum voor de
risicoverrekening zal gelden de datum, waarop de aan
nemer zich t.a.v. de aanneemsom verbonden heeft. Vol
gens de raadsbrief is de Ver. Aannemers Mij. dus in
dit opzicht gebonden door de begroting van 24 april
1958. Deze begroting wordt immers ook voor de ver
rekening als basis aanvaard door de Stichting Bureau
Documentatie Bouwwezen. Wat is nu echter gebeurd
In plaats van hier te handelen volgens het contract,
dat men heeft afgesloten, wordt deze peildatum niet
gesteld op 24 april, doch op 1 april.
Is dit belangrijk? Ja, dit is zeer belangrijk. Het is
n.l. zo, dat de loonsverhoging in de bouwvakken, waar
het hier om gaat en die is ingegaan op 16 juni 1958,
reeds lang in voorbereiding was. Wel een jaar voor
genoemde datum. Al in maart en april van het jaar
1958 waren er gedrukte ontwerpen van deze nieuwe
C.A.O. En deze ontwerpen waren bij betrokkenen ge
meengoed. Dat de invoering van die C.A.O. stagneerde,
kwam hoofdzakelijk, omdat het uitermate moeilijk
bleek een methode te vinden voor de doorberekening,
welke methode alle partijen moest bevredigen. Om aan
de chaos, die toen op dit terrein heerste, tenminste
enigermate een eind te maken, heeft de Minister van
Volkshuisvesting en Bouwnijverheid op 10 april 1958 een
circulaire doen uitgaan aan de colleges van burge
meester en wethouders over de op handen zijnde C.A.O.
en de eventuele doorberekening daarvan. Het is een
rondschrijven van de Minister van Volkshuisvesting en
Bouwnijverheid van 10 april 1958, afd. Juridische Za
ken, no. MG 5810, aan burgemeester en wethouders
van de onderscheidene gemeenten, betreffende de
risicoverrekening woningbouw 1954. Ik geloof niet, dat
ik de gehele circulaire behoef voor te lezen. In ieder
geval staat er in: Aangezien niet valt te voorzien op
welk tijdstip ter zake overeenstemming tussen het be
drijfsleven en de minister zal zijn bereikt over de door
berekening, en het evenmin gewenst is om het pro
bleem als zodanig in zijn volle omvang te laten voort
bestaan, heb ik besloten, dat voor werken, welke wor
den aanbesteed na 15 april 1958, de financiële gevolgen,
die zullen voortvloeien uit de nieuwe C.A.O. voor het
bouwbedrijf, niet bij de financiering van woningen in
aanmerking zullen worden genomen en bijgevolg ook
niet door een verhoogde huursom kunnen worden ge
dekt. In verband daarmee verdient het aanbeveling,
dat de bestekken voor bedoelde werken zodanig wor
den gereduceerd, c.q. gewijzigd, dat de risico verreke
ning buiten werking woixlt gesteld, voorzover het be
treft de verrekening van verhoogde lonen en sociale
lasten, welke het gevolg zijn van de invoering van een
nieuwe C.A.O. voor het bouwbedrijf". En ter zelfder tijd
is via de aannemersvakbladen en door middel van een
aanschrijving van de organisaties in de bouwvakken
iedere aannemer in Nederland er van op de hoogte ge
bracht, dat voor werken, die nog na 15 april 1958 wer
den aanbesteed, de eventuele loonsverhoging, die een
gevolg was van de nieuwe C.A.O., inbegrepen moest
zijn in de aanneemsom.