10
men, omdat ons gevoel te zeer spreekt bij deze dingen.
We willen Leeuwarden graag vooruitstuwen, maar de
consequenties zijn in dit geval toch van dusdanige aard,
dat we ons die wel terdege mogen realiseren. En daar
om geloof ik, dat we in Den Haag moeten trachten het
verlenen van een bijdrage ineens gedaan te krijgen.
Wanneer dat mogelijk is en dat moet kunnen, want
anders komen we op andere punten weer klem te zit
ten dan zal deze zaak in de vorm, zoals die van
avond aan ons is voorgesteld, bijzonder aantrekkelijk
zijn. Ik hoop dan ook zeer, dat de mogelijkheid, die de
wethouder stelde en die hij zelf betrekkelijk gering
acht, mede door het aandringen van het college straks
nog wel eens een beetje groter kan blijken te zijn dan
het „wolkje als eens mans hand". Wat de exploitatie
van de markt betreft, ligt de zaak precies zo. Die is
op dit moment niet te bekijken. Maar de praktijk zal
juist duidelijk maken in hoeverre hier van een onren
dabele exploitatie sprake is. Het onrendabele gedeelte
van de investering zal ten laste van de algemene dienst
moeten komen en voor deze uitgaaf moet weer een
dekking worden gevonden. Juist de rentabiliteit speelt
een enorm grote rol bij het samenstellen van onze ge
meentebegroting. En dat is voor mij het motief om te
zeggen, dat we daar toch niet te gemakkelijk overheen
moeten lopen. Ik geloof dan ook, dat ik graag van mijn
rechten als raadslid gebruik zal maken om in de vol
gende begrotingsvergadering over deze dingen nog
eens te spreken.
De heer De Vries: De heer Van der Schaaf spreekt
over de grote belangen, die met het verwezenlijken van
dit project gemoeid zijn. Deze belangen reiken verder
dan de grenzen van Friesland en hij heeft het zelfs
over internationale belangen. Ik wil zover niet gaan.
Uit een verslag in de courant van hedenavond meen ik
te moeten begrijpen, dat de provincie Friesland een
sluitende begroting heeft. En dat geeft mij toch wel
aanleiding om te suggereren, dat dit project misschien
ook voor de provincie zelf van een dergelijke betekenis
zal zijn, dat het gemotiveerd is, dat het gemeentebe
stuur ook bij de provincie aanklopt.
De heer Heidinga: Ik wil nog graag even over die
kijkruimte spreken. Ik ben het eigenlijk wel met de
wethouder eens, dat het heel moeilijk is om dat geval
in de vorm van een voorstel te gieten. Maar het zou
misschien kunnen in de vorm van een wens. Deze zou
als volgt kunnen worden geformuleerd: De raad stelt
het op prijs, gezien de grote waarde van de nieuwe vee
markt als aantrekkelijk object voor het vreemdelingen
verkeer, dat er op de eerste verdieping een behoorlijke
ruimte wordt vrijgmaakt of gecreëerd, die speciaal be
doeld is als kijkruimte voor gasten en publiek.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik vraag mij af,
wat we eigenlijk moeten doen met zo'n wenspapiertje.
Ik mag wel aannemen, dat de raad niet tegen de wens
van de heer Heidinga opponeert en ik mag dus ook wel
aannemen, dat de raad er wel iets voor voelt. Namens
het college wil ik graag toezeggen, dat wij deze wens in
zeer ernstige overweging zullen nemen.
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat de heer
De Jong mij toch niet helemaal goed begrepen heeft.
Ik ben dus over de vraag, uit welke fondsen deze bij
dragen moeten komen, minder optimistisch gestemd
dan de heer De Jong, maar uiteraard zal onze ijver om
uit een ander fonds dan uit het Gemeentefonds de mid
delen te halen minstens zo groot zijn als de heer De
Jong van ons verwacht. Ik wil alleen wel zeggen, dat
ook dit project geplaatst moet worden in het totaal van
de gemeentehuishouding en dat men dus niet kan zeg
gen, dat zulks met zich mee brengt, dat wij vandaag of
morgen moeten kiezen uit het laten doorgaan of het
afkappen van andere zaken. Bij het beleid, dat, naar wij
hopen, in Den Haag t.o.v. de gemeenten zal worden
gevoerd, menen wij te mogen verwachten, dat juist in
de andere sectoren inderdaad van aanmerkelijke bij
dragen van rijkswege kan worden gesproken. De heer
De Vries heeft een illusie over de sluitende begroting
van de provincie Friesland. Ik moet mij wel veroorlo
ven te zeggen, dat die sluitende begroting onder meer
tot stand gekomen is ten koste van de gemeenten,
n.l. door het terugbrengen van de bijdragen in de kos
ten van verpleging van armlastige krankzinnigen van
10 tot 0%. Ik ben bang, dat bij een dergelijk beleid
van de provincie tegenover de gemeenten de verwach
ting, dat de provincie aan de gemeenten subsidies zou
willen geven voor dit soort werken, bepaald een illusie
zal blijken te zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 27 (bijlage no. 306).
De heer Bosgraaf: Een enkele opmerking over het
verlenen van een subsidie aan de sociëteit voor bejaar
den. Het is mij bij het nazien van de stukken opgeval
len, dat de huur, die aan deze sociëteit in rekening
wordt gebracht voor het gebouw, tamelijk hoog is, n.l.
f 12.500,Ik neem aan, dat hier een vergoeding in
zit voor verwarming en verlichting, maar ik geloof,
dat, wanneer die betaald zijn, er nog voldoende over
blijft voor de huur. Ik schat dit op zo'n f 10.000,
Ik vraag me af, of dit huurbedrag wel op een redelijk
peil is vastgesteld. Ik weet ook niet, hoe men tot dit
bedrag gekomen is. Er zal wel een of andere bereke
ning voor zijn, maar dan is natuurlijk de tweede vraag:
is een dergelijk bedrag aan huur ook op de vrije markt
te maken Als blijkt, dat dat bepaald niet het geval
is, dan lijkt het mij beter om de huur te verlagen, in
plaats van tot subsidieverhoging over te gaan.
De heer Klijnstra: Ik ben het met de heer Bosgraaf
eens, dat een huur van f 12.500,wel hoog is. Verder
wil ik opmerken, dat de sociëteit per 1 januari 1959 860
leden telde en dat het aantal leden nog steeds toe
neemt. De mensen zeggen op vrijdag al: was het maar
weer maandagmorgen, wat duurt dat weer een tijd!
Hieruit blijkt wel, dat vooral 's winters een bejaarden
sociëteit een belangrijke functie vervult. En daarom
zie ik die f 1.000,waarmede het college het subsidie
wil verhogen, graag opgevoerd tot f 3.000,te be
ginnen vanaf 1958. Het is n.l. zo, dat, wanneer over
1958 nog f 1.000,wordt toegekend, de rekening over
dat jaar geen nadelig saldo oplevert. Voor 1959 staat
men echter, ook wanneer de gemeente voor dat jaar
een extra subsidie toekent van f 1.000,voor haast
onoverkomelijke moeilijkheden. Er zal wel een verkoop
middag worden gehouden, maai1 ook dan zal men toch
nog met een behoorlijk tekort blijven zitten.
De heer Tiekstra (weth.)Ik geloof, dat het wel
nuttig is, dat de heren Bosgraaf en Klijnstra enkele
opmerkingen hebben gemaakt, want ik heb zo de in
druk, dat er nog wel eens een misverstand bestaat
over de huur, die voor de ruimten van het Nieuwe
Stadsweeshuis wordt gevraagd. Men noemt het te be
talen bedrag gemakshalve huur en vergeet, dat in
deze vergoeding een aantal kostenfactoren zijn ver
werkt, die normaal rechtstreeks ten laste van het
budget van de gebruikers komen. Dat wil dus zeggen,
dat in deze vergoeding zitten: de kapitaalslasten van
het gebouw, de conciergekosten en de kosten van ver
warming, verlichting en schoonhouden, dus de totale
huisvestingskosten. Als de raad aan de hand van de
begroting zou kunnen uitmaken, dat op die exploitatie
winst zou worden gemaakt, dan zou de raad kunnen
zeggen, dat er ook een winstfactor in zit. Maar dat is
in het geheel niet het geval. Het totaal van de ver
goeding, die hier wordt gevraagd, is precies voldoende
om de kosten van het exploiteren van het Nieuwe
Stadsweeshuis te dekken. Dat betekent, dat iedere huur-
verlaging in wezen niets anders is dan een stille sub
sidie aan de gebruikers. En ik geloof, dat men bij de
subsidiëring door de overheid juist niet moet werken
met stille subsidies; integendeel, men moet daar wer
ken met open subsidies door de subsidiebedragen inder
daad ook op de begroting uit te trekken. De heer Bos
graaf zegt, dat huurverlaging hetzelfde effect heeft
als subsidieverhoging. Daarop kan ik antwoorden, dat
ik voorstander ben van subsidie-verhoging. Daarmee
wordt naar mijn mening het verzorgingsniveau van de
gemeente duidelijker aangegeven, dan door het ver
lenen van z.g. stille subsidies.
De heer Klijnstra vraagt, of het niet mogelijk is het
li
subsidie te verhogen. Ik moet zeggen, dat de overheid
hier uiteraard een taak heeft en dat zulks ook niet
ontkend wordt. Dit is de reden, waarom het subsidie
gebracht wordt op het voorgestelde bedrag. Maar ik
geloof, dat ook niet ontkend kan worden, dat hier toch
eveneens een taak ligt voor de vrije maatschappij. En
in de praktijk is vaak gebleken, dat deze in het ver
richten van die taak wel eens tekort schiet. Ik beweer
dus niet, dat de leden van deze sociëteit maar voor de
ontbrekende middelen moeten zorgen, maar het zou
bijzonder prettig zijn en ook van belangstelling en van
zorg voor dit werk getuigen, wanneer in andere dan
overheidsbronnen de bedragen gevonden kunnen wor
den, die tot sluiting van de begroting en rekening van
deze instelling zouden kunnen leiden. Ik geloof, dat
men al te gemakkelijk zegt: dan moet de overheid dat
maar betalen. Wie is die overheid? Die overheid zijn
wij samen. Aan de andere kant praat men vaak over
het uitgavenniveau van de overheid, waarop dan maar
weer bezuinigd moet worden. Ik geloof, dat wij op deze
wijze in een vicieuze cirkel ronddraaien en dat daar
door een aantal activiteiten niet tot hun recht komen.
Ik zou dus willen besluiten met de zaak van de bejaar
densociëteit, uiteraard wanneer de raad zich duide
lijk uitspreekt voor het verhoogde subsidie, bijzonder
in de belangstelling van de vrije maatschappij aan te
bevelen. Hier komt nog bij, dat de structuur van dit
werk ook bezig is zich te wijzigen. Men komt niet al
leen meer bijeen in het Nieuwe Stadsweeshuis, maar
men heeft inmiddels ook hier en daar dependances
geopend. Voorts is het overleg tussen het bestuur van
de bejaardensociëteit en het gemeentebestuur toch wel
zo vruchtbaar, dat we mogen aannemen, dat, wanneer
bij deze sociëteit moeilijkheden zouden ontstaan, hier
voor stellig een oplossing kan worden gevonden.
De heer Bosgraaf: Misschien mag ik nog een en
kele opmerking maken. Ik ben het met de heer wet
houder eens, dat het beter is om open subsidies te
geven. Ik heb deze suggestie zopas alleen naar voren
gebracht, omdat ik de indruk had, dat de huur te hoog
zou zijn. Ik kan het echter niet beoordelen, want er is
niet een specificatie «an de kosten overgelegd. Mis
schien kunnen we later ook nog een specificatie bij de
stukken vinden, opdat we dan beter tot oordelen in
staat zijn. Ik heb zo het idee, dat het huurbedrag zuiver
tot stand gekomen is door een kostprijsberekening, zon
der rekening te houden met de vrije markthuurwaarde.
De heer Klijnstra: Misschien heb ik de wethouder
wel verkeerd begrepen, maar ik kreeg zo de indruk,
dat hij eigenlijk wilde zeggen: als het bestuur van de
sociëteit niet rond kan komen, dan moet het zelf maar
eens initiatief ontplooien. En wanneer daarna blijkt,
dat het nog niet rond kan komen, laat het dan eens
bij het gemeentebestuur aankloppen. Ik wil er daarom
nogmaals de aandacht op vestigen, dat het voor de
bejaarden in onze stad wel heel erg belangrijk is, dat
deze sociëteit in zijn huidige vorm blijft bestaan.
De heer Tiekstra (weth.): De indruk van de heer
Bosgraaf, dat de huur op basis van de kostprijs van
de exploitatie van het gebouw is berekend, is juist. De
heer Bosgraaf verwachtte echter, dat de huur mis
schien berekend zou zijn op basis van een marktprijs. In
dit verband zou ik hem de vraag willen stellen, waar
een markt is voor het huren van dit soort gebouwen.
Ik neem aan, dat een dergelijke markt, althans in
Leeuwarden niet gemakkelijk kan worden gevonden.
Overigens zou men dan nog blijven zitten met het ver
schijnsel van de stille subsidiëring. En daarom ben ik
van oordeel, dat men hier moet blijven in de sfeer van
het verlenen van open subsidies.
De heer Klijnstra heeft mij toch wel heel verkeerd
begrepen. Ik wil eerst uitdrukkelijk vaststellen, dat ik
niet twijfel aan de activiteiten van het bestuur van
deze stichting, want dit bestuur is in dat opzicht zeer
ijverig. Verder merk ik op, dat ik zonet ben geëin
digd met het belang van deze zaak in het bijzonder te
bepleiten bij de vrije maatschappij. Ik geloof, dat men
dus daar het antwoord moet geven op de vraag, die
de heer Klijnstra stelt. Ik zou niet graag willen, dat
men gaat zeggen: als er een tekort ontstaat, valt er
met de gemeente altijd nog wel te praten. Men zou dan
aan de andere zijde moeten zeggen: als de bejaarden
sociëteit het niet redt, dan zijn wij daarvan de schuld.
En dan zou men de zaak van de bejaardensociëteit
moeten maken tot een zaak van de vrije maatschappij.
Ik geloof, dat de bejaardensociëteit dan stellig haar
doel zal bereiken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.