10 sen, die het bedrag van f 20,niet ineens kunnen be talen, ook de mogelijkheid bestaat het verschuldigde in gedeelten te voldoen, of dat die mogelijkheid misschien wel ingevoerd zou kunnen worden. Dat betekent dan, dat f 0,40 per week kan worden betaald. Ik neem aan, dat men zulks niet doet, maar ik reken dat maar even om. Dit bedrag zal inderdaad voor die kleine mensen een offer zijn. Maar juist van die hondenvrienden mo gen wij verwachten, dat zij dat offer wel voor hun honden over hebben. Die honden hebben trouwens ook recht op dat offer. En wanneer wij deze belasting gaan verlagen, dan zal daaruit wel voortvloeien, dat er straks meer honden zullen zijn, maar de hondenvreugd zal daardoor niet verhoogd worden. Dat geloof ik zeker. De heer W. M. de Jong: Het is vanzelfsprekend, dat bij een gelegenheid als deze ook een amendement mag worden ingediend. Maar ik mag er toch wel op wijzen, dat die f 20,vanavond door Uw college niet aan de orde is gesteld. Ik herinner mij wel de invoering van het bedrag van f20,en ik denk even aan de toenmalige constellatie van de raad. Toen is er ook over gesproken en ik ge loof, dat we het destijds met elkaar eens zijn geworden, dat we het toch zo maar moesten doen. Ook hetgeen nu in het amendement is neergelegd, n.l. de kwestie van de draagkracht, is toen ruimschoots bekeken. Wij zijn niet alleen gezwicht voor de praktische moeilijk heden, die nu door de wethouder speciaal zijn genoemd, maar ook voor het karakter van de hondenbelasting, die toch ook wel degelijk ten doel heeft, dat is de heer Ten Brug, geloof ik, ook met mij eens, het aantal hon den binnen zekere perken te houden. En nu geloof ik, dat dat laatste doel nog maar in zeer matig opzicht wordt bereikt. Ik vind tenminste, dat het hier in Leeu warden nogal erg is met het aantal honden. En het is ook niet zo, dat de mensen, die speciaal in dit amen dement worden bedoeld, in moeilijkheden komen. Zij hebben die hond al lang gehad en ze hebben er voor betaald. We hebben, geloof ik, wel tien jaar dit zelfde tarief. Men kan er dan toch rekening mee houden, dat men per jaar f 20,moet betalen. Nu voel ik veel voor die klasse, maar naar mijn mening is het moge lijk betaling te vermijden voor dingen, die niet tot de eerste levensbehoeften behoren. Ik kan mij geen pro gram van wensen van een politieke partij voorstellen, waarin men honden als een eerste levensbehoefte gaat kwalificeren. Maar hoe dat zij, men kan op allerlei terrein iets doen en iets laten en toch evenveel vreugde hebben. Als men een televisietoestel aanschaft, dan moet men kijkgeld betalen. Als men een radiotoestel heeft, dan betaalt men een luisterbijdrage. Er zullen enkele uitzonderingen zijn, maar als regel is het zo, dat het kijkgeld, dat natuurlijk een ander karakter draagt dan een hondenbelasting, niet naar draagkracht geheven wordt. En zo zijn er zo veel dingen. Men zou er over kunnen uitweiden, maar we zijn hier toch wel op het terrein, waarbij ons sentiment en ons sociaal gevoel toch anders appelleren dan bij een draagkracht belasting. Wij moeten hier naar de mening van onze fractie niet aan beginnen. We hebben dat ook de vorige keer lang en breed bekeken. En we zijn er toen niet uitgekomen, of liever gezegd wel uitgekomen, maar dan in deze zin, dat wij daar nu niet meer aan kunnen beginnen. Ik zou eigenlijk willen, dat het amendement ingetrokken werd. Wanneer het streven van de voorstellers werkelijk ernstig is gemeend, dan zou i.k willen voorstellen deze aangelegenheid op een ander moment aan de orde te stellen. Het gaat in dit incidentele geval niet om de tarieven. De voorstellers grijpen de gelegenheid aan en dat mogen zij formeel doen om een punt, dat de vorige keer lang en breed en behoorlijk besproken is, nu aan de orde te stellen. Ik geloof, dat het eleganter is, dat zulks bij de behandeling van de begroting ge beurt. Maar dat mogen zij zelf weten. Ik geef volkomen toe, dat het mag, maar ik kan niet zeggen, dat ik het de hoogste graad van elegance vind om het vanavond aan de orde te stellen. Maar goed, het amendement ligt er en ik heb zopas dan ook geprobeerd aan te tonen, waarom er van onze kant geen behoefte aan bestaat om deze zaak zo te tracteren. Wij komen in moeilijkheden. Ook het vaststellen van het inkomen is niet zo heel eenvoudig en het hoort er eigenlijk ook niet bij. We moesten het maar doen zoals b. en w. voorstellen. Als men een hond wil aan schaffen, dan zal men de consequenties daarvan moe ten aanvaarden, zoals dat ook gebeurt met vele aan schaffingen en met vele diensten, die men zich, ook op particulier terrein, laat bewijzen. Het is natuurlijk sneu, dat dit niet anders is, maar als men wat doet, dan moet men er maar voor betalen. Ik geloof, dat het bij het voetballen net zo is. Ik heb geen behoefte om deze aangelegenheid te zien als een specifiek zeer democratisch of zeer progressief geval. De hear Santema: Ek üs fraksje fielt net foar dit amendemint. De kwesje wurdt by üs sa bisjoen: as men in houn oanskaft en men bigjint jin oan dat bist to hechtsjen, dan hat men der ek hwat foar oer. En it bidrach, dat yn de nije foroardering fêststeld wurdt, is hielendal net sa'n frjemd bidrach. As wy bitinke, dat dit yn 1947 al op f 20,fêststeld is en dat sünt dy tiid yn de leanforhaldingen greate foroaringen kommer binne, dan kin men dit bidrach dochs sunder mis net as in biswier jilde litte foar it oantugen fan in houn. Oer it algemien binne wy der ek net foar dit yn oerienstimming mei de wurden fan de wethalder dat it tal hounen hjirre to great wurdt. De biswieren. dy't der binne tsjin in great tal hounen yn in stêd binne yndied oanwêzich en wy wurde der allegearrc op 'e tiid wolris mei konfrontearre. Us fraksje kin hjir net yn meigean. De heer Bootsma: Onder het voorstel van b. en w staat: onder mededeling, dat de financiële commissie zich hiermede kan verenigen. Dat is voor mij aanlei ding om toch ook nog even het woord te vragen, want in de financiële commissie is ook wel even gesproken over mogelijke vrijstellingen, waarbij eigenlijk in de eerste plaats gedacht is aan de boven-65-jarigen, die feitelijk altijd een hond gehad hebben, maar nu eer A.O.W.-uitkering genieten en dus vaak belangrijk in inkomen achteruit zijn gegaan. En wanneer dit men sen zijn, die gehecht zijn aan een hond, dan is er toch iets voor te zeggen, dat het hun mogelijk gemaakt wordt een hond te houden. Het verweer, dat van de zijde van de wethouder hierop gekomen is, lag zuiver op het belasting-technische vlak. Naar mijn mening zal een dergelijke bepaling zich n.l. niet goed kunnen verdragen met het karakter en het wezen van deze verordening die mede beoogt een maatregel van orde te zijn. Op grond daarvan is in de financiële commissie niet verder over dit onderwerp gesproken en is genoegen genomen met de mededeling van de wethouder, dat juist t.a.v deze mensen vaak de nodige soepelheid betracht werd Dit is nu dus opnieuw aan de orde gekomen en bij het indienen van het amendement van de heer ten Brug is minder het element van de oudere mensen naar vo ren gekomen, dan wel dat van een bepaald inkomens- peil. En daaraan is door anderen weer ontleend, dat juist deze mensen zouden overgaan tot het aanschaffei van een hond, omdat het toch niets kost. Dat is na tuurlijk niet juist, want ook het houden van een hond kost toch nog wel het nodige. Ik meende juist daarom hier even op te moeten wijzen. Wanneer het werkelijk zo zou zijn, dat het wezen van deze verordening zich niet met een dergelijke bepaling verdraagt, dan zijn we er vrij gauw uit. En als daaromtrent twijfel bestaat, dar is er toch eigenlijk ook niets op tegen om dit voorstel drie weken aan te houden en het dan opnieuw te be zien. Zijn hier werkelijk bezwaren tegen, dan gaan wij er zonder meer mee akkoord, zoals we ook in de finan ciële commissie met het voorstel akkoord zijn gegaan De heer Spiekhout: Ik ben het eigenlijk niet met de laatste woorden van de heer Bootsma eens en zou het prettig gevonden hebben, als het college dit voorstel weer terug had genomen om het aspect, dat de heer ten Brug hier naar voren heeft gebracht, nog eens te bezien en om te onderzoeken, of dat niet in een of andere vorm in de verordening te verwerken zou zijn. De bedoeling van deze verordening is inderdaad om het aantal honden te beperken en verschillende sprekers hebben gezegd, dat zij dat argument voor deze veror dening ook willen blijven steunen. Ik geloof, dat het juist is. li Aan de andere kant heeft de wethouder zojuist ge zegd, dat de suggestie van de heer ten Brug ook een inkomstenderving mee zou brengen. Hij heeft verder gezegd, dat het amendement waarschijnlijk een kleine groep belastingplichtigen zou omvatten. Hiermede heeft hij dus zijn eigen argument weer verzwakt. De heer Santema heeft reeds gezegd, dat het bedrag van f 20, al in 1947 is vastgesteld. Dat zou misschien een reden zijn om te bekijken, of het mogelijk is om tot een rege ling te komen, volgens welke de minst draagkrachtigen minder of niets behoeven te betalen, terwijl men voor de rest het bedrag van f 20,zou kunnen verhogen. Ik geloof, dat dat, gezien de geldsontwaarding, ook alleszins te verdedigen zou zijn. Dan zou men dus een inkomstenderving kunnen voorkomen en toch berei ken, dat het aanschaffen van een hond op de één niet onevenredig zwaarder drukt dan op de andere. Ik ge loof niet, dat het juist is om, zoals de wethouder ge zegd heeft, op grond van de dierenbescherming de minst i aagkrachtigen te verhinderen een hond aan te schaf fen. Men zou ook kunnen vragen, waarom iemand, die toevallig meer inkomen heeft maar daarom helemaal geen groter dierenvriend behoeft te zijn wél een hond moet kunnen aanschaffen, omdat die f 20,voor hem niet veel betekent. Dat argument spreekt me dus niet aan. Ik zou het rechtvaardiger vinden, wanneer men inderdaad iets, dat overeenstemt met de geest van het amendement van de heer ten Brug, in deze i ordening zou brengen. Ik wil dus nog eens vragen, of het college dit voorstel niet weer tot zich kan ne men, om te bekijken of een oplossing in deze richting te vinden is. De heer Van Balen Walter: Gezien het feit, dat zich sinds de vaststelling van deze verordening geen wijzi gingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, die een dergelijk amendement motiveren, hebben wij geen behoefte om terug te komen op het eens genomen he ruit. Het verbaast mij eigenlijk gezegd, dat de fractie van de heer Mani hier voor gepleit heeft, gezien het feit, dat juist hij in andere gevallen het zich niet wijzigen van omstandigheden zo belangrijk vindt. De heer Mani: Ik geloof, dat het enig verschil maakt, wanneer een verordening 12 jaar, of bij wijze van spreken 12 dagen oud is. Ik geloof, dat dat al vol doende is. De heer Engels: Ik voel iets voor het amendement- '.en Brug, in zoverre het er naar streeft om te voorko men, dat het houden van een hond vanwege de be ating onmogelijk wordt gemaakt voor de financieel weinig draagkrachtigen. Ik voel er echter weinig voor om vanavond reeds, zonder voldoende gegevens, een beslissing te nemen. Ik zou de wethouder willen vragen om ook deze zaak te bekijken, tezamen met de andere punten, die naar voren zijn gebracht. De heer Tiekstra (weth.): Misschien mag ik even beginnen bij de vraag, die de heer Spiekhout opgewor pen heeft, n.l. of het college de vraag omtrent de draag kracht en dergelijke nog niet heeft bekeken. Ik durf oaarvan eigenlijk te zeggen, dat er voor het college nu .enmaal geen aanleiding was dit te bekijken. Immers, met de vaststelling van de thans geldende verordening was het standpunt van de raad duidelijk bepaald. Met deze verordening en de daarin vastgestelde tarieven heeft de praktijk zich 12 jaar zonder enig bezwaar gered De heer Spiekhout: Dat is niet te bewijzen. De heer Tiekstra (weth.): Ook Uw stelling is niet te bewijzen, meneer Spiekhout. De praktijk heeft zich er 12 jaar mee gered. Dus voor het college was er stel lig geen aanleiding om dit op dit moment onder ogen te zien. Er waren wel enkele andere elementen, die een aanleiding waren om de verordening te veranderen, n.l. de kwestie van de controle, de kwestie van de aangifte, de kwestie van het vaststellen van het kohier en de kwestie van het loslopen van een bepaalde categorie honden. Niet het tarief en ook niet de vraag van het draagkrachtbeginsel, omdat te dier zake een standpunt bestond en ook van het college geen ander standpunt behoefde te worden verwacht. Zoals de heer Bootsma zegt, gaat het hier om de vraag, of het door de heer ten Brug voorgestelde amendement zich verdraagt met de aard van deze verordening. En dan herhaal ik wat ik in eerste instantie heb gezegd, n.l. dat deze verorde ning in eerste aanleg een ordemaatregel is, die beoogt het aantal honden te beperken, een ordemaatregel, waar mee de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren zich graag verenigt, juist omdat daardoor het ongelimiteerd houden van honden tot schade van het dier verminderd wordt. Er zijn raadsleden, die het hoofd schudden, maar met het oog op de dieren bescherming is beperking van het aantal honden ook gewenst. Dan heeft de heer ten Brug in zijn amendement voor gesteld om aan hen, die een lager inkomen hebben dan f 2.100,vrijstelling van belasting te verlenen. Een algemene vrijstelling van deze inhoud gedraagt zich met het karakter van deze verordening heel slecht, om dat op dit ogenblik de omvang van deze groep bepaald niet te bekijken is. Bovendien rijst nog de vraag, of men op iemand, die vrijstelling van betaling heeft en die meer honden houdt, een effectieve controle kan uit oefenen. De controle op dit ogenblik is al niet zo een voudig, maar bij deze nadere differentiatie (Verschillende stemmen uit de raad.) Ik zou graag willen, dat men het maken van inter rupties staakt, ik heb ook niet geïnterrumpeerd. Wan neer men de controle nog moeilijker maakt, geloof ik, dat deze bijna onuitvoerbaar wordt. Ik herhaal, dat de financiële consequenties van dit amendement op dit ogenblik niet te overzien zijn. Ik heb met nadruk gezegd, dat juist de invoering van vrij stellingen onvermijdelijk tot hogere perceptiekosten aanleiding geeft. De heer ten Brug is van mening, dat wij t.a.v. de inkomens inlichtingen van de Belastingen zouden kunnen verkrijgen. Die krijgen wij niet; die in lichtingen worden niet verstrekt. Wat de vraag over het aanhouden van dit voorstel betreft, geloof ik, dat er op dit moment alleen maar een besluit over dit voor stel kan worden genomen omdat, wanneer het voorstel wordt aangehouden, de oude verordening nog een jaar rechtskracht behoudt. En dat betekent, dat het doel van deze verordening, wat de tarieven betreft, wordt bereikt. Het belastingkohier moet in januari of febru ari 1960 worden vastgesteld en als we dit voorstel een aantal weken aanhouden, dan krijgen we de vereiste hogere goedkeuring op de verordening niet vóór 1 ja nuari 1960, hetgeen betekent, dat de nieuwe verorde ning pas per 1 januari 1961 in werking zou treden. Ik herhaal nog eens, dat men de financiële consequenties zowel op het stuk van perceptiekosten als op het stuk van het afstoten van een stuk belasting niet kan over zien. Nu heeft men een schijnbare tegenstrijdigheid menen te ontdekken in mijn betoog. Ik heb n.l. gezegd, dat de gedachte van de heer ten Brug belangrijke gevolgen kan hebben. Ik geloof, dat ik zoëven al heb aangetoond welke dat zouden kunnen zijn. Op het ogenblik is het zo, dat de praktijk zich met de enkele gevallen, die zich voordoen en die door de heer Klijnstra ook ge noemd zijn, heus wel redt en dat bepaald niet behoefte wordt gevoeld aan een regeling in de verordening zelf. Reden, waarom ik mijn standpunt met betrekking tot het ingediende ontwerp handhaaf en mij bepaald tegen het amendement van de heer ten Brug verklaar. De Voorzitter: Ik geloof, dat ik van mijn kant hier toch nog iets van zal moeten zeggen en de wethouder van financiën zal mij wel ten goede houden, dat ik dit doe, want er is nog één punt, waar ik toch nog even de speciale aandacht op zou willen vestigen, n.l. het feit, dat een verordening als deze, zijnde een belasting verordening, zoals U weet Koninklijk goedgekeurd moet worden. En als wij nu een verlaging van de totale op brengst van de belasting invoeren, maar niet weten, hoe groot die verlaging zal worden en dat weten we in een geval als dit niet, omdat het aantal houders van honden met een inkomen van minder dan f 2.100,per jaar niet bekend is en pas na moeite enigermate bekend zou kunnen worden dan bestaat er een grote kans, dat die Koninklijke goedkeuring bij deze onzekerheid niet zal worden verleend. In elk geval zou deze goed keuring niet zo tijdig worden verleend, dat de ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 6