10 maar enige medewerking wordt verkregen van de mensen, die daarbij betrokken zijn. Want wanneer in de plaats van het plan voor de beide bruggen een plan op tafel moet komen voor twee duikers in de eenvou dige vorm, zoals die ook door de wethouder van open bare werken is genoemd, dan behoeft dat naar mijn mening en daar ben ik van overtuigd niet langer te duren dan ten hoogste 14 dagen. Nu kan men zeggen, dat die 14 dagen nog 14 dagen te lang zijn, maar dan staat het eigenlijk zo, dat wij als raad beter naar huis kunnen gaan. Laat dan de ambtenaren in Den Haag, of waar ze dan ook maar zitten, de boel maar opknap pen. Dat is natuurlijk wel heel bruut gezegd, maar door de wethouders wordt op mij persoonlijk een beroep ge daan om dit voorstel in te trekken. Ik voel er veel meer voor om de raad zich hierover te laten uitspreken en dus alle raadsleden stuk voor stuk deze verant woordelijkheid mee te laten dragen. Misschien dat het voorstel in zoverre iets gewijzigd zou kunnen worden, dat in de plaats van het beperken van het krediet een motie aangenomen wordt, waarin de raad uitspreekt, dat hij de vervanging van de beide bruggen in dit plan door duikers zeer zeker mogelijk acht en het college verzoekt alle mogelijke stappen, welke daarvoor be nodigd zijn, te ondernemen. Wanneer dat de situatie voor het college eenvoudiger zou kunnen maken, dan is dat het uiterste, waartoe ik zou willen gaan. U zult me misschien willen toestaan, dat ik de juiste redactie van deze motie dan nog even onder ogen zie. De heer B. P. van der Veen: Ik geloof, dat het on juist zou zijn als wij, nu de zaak deze keer gaat ne men, er niets van zouden zeggen. Ik geloof, dat het duidelijk is, dat we de financiën, die we voor de uitvoering van dergelijke werken nodig hebben, niet zelf kunnen opbrengen. Daar komt het eigenlijk elke keer opnieuw op neer. Wij moeten steeds opnieuw bij de betreffende instanties het benodigde geld gaan vragen. Dit zal waarschijnlijk door u niet worden gewaardeerd, maar ik vind het een bijzonder onaange name bezigheid, dat men altijd over die dingen moet gaan zitten klagen. Voor elk lager publiekrechtelijk lichaam is het op het ogenblik zo. Ik zie ook geen an dere mogelijkheid. Dit is de consequentie van het systeem, dat wij gekozen hebben in dit land. We zitten hier nu eenmaal in en dat maakt, wanneer we op dit moment een beslissing moeten nemen en we naar ons gemoed te werk gaan, zouden redeneren als de heer Bootsma. Aan de andere kant zeggen we: nee, dat kun nen we ook niet doen; wij moeten niet achter het voor stel van de heer Bootsma gaan staan, terwijl we er ons van bewust zijn, dat, wanneer we dat niet doen en we volgen dus het voorstel van b. en w., we dat eigenlijk doen op motieven, die niet zuiver zijn. Dat hindert ons allemaal. Ik geloof, dat ik het zo moet zeggen. De heer De Vries: Ik wil graag een enkele opmer king maken. De heer wethouder heeft gesproken over de onplezierige situatie, waarin we nu zijn geraakt. En eigenlijk is het losse argument, dat daarbij op treedt, de kwestie van het tijdverlies en de mogelijk heid, dat dit hele plan een tijdlang wordt opgeschort. Maar nu geloof ik toch, dat dit plan toch altijd een zekere opschorting met zich mee zal brengen. Immers, waarom kunnen daar vaste bruggen worden gemaakt Alleen maar omdat bij het Zuiderplein een draaibare brug wordt gemaakt. Het plan voor de brug bij het Zuiderplein heeft de raad tot dusverre niet bereikt en ik neem dus ook niet aan, dat het bij hogere instanties is ingediend. Pas als dat plan gerealiseerd is kunnen in de rondweg vaste bruggen, eventueel de duikers worden aangebracht. We zitten dus nu voor de situa tie, dat we eigenlijk kunnen aanvoelen, dat f 150.000, wordt uitgegeven, waarmee dan misschien een zeker landschappelijk schoon wordt gediend. Misschien, zeg ik, want we kunnen dat. zonder dat wij het uitbrei dingsplan voor die omgeving kennen, toch moeilijk be oordelen. Dan wou ik nog een argument noemen, waarom wij misschien toch wel goed zouden doen niet het voorstel van de heer Bootsma, maar wel de motie, die hij heeft ingediend, te accepteren. Het zou n.l. mogelijk kunnen zijn, dat, juist door het aanbrengen van een vereen voudiging en een bezuiniging in dit plan, het plan voor het maken van duikers sneller wordt aangenomen dan plannen voor het maken van bruggen. Misschien ben ik zo ouderwets, dat het in de tegenwoordige tijd niet opgaat, dat iets, als het goedkoper is, eerder aange nomen zou worden, dan wanneer het duurder is, maar het zou te proberen zijn. En ten aanzien van de heer Bootsma moet ik dan zeggen, dat ik zijn voorstel wel kan aanvoelen. Ik kan er echter niet in meegaan, omdat ik het argument, dat de heer Tiekstra heeft gebruikt, n.l. dat wij dan for meel vast komen te zitten, toch ook wel kan aanvoelen. Ik geloof ook, dat wij deze zaak formeel inderdaad niet moeten tegenhouden. Maar ik zou toch wel graag ach ter de motie van de heer Bootsma gaan staan, waar het er om gaat f 150.000,te besparen. De hear Santema: Ik haw de bisprekking heard tusken de wethalder en de hear Bootsma en derüt mei ik dan dochs wol ófliede, dat yn dizze twadde ynstansje de stanpunten net sa bot forskille. De hear wethalder hat nammentlik sein, dat hwannear't it bliken docht dat dy brêgen der net komme, mar it oare plan, dat de hear Bootsma ütstelt, oannommen wurdt, dan wolle hja der graech noch rekken mei halde. Dy tasizzing is foar my hiel bilangryk. En de hear Bootsma hat yn safier syn ütstel wizige yn de foarm fan in moasji hweryn hy einliks itselde forsiket oan b. en w. En dar binne al twa bilangrike dingen, dy't, soe ik sizze, yn deselde rjochting geane, hwer't wy allegearre nei stribje, n.l. dat dizze saek mei faesje fuortgong nimi Yn twadde ynstansje hat de hear wethalder fan iepenbiere wurken sein, dat hy mar neutrael bliuwe wol oangeande dy „kunstwurken op kunstwurken". Ik soe hast sizze, dat it foar de wethalder net mooglik wêze sil om hjiryn neutrael to bliuwen. Hy sil hjir sünder mis ek rekken halde moatte mei winsken, dy üt de rie komme, soe ik sizze. Ik soe hjir yn 'e stêd noch wol oare „kunstwurken op kunstwurken" neanv kinne, hwerby wol rekken halden is mei winsken u de rie. Yn elts gefal, ik wol dit jitris de wethalder en it kolleezje fan b. en w. yn oerweging jaen. De heer Spiekhout: Wij hebben het gevoel, dat, als wij nu de door de heer Bootsma aangekondigde motie voorlezen, dat misschien de besprekingen kan bespoi: digen en dat we het dan eigenlijk wel allemaal met elkaar eens kunnen worden. Ik heb zo het gevoel, dat inderdaad de meeste raadsleden het bekijken van mo gelijkheid tot vervanging van bruggen door dammen en duikers toch wel noodzakelijk achten. Ik zou dan de motie in deze vorm aan de raad willen voorleggen „De raad spreekt uit, dat hij vervanging van de in he: plan voor het zuidoostelijk deel van de ringweg opge nomen bruggen door dammen met duikers wenselijk acht en verzoekt het college te trachten, het plan in deze zin te wijzigen, als dit zonder het veroorzaken van vertraging van het gehele projekt mogelijk zal blijken te zijn". Ik denk, dat wij dan tegemoet komen aan de bezwaren, die door het college zijn genoemd en dal we dan tóch de raad de gelegenheid geven om uit te spreken, dat hij eigenlijk dammen met duikers op deze plaatsen juister acht. De Voorzitter: Ik heb dus nu de motie van de heren Bootsma en Spiekhout ontvangen. De heer Spiekhout heeft haar al voorgelezen, maar het is misschien wei goed, dat ik het toch nog even herhaal om elk mis verstand daarover zoveel mogelijk te voorkomen. De motie luidt dus als volgt: „De raad spreekt uit, dat hij vervanging van de in het plan voor het zuidoostelijk deel van de ringweg opgenomen bruggen door dam men met duikers wenselijk acht". Stemmen uit de raad: Alleen over de Oude Pot marge en de Wirdumervaart! De Voorzitter: Goed, dat moet er dan nog bij: de bruggen over de Oude Potmarge en de Wirdumervaart. Dus: „De raad spreekt uit, dat hij vervanging van de in het plan voor het zuidoostelijk deel van de ringweg opgenomen bruggen over de Oude Potmarge en de Wirdumervaart door dammen met duikers wenselijk acht en verzoekt het college te trachten het plan in deze zin te wijzigen, als dit zonder het veroorzaker, van vertraging van het gehele project mogelijk zal blijken te zijn". li Dus deze motie kan nu deel uitmaken van de be raadslagingen en dat houdt in, dat de heer Bootsma het voorstel, dat eerder is ingediend, intrekt. De heer K. J. de Jong: Ik had zelf ook al een motie opgesteld in verband met de impasse, waarin we ge raakt zijn. Maar ik weet niet, of de redactie daarvan eigenlijk niet op hetzelfde neerkomt als de heer Spiek hout met zijn motie bedoelt. Ik had alleen nog het krediet in de motie opgenomen, maar als het beter is om dit te laten vervallen, dan heb ik daar, wat mij be treft, geen bezwaar tegen. Ik had mijn motie zo ge formuleerd: „Motie tot het uitspreken van de wens, dat de in het raadsvoorstel geprojecteerde bruggen over de Oude Potmarge en de Wirdumervaart worden ver vangen door duikers, zonder dat het gevraagde kre diet ad f 4.110.359,wordt verlaagd". Dat laatste moet er eigenlijk wel in naar mijn mening. Gevraagd wordt bij de verdere besprekingen met de provinciale en rijks autoriteiten, voorzover enigszins mogelijk, er op aan te dringen, dat aan de gestelde wens tegemoet wordt gekomen. Dat komt dus bijna op hetzelfde neer, maar wat mij persoonlijk betreft wou ik mijn stem toch wel even nader motiveren. Ik geloof inderdaad, dat de situatie zo deze hier ligt, ons niet helemaal bevredigt, maar ik geloof ook, dat het een voorstel is, dat een beetje afwijkt van de nor male voorstellen, die wij hier krijgen. Het is een voor stel, waarbij vooral de dekkingsmiddelen niet uit de normale fondsen worden betrokken. Dit zijn eigenlijk fondsen, die speciaal daarvoor gecreëerd zijn en die nog maar korte tijd geleden in het leven zijn geroepen. Het komt er op aan, dat daarvoor zo spoedig mogelijk plannen ingeleverd worden. Dat wij dit niet kunnen verschuiven naar een volgende raadsvergadering, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de begroting voor 1960 nog niet is vastgesteld. Dit laatste hangt weer samen met het feit, dat b. en w. juist met deze plannen zo ont zettend veel haast hebben gemaakt, opdat zij hiermede bij de autoriteiten kon komen. En daardoor zijn we met de begroting nog niet klaar gekomen. Ik heb daar eigenlijk wel een beetje begrip voor. Ik heb dus be paald wel behoefte om b. en w. te steunen als zij zeg gen: wij kunnen hier niet 3 of 4 maanden mee wachten, of totdat de begroting voor 1960 klaar is. Dat zou er wel inzitten wanneer wij onverkort zouden vasthouden aan de gedachte, dat er per se duikers moeten komen. Ik zou dus niet verder willen gaan dan te wensen, dat b. en w. de mogelijkheid van het vervangen van de bruggen door duikers zullen bepleiten. Wanneer zou blijken, dat b. en w. het niet zouden klaar spelen om deze wens te realiseren, dan zal het moeten weten, dat het de raad volledig achter zich heeft wanneer men toch tot het bouwen van bruggen overgaat. En dan moeten wij naar mijn mening zoveel vertrouwen in het college hebben, dat dit naar bevind van zaken kan han delen. Wanneer deze motie aangenomen wordt weet het college wel hoe de raad er over denkt. Zou het er toch op uitdraaien, dat we straks bruggen krijgen inplaats van duikers, dan moeten wij ons dat nu realiseren en dan moeten we daar nu al mee akkoord gaan. De zaak van de vertraging van het gereed komen van de be groting is een gevolg van deze voorbereidingen en ik moet eerlijk zeggen, dat ik ervan onder de indruk ge komen ben, dat op zo korte termijn zo ontzettend veel projecten pasklaar gemaakt zijn door het college. Mede op die gronden voel ik er wel voor om b. en w. deze speling te geven en wanneer het college aan de andere kant ook toezegt, dat het, als het enigszins mogelijk is, aan die motie tegemoet wil komen, dan zou ik achter deze motie willen staan. De heer W. M. de Jong: Het is heel erg moeilijk en die motie ben ik bijna al weer vergeten. Maar het komt toch hier op neer, dat wij dan een voorstel aannemen, waarin bruggen zijn geprojecteerd. Het college zou met dat voorstel verder moeten gaan en bij de z.g. instan ties terecht moeten komen. En wij hebben daar dan een motie aan vastgeplakt, waarin we zeggen, dat het toch eigenlijk anders moet. Ik vind het maar een bui tengewoon lastige situatie. Als het college meent, dat deze motie voor b. en w. acceptabel is in verband met de gedachte, die er in zit, dan zou men eigenlijk ge neigd zijn om maar voor die motie te stemmen. Maar ik persoonlijk hel er toch toe over om te zeggen, dat ik eigenlijk wel tevreden ben met de toezegging van het college. Ik heb toch, meen ik, uit de woorden van de wethouder van openbare werken wel gemerkt, dat het college bereid is de zaak nog eens te bekijken. Op het moment is het zo, dat het college uit esthetische en andere overwegingen de voorkeur geeft aan bruggen. Maar het voelt toch ook wel voor een besparing van f 150.000,door de bruggen te vervangen door dui kers. Als het nu zo kan, dat wij het voorstel van b. en w. aannemen en het college zegt toe, dat wij dit punt, dat de raad en het college na aan het hart ligt, in de raad nog eens nader zullen bezien, dan neem ik met die toezegging volgaarne genoegen. Als we, nadat deze zaak zijn beslag heeft gekregen, over een krediet voor het maken van bruggen kunnen beschikken, kunnen we nog altijd beslissen over de vraag, of we dit krediet zullen gebruiken, of dat we een goedkopere oplossing zullen nastreven. De heer Heidinga: Wat de technische opmerkingen betreft, ga ik volkomen akkoord met hetgeen de heer Bootsma gezegd heeft. Maar toch zit mij in deze hele zaak iets erg dwars en dat is wel de verantwoordelijk heid van ons als raad. De heer Bootsma heeft gezegd: we kunnen net zo goed thuisblijven, en zo denk ik er precies over. Wij zitten gewoon in een dwangpositie en wij hebben dat maar aan te nemen, daar komt het ten slotte op neer. Dat moet er door. Tijd er voor is er niet, dat moet er zo door. Straks komt het college met een voorstel tot sanering van de binnenstad. De raad vraagt al enkele jaren lang: komt dit, of komt dat, en hoe ver is u er mee? Wel, dan komt het op een gege ven moment in de raad en dan hebben wij het maar aan te nemen, want anders wil deze instantie dit niet, of wil die instantie dat niet. Het interesseert mij geen spaan, wat een andere instantie wil. W ij hebben hier onze verantwoordelijkheid als raad. Daarmee uit. Zo als het hier gaat, nee, dat vind ik hoogst onbevredigend. Als wij een ingenieur hebben, die een uitbreidingsplan ontwerpt, dan is ergens .anders weer een instantie waarbij ook een ingenieur werkzaam is, die een streep door dat plan haalt. W ij trekken een professor aan, die een uitbreidingsplan ontwerpt en dan staat in een ander kantoor een ingenieur, die nog lang niet de capaciteiten heeft van die professor, en die ingenieur zegt: nee, dat wil ik niet, daar haal ik een streep door. Dan vraagt de raad: waarom, of waartoe? En het antwoord van b. en w. luidt: ja, we zitten in een dwangpositie; we zullen het wel moeten aannemen. Ik ben er volkomen op tegen om op deze manier der gelijke dingen er door te drukken. Dat mag bij ons eigenlijk niet eens een onderwerp van bespreking uit maken. De raad heeft zijn verantwoordelijkheid over deze dingen. Die heeft dergelijke zaken te behandelen en wil een hogere instantie dat dan een jaar keren, of wil die dat 2 jaar keren, dan doet ze dat maar. Maar het lijkt natuurlijk nergens op. Als Leeuwarden, de stad, die tot kern van Friesland is aangewezen, vooruit moet en als daar gebouwd moet worden en ze zeggen op de Tweebaksmarktja, een kras er door, laten we dan die plannen maar niet in de raad bren gen, maar laten we ze direct maar op de Tweebaks markt indienen. Laat ze daar dan maar beslissen, dan kan de raad thuisblijven; dan kunnen wij ons die moeite besparen. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik zou willen be ginnen met een bespreking van de opmerking, die de heer Santema heeft gemaakt. Deze heeft n.l. gezegd, dat het standpunt, dat de heren Bootsma en Spiekhout laatstelijk in hun motie hebben neergelegd, en het standpunt, dat ik bij de beanwoording in eerste instan tie heb ingenomen, niet erg ver meer uit elkaar liggen. Lezing en herlezing van de motie brengt mij ook tot die conclusie en die toenadering mag ik wel waar deren. En ik geloof dan ook wel, dat wij tot een besluit komen. Ik heb er echter wel behoefte aan om nog even te stellen, dat ik tegen de motie, zoals die daar ligt, zal stemmen en wel omdat ik de voorkeur blijf geven aan het maken van bruggen. Verder wil ik de raad voorzover nodig duidelijk maken, dat stemming over de motie betekent, dat men moet beslissen over de vraag, of men wel of niet de bruggen wil handhaven. Zou de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 6