12
meerderheid van de raad op het standpunt staan, dat
men liever bruggen heeft, dan dient deze motie te
worden verworpen. En wanneer de raad zegt: we kun
nen hier wel met duikers toe, dan moet de motie wor
den aangenomen. In dat geval neemt het college op
zich om de weg te bewandelen, die de motie aangeeft.
Ik geloof, dat het zo wel duidelijk is gesteld. Daarom
moet er over de motie bepaald een stemming plaats
vinden. Het college kan de motie niet zo maar aan
nemen. Ik stel daarom wel prjjs op een stemming over
de motie.
Ik heb zonet even zitten rekenen heel eenvoudig
overigens en toen kwam ik tot deze conclusie. Het
gehele plan, zoals het hier voor ons ligt, kost
f4.110.359,Nu trek ik daar af f150.000,en dan
kom ik op f 3.960.359,Dat is helemaal niet zo gek.
Dan ga ik dat, om het nog wat eenvoudiger te maken,
herleiden tot centen. Dan zeg ik: het gaat over een
kwestie van 41 cent, of 39 Vz cent. In die proporties
kan men het natuurlijk ook zien en zich afvragen, of
dat nu juist is. B. en w. komen met een plan, dat iets
duurder is dan hetgeen de raad wil. Zo kan men het
ook belichten. Overigens is dit meer om de verhouding
tot het geheel te zien, want men kan er natuurlijk ook
tegenover stellen, dat bij het bekijken van alleen de
bruggen de cijfers weer anders staan.
Ik ga niet meer uitvoerig in op de argumenten pro en
contra bruggen. De argumenten zijn in de raad neer
gelegd en wij zullen nu moeten afwachten welke uit
werking de argumenten van esthetica en de kans op
drijfvuil e.d. zal zijn. Ik geloof niet, dat een herhaling
van die argumenten iets zou uitwerken en daarom
doe ik dat niet.
Ik wil nu nog even aan de heer De Vries een ant
woord geven. Hij stelt, dat er in dit werk toch altijd
een zekere vertraging zal zijn. Dat is juist en het blijkt
ook uit de raadsbrief, dat de brug over de Potmarge
niet zal kunnen worden aangelegd, voordat de brug in
de Zuidergrachtswal over de Potmarge is aangelegd.
Het gevaar is echter, dat, wanneer uit dit plan niet
alleen die ene brug, maai' bovendien nog de twee andere
bruggen zouden worden gelicht, men bij de beoorde
lende instanties zou kunnen zeggen: nu zijn het alleen
maar drie niet verbonden stukken weg, die daar er
gens in het weiland lopen; een zodanig plan is onaan
trekkelijk, dat schuiven we nog maar nog verder naar
achteren. Op de rijksbegroting voor 1960 zijn gelden
voor dergelijke werken uitgetrokken; deze gelden zul
len er misschien ook voor 1961 zijn, maar die zullen er
niet elk jaar zijn. Wanneer die pot eenmaal verdeeld is,
dan is die pot op en dan kunnen wij later niet meer bij
die lege pot aankomen. Daarom moeten wij zorgen,
dat wij zo spoedig mogelijk bij de verdeling aanwezig
zijn.
Ik geloof, dat er verder niet veel meer te zeggen is.
De heer Santema heb ik al behandeld; de heer Spiek
hout heeft zijn motie voorgelezen en de heer K. J. de
Jong heeft gewezen op het feit, dat we hier niet met
normale gemeentelijke dekkingsmiddelen hebben te
doen. Een opmerking, die zeer terecht is. De heer W.
M. de Jong heeft iets gezegd over de procedure, die we
hier hebben te volgen, maar na de opmerking, die ik
heb gemaakt over het feit, dat stemming over de motie
wel noodzakelijk is, is de heer De Jong vermoedelijk
wel bevredigd. Tenslotte vraagt de heer Heidinga: zou
den we eigenlijk maar niet thuis blijven? Hij heeft
verder gewezen op het onbevredigende van de gehele
gang van zaken. Ik kan dat voor een belangrijk deel
met hem eens zijn, maar ik verbind daaraan niet de
conclusie, dat we dan wel thuis kunnen blijven. De
heer Heidinga is trouwens ook een raadslid, dat veelal
door aanwezigheid de raad siert. Het is nu eenmaal zo,
dat in onze Grondwet staat, dat er een toezicht is over
de gemeenten; dat is een feit, dat wij moeten accep
teren. De gemeenten staan onder een toezichthoudend
orgaan. Ik geloof, dat de situatie nu wel duidelijk is
en dat de stemming over de motie wel kan plaats
vinden.
De Voorzitter: De zaak is nu in twee instanties be
sproken en ik stel u thans voor om de beraadslagingen
te sluiten. Indien U hiermee akkoord gaat krijgen we
dus, zoals de wethouder van openbare werken al heeft
gezegd, de beslissing over de motie van de heren
Bootsma en Spiekhout.
Ik zal toch maar ter vermijding van elk misverstand
de motie nog even voorlezen: „De raad spreekt uit,
dat hij vervanging van de in het plan voor het zuid
oostelijk deel van de ringweg opgenomen bruggen over
de Oude Potmarge en de Wirdumervaart door dam
men met duikers wenselijk acht en verzoekt het col
lege te trachten het plan in deze zin te wijzigen, als
dit zonder het veroorzaken van vertraging van het
gehele project mogelijk zal blijken te zijn".
De motie wordt aangenomen met 20 tegen 13 slem
men (de heer Beuving is niet meer aanwezig). Voor de
motie stemden: de heer Keuning, mevr. Ringenaldus.
de heren Spiekhout, ten Brug, Venema, Klijnstra, San
tema, Balt, B. P. van der Veen, Hartstra, Bootsrm
Drentje, mevr. Boersma, mevr. Hiemstra, de heren de
Vries, K. J. de Jong, van Balen Walter, van der Heijd<
Heidinga en Jongbloed.
Daarna wordt z.h.st. besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punt 26 (bijlage no. 351).
De hear Santema: By dit ütstel soe ik b. en w. dochs
noch wol yn it bisünder forsykje wolle de ünderhanm
lingen mei de eigners fan de grounen, dêr't yn dit stik
sprake fan is, sa to fieren, dat de frede tusken it g<
meentebistjür en de bilanghabbenden forsekere bliuw
Wy hawwe oer it algemien bilang by in goede forha
ding tusken it gemeentebistjür en de boargers fan de
gemeente. En nou is dit in punt, dat tige djip yngryj
yn it bistean fan forskate minsken. Der wurdt dus wol
in tige greate takt, soe ik sizze, foreaske om dizz<;
saek ta in goed ein to bringen. Hwannear't it sa steld
wurdt, dat alles fan boppen óf forordinearre wurdt en
de ünderhannelingen dus skerp steld wurde, dan kin
dat net oars as forwidering jaen. Ik soe b. en w. der yn
alle gefallen op oanstean wolle, dat se yn dizzen mei
de greatste foarsichtichheit to wurk geane, hwant
by einbislüt hat it gemeentebistjür der ek noch bilang
by, dat dizze saek sa flot mooglik forrint en dat wy
net ienris ta ünteigening hoege oer to gean.
De hear Van der Schaaf (weth.): Ik sil mar oai.
nimme, dat de wurden fan de hear Santema nou net in
bidekte torjochtwizing ynhalde, mar ik wol wol sizze,
dat wy dizze ünderhannelingen fiere sille mei it yn acl
nimmen fan goede en korrekte spulrigels. Dat kin na
tuerlik wol ynhalde, dat men saeklik bisjoen forskillen
haldt, mar de wize, hwerop dizze ünderhannelinge
fierd wurde, sil oan bipaelde easken fan „moraliteit
en „fatsoen" foldwaen moatte; dêr is it kolleezje fan
oertsjüge. Nou is it sa, dat wy konstatearre hawwe.
dat de tünkers yn dizze streek bystan frege hawwe
fan in deskundich buro, in buro, dat him bimuo.t
mei it ütbringen fan advizen yn ünteigeningssaken
ensfh. Wy hawwe ek al forskillende gesprekken hawn
mei de man fan dit buro en ik kin wol sizze, dat dy
yn goede minsklike forhaldingen pleats foun hawwe
en ik leau, dat dit ek sa bliuwe kin. Mar jild is raer
guod; dêr kriget men in heap rüzje om.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 27 (bijlage no. 364).
De heer De Vries: Ik zou graag een nadere toe
lichting van u krijgen over het voorbereidingskredi* i
voor de tunnel in de Zwettestraat. Als ik mij goe-i
herinner, werd dit voorbereidingskrediet destijds aan
gevraagd bij de totale opzet, die wij gehad hebben voor
de plannen, die per 1 september j.l. besteksklaar zouden
moeten zijn. Ik kan mij daarmee vergissen, maar ik
meende mij dat te herinneren. Als dat zo zou zijn, dan
zijn er dus inmiddels ongeveer 4 maanden verstreken
Nu staat in de raadsbrief, dat de N.S. hebben meege
deeld, dat het oorspronkelijk geraamde bedrag van
f 10.000,niet voldoende is en dat dat met f 15.000,—
moet worden verhoogd. Dat betekent dus een over
schrijding van het aanvankelijke bedrag met niet min
der dan 150%. Mijn vraag is dan: is het naar uw me
ning gerechtvaardigd, dat een zo hoge overschrijding
13
van deze post tot stand moet komen? En zo ja, welke
reden is daar dan voor? In de tweede plaats rijst de
vraag, of er dan nog een langere vertraging te ver
wachten is bij het totstandkomen van dit plan. Wij ken
nen het devies van de Spoorwegen: Veilig, Vlug en
Voordelig. Deze tunnel moet uiteraard veilig zijn, maar
ik zou toch ook wel graag die vlugheid en die voor
deligheid in acht genomen zien.
De heer B. P. van der Veen: Wij hebben kennis ge
nomen van het voorstel over het organisatie-onderzoek
bij de dienst sociale zaken. Ik zou alleen de vraag wil
len stellen, of wij t.z.t. ook de resultaten van dit onder
zoek te zien krijgen.
De heer Heidinga: Aansluitend bij hetgeen de heer
Van der Veen zegt, zou ik graag weten (ik hoorde het
misschien wel te weten, maar ik weet het niet), of
Maatschappelijk Hulpbetoon ook zal worden betrok
ken bij dat organisatie-onderzoek.
De heer Tiekstra (weth.): Ik moet tot mijn spijt
toegeven, dat ik waarschijnlijk op de vragen van de
heer De Vries geen afdoend antwoord kan geven. Het
voorstel is op zich uiteraard wel afdoende en ik kan
de vragen alleen maar zo beantwoorden. In verband
met het reeds eerder uitgetrokken voorbereidings
krediet en in verband met het feit, dat de betreffende
plannen verder moeten worden voorbereid, is het dus
nodig het bestaande krediet te verhogen tot het nu
gevraagde bedrag. De eerste raming van het voorbe
reidingskrediet berust niet op eigen gegevens, maar
berust uiteraard op gegevens van de Spoorwegen. En
de fout, die eventueel zou zijn gemaakt, is uiteraard ook
daar gemaakt. Van welke aard die fout is, kan ik en
kan het college niet beoordelen.
De heer Vellenga (weth.): De vraag, die de heer
Van der Veen stelt, is misschien op het moment moei
lijk duidelijk positief of negatief te beantwoorden, om
dat wij tot nog toe op dit terrein eigenlijk niets gehad
hebben. Maar wij kunnen natuurlijk als college zijn
vraag in overweging nemen. En al zouden wij misschien
om bepaalde redenen niet in staat zijn de exacte resul
taten van het onderzoek aan de raad voor te leggen,
dan is het toch wel mogelijk, dat de uitwerking van
dat onderzoek op een of andere manier in de sfeer van
de raad terecht zal komen. Het is immers zo en dat
vindt u ook in de raadsbrief dat een van de over
wegingen om dit te doen is geweest een verzoek, dat
is ingekomen om deze dienst tot tak van dienst te
verklaren. En hiermee is immers ook annex de ver
houding tussen deze dienst en het Stadsverzorgings-
huis. Alles wat daarmee dus samenhangt zal op een
bepaalde manier, hetzij bij de begroting, hetzij bij an
dere voorstellen, toch wel ter kennis van de raad wor
den gebracht. Maar in het algemeen zullen wij dus
over het verzoek van de heer Van der Veen nog wel
willen praten in het college.
Ter oriëntatie van de heer Heidinga kan ik mis
schien meedelen, dat ter uitvoering van de Armenwet
in deze gemeente jaren geleden is ingesteld het auto
nome lichaam dat de naam draagt „Gemeentelijke in
stelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon". Telken-
jare bij de begrotingsbehandeling stelt de raad een be
paald bedrag beschikbaar, dat door dit orgaan ge
bruikt kan worden ter uitvoering van de Armenwet.
Deze instelling gebruikt de gemeentelijke dienst voor
sociale zaken als apparaat bij de voorbereiding (en
uitvoering) van de besteding van deze gelden. Dit or
ganisatie-onderzoek gaat dus direct in op de ver
schillende aspecten van het functioneren van de dienst
van sociale zaken in de administratieve sector en in
de sector voor het maatschappelijk werk, maar zal
waarschijnlijk ook wel betrekking hebben op de ver
houding tussen de gemeentelijke dienst voor sociale
zaken en de instelling voor Maatschappelijk Hulpbe
toon, zoals er ook een verhouding is tussen het ge
meentebestuur en de gemeenteraad. Ik hoop, dat ik op
deze manier de instanties, die ik hierbij betrokken heb,
in hun onderling verband, maar toch ook in hun onder
scheidenheid, duidelijk naast elkaar heb gesteld.
De heer De Vries: Het antwoord van de heer wet
houder van financiën heeft mij eigenlijk teleurgesteld,
want ik beluister in zijn woorden, dat de mededeling
van de Spoorwegen, dat het toegestane bedrag van
f 10.000,zou moeten worden verhoogd tot f 25.000,
dus min of meer kritiekloos wordt aanvaard. Mijn
vraag is geweest: is naar uw mening de verhoging van
dit krediet gerechtvaardigd? Immers, wanneer het zo
zou zijn, dat wij dergelijke mededelingen kritiekloos
moeten aanvaarden, dan geloof ik, dat wij ten opzichte
van de bedragen voor elk voorbereidingskrediet als
raad bijzonder kritisch moeten gaan staan en dat zou
ik toch liever niet doen.
De heer Heidinga: Ik weet niet, of het helemaal
juist is, maar ik zou zeggen, dat ik alleen met dit zin
netje de heer De Vries wel uit de droom kan helpen.
Uit het kleine stukje, dat hier staat. „Er is een voor
bereidingskrediet beschikbaar gesteld van f 10.000,
Neem nu eens aan, dat daar sonderingen moeten plaats
hebben in verband met de draagkracht van de grond.
Voordat men kan beginnen te tekenen moet men eerst
weten hoe de gesteldheid van de bodem is. Het kost
nog al wat om dat allemaal uit te vinden. Voor dit
werk is f 10.000,uitgetrokken. En dan vervolgt de
raadsbrief: „Wij hebben aan de N.V. Ned. Spoorwegen
een opdracht verstrekt voor het maken van een vol
ledig uitgewerkt plan voor deze tunnel". Dat plan zal
dus gebaseerd moeten worden op dat voorlopige onder
zoek. Dat zal f 25.000,moeten kosten. Zo lees ik het
en dan zeg ik: er is helemaal niets wat hier onduidelijk
is. Voor de verdere uitwerking moet f 25.000,worden
uitgetrokken. Zo heb ik het gelezen.
De heer De Vries: Ik ben de heer Heidinga dank
baar voor zijn uiteenzetting, waarmee hij mij en ook
de wethouder van financiën uit de droom heeft gehol
pen. (Gelach.)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Dames en Heren,
Nu alle punten zijn behandeld van de agenda van Uw
laatste vergadering in dit jaar, dat morgen zal ein
digen, schijnt het ogenblik passend, al is het uur al
tamelijk ver gevorderd, om nog enige tijd met U stil
te staan by enkele facetten van de ontwikkeling van
onze gemeente. Hiertoe schijnt te meer aanleiding aan
wezig nu het college U tot zijn spijt pas over een aan
tal weken de begroting voor 1960 zal kunnen aan
bieden.
Reeds lang vóór de Regering haar industrialisatie
beleid vaststelde en onder meer Leeuwarden aanwees
tot „kern" van een „ontwikkelingsgebied", was het ge
meentebestuur van Leeuwarden van mening, dat met
kracht naar verdere industrialisatie moest worden ge
streefd. Thans heeft dit streven echter het karakter
gekregen van plaatselijke uitvoering van het regerings
beleid en zal het ook hierom zo krachtig en zo snel
mogelijk moeten worden voortgezet.
Van de plannen voor de aanleg van nieuwe industrie
terreinen in het zuidwesten van de stad is het eerste
gedeelte dat van de 23 hectare langs de spoorlijn
naar Zwolle een goed eind op weg naar zijn voltooi
ing. De opspuiting van dit gebied is geheel gereed, het
grootste deel van de straataanleg en van de toegangs
weg langs het Van Harinxmakanaal zijn gegund. Ook
de loswal is in uitvoering. In het begin van 1960 zal
hier gebouwd kunnen worden en de allesbeheersende
vraag is dus wat daar zal gebeuren. Drie nieuwe in
dustriehallen hebben hun toekomstige plaats al gekre
gen. Over de vestiging van nieuwe industrieën kunnen
helaas nog geen concrete feiten worden medegedeeld.
Wel mogen wij in dit verband met verheugenis consta
teren, dat Leeuwarden (en Friesland in het algemeen)
landelijk en incidenteel ook buiten de landsgrenzen de
laatste tijd speciaal bij industriëlen bijzondere aandacht
geniet. Voorlichting en propaganda, zoals deze aanvan
kelijk door Leeuwarden alleen werden verzorgd en nu
door een combinatie van Friese kerngemeenten ter hand
zijn genomen, hebben ongetwijfeld al een positief effect
gehad. Met waardering mag hierbij gewag worden ge-