7
leerkrachten zoveel leerlingen af te halen, dat daar
door bereikt zou kunnen worden, dat bijv. een 2e, 3e
en 5e klas met voldoende leerlingen kunnen worden ge
vuld om daar een school uit te halen van 3 leerkrach
ten. Ik zal aantonen, dat de cijfers, die hier nu genoemd
worden, ook nog te optimistisch zijn. Hier is uitgegaan
van een aantal van 512 leerlingen. Laat ik gemaks
halve al de mutaties, die eventueel nog te verwachten
zijn wegens verhuizing en zitten blijven verwaarlozen
en weer eens heel huiselijk uitgaan van het getal van
512. Goed, dan gaan dus die 6e klassen met de zomer
vakantie naar andere scholen toe, naar het v.g.l.o.,
naar de technische school, de Brugschool, het u.l.o.
enz. Daar komt een nieuwe aangifte bij en dan kan ik
de heer Drentje zeggen, dat die nieuwe aangifte voor
dit jaar voor deze scholen 72 bedraagt. Ter illustratie
vertel ik hierbij, dat dit aantal in 1959 81 was en in
1958 110. Maar dat betekent dan, dat wij in het in
augustus aanvangende schooljaar beginnen met netto
494 leerlingen. Het is dus nu wel duidelijk geworden,
dat de door de heer Drentje gedachte oplossing van
een 3-mansschool, waarin alle klassen zouden zijn op
genomen niet mogelijk is.
Ik acht het ook een bezwaar, omdat de huisvesting
van zo'n halve school veelal moeilijkheden oplevert;
dan moet men n.l. met dependance's gaan werken. Ik
geloof niet, dat deze oplossing acceptabel is.
Ik geloof ook niet, dat we het proces van „maar eens
afwachten hoe de zaak zich ontwikkelt" moeten voort
zetten. Wij moeten op dit ogenblik het mes er in zetten
en dan geloof ik, dat het precies zo is als met een
stedebouwkundig saneringsproces. Het is beter 2 vol
ledige scholen te hebben met 7 en 6 leerkrachten, dan
dit halve gedoe. Daarom geloof ik, dat we de gedachte
van de heer Drentje niet verder moeten ontwikkelen,
want dat schort de zaak nog maar verder op en het
veroorzaakt ook voor de nabije toekomst dezelfde pro
blemen, die we bij voortduring hebben gehad, n.l. tel
ken jare opnieuw het overplaatsen van een aantal kin
deren naar verschillende scholen.
Ik wil er nog op attenderen, dat bij de gemaakte op
stelling op basis van de leerlingen-aangifte in geen
enkel opzicht rekening is gehouden met het vertrek
van leerlingen door voortgaande verhuizing uit het
centrum, uit de Houtstraten en met verwijzing naar
andere scholen. Dat zijn omstandigheden, die doen ver
wachten, dat het aantal leerlingen over 1959 nog wel
belangrijk zal teruglopen.
Ik zal dan zo goed mogelijk het betoog van de heer
Drentje nog eens even proberen te volgen. Ik geloof
echter, dat ik het voornaamste al heb beantwoord. Ik
zal dus over die vergelijking tussen de handhaving van
de St. Anthonyschool en de handhaving van de Arends-
tuinscholen zo meteen nog wel iets zeggen.
De heer Drentje heeft gesteld, dat de vervangende
nieuwbouw terecht in de overwegingen is betrokken.
Ik geloof, dat dat alleen maar noodzakelijk is, wanneer
men met dit voorstel komt. Dan verplicht men zich tot
het in overweging nemen van deze vervanging. En al
is die vervanging zeer moeilijk, men zal toch met grote
ernst naar deze vervanging hebben te streven.
De vergelijking met het salaris, die de heer Drentje
noemde, lijkt me wel wat heel erg mank te lopen, want
de heer Drentje loopt in een salarisschaal en hij zal
drommels goed weten dat zijn vergelijking niet juist is.
Maar de woorden „zeer moeilijk" die alleen maar van
mij afkomstig zijn en die niet in de raadsbrief gevon
den worden, betekenen, dat vervanging mogelijk is,
maar tevens dat wij ons daar werkelijk ernstig voor
moeten inspannen en heel wat bezwaren zullen moeten
overwinnen.
De heer Drentje heeft dan nog over de sfeer van de
scholen gesproken. Laat ik daar niet al te veel van zeg
gen. Hij zal mij begrijpen als ik zeg, dat het min of
meer een gevoelige aangelegenheid kan worden geacht.
Hij zal van mij stellig niet de verklaring krijgen, dat
b.v. de leerkrachten van de nu te handhaven scholen
niet in staat zouden zijn om hun school op dezelfde
wijze te laten functioneren als de Arendstuinschool zal
hebben gedaan. Ik geloof, dat hier veel meer een taak
voor de betreffende leerkrachten dan voor de ouders
zelf ligt; immers de leerkrachten kunnen het vertrou
wen van de ouders winnen. Ik geloof dus, dat dat toch
wel heel sterk in een subjectieve sfeer ligt en op dat punt
heb ik een absoluut vertrouwen in de leerkrachten van
beide scholen. Ik zou datzelfde vertrouwen durven stel
len in een andere situatie, waarin een ander voorstel
zou zijn gedaan.
Dan ben ik wel zo ongeveer door de opmerkingen en
vragen van de heren raadsleden heen en zal ik dus nu
mijn beschouwingen moeten beëindigen. Voordat ik dit
doe zou ik echter met nadruk willen stellen, dat alhoe
wel er dus een duidelijke tegenstrijdigheid in de ele
menten van de zaak aanwezig is (en daardoor dus ook
in de oplossing, die hier wordt voorgesteld) de raad
zich wel bewust moet zijn van het ook door de heer
Boomgaardt genoemde feit, dat wélke oplossing men
ook presenteert, hier altijd bezwaren tegen bestaan.
Anders gezegd, wanneer er dus eind 1958, begin 1959
zo'n unaniem protest was tegen het idee van de ophef
fing van de St. Anthonyschool, dan kan men nu zeg
gen, dat gegeven het feit, dat dit protest tegen dit
voorstel niet in die mate unaniem is dit voorstel
beter aansluit bij de mening van degenen, die hier bij
het overleg betrokken zijn geweest. Ik geloof, dat dat
voor de overtuiging van de raad stellig wel iets zegt.
In de raadsbrief wordt ook even het mogelijk toe
komstig gebruik van het leegkomende gebouw genoemd.
Ik meen, dat in de raadsbrief een zinsnede voorkomt,
waarin staat: Wij denken hier mogelijk aan de huis
vesting van de Prinsentuinschool. Ik wil daaromtrent
dit zeggen. Omdat het openbaar onderwijs veel ouder
is dan het bijzonder onderwijs beschikt de gemeente
uiteraard over de oudste schoolgebouwen. Dat geldt
voor de kleuterscholen, dat geldt voor de gewone lagere
scholen en dat geldt voor de u.l.o.-scholen. Dat is een
feitelijke constatering, waarmee ik niets waardeer.
Daardoor kan men dus ook zeggen, dat in het alge
meen de leerlingen van de openbare scholen vooral in
de oude wijken het slechtst gehuisvest zijn. Een voor
beeld daarvan is de Prinsentuinschool, de school voor
b.l.o., waarin op het ogenblik zonder enige accomodatie
voor onderwijs 11 groepen gehuisvest zijn in elf loka
len. Ik zou de heren aan de overkant willen uitnodigen
zich eens voor te stellen wat het verschil zal zijn tus
sen b.v. de Da Costaschool per september a.s. en deze
school per nu. Wanneer deze Arendstuinschool leeg
komt is het mogelijk om van deze overstroomde open
bare b.l.o.-school een behoorlijk aantal groepen naar
dit gebouw over te brengen en tegelijk te zorgen, dat
de accomodatie voor het vakonderwijs werkelijk beter
wordt. Dat kan door 2 lokalen te bestemmen voor het
huishoudonderwijs en 2 lokalen voor de handenarbeid
voor de jongens. Daarnaast heeft men dan nog een
goed geaccomodeerd gymnastieklokaal. Daarmee die
nen wij dus zeer duidelijk een breder onderwijsbelang,
om van de andere mogelijkheden op het ogenblik maar
te zwijgen.
De heer Drentje: Ik wil de wethouder voor zijn uit
voerige uiteenzetting danken. Op één punt is hij niet
erg duidelijk geweest en wel m.b.t. de vervanging van
de St. Anthonyschool. Ik bedoel er dit mee. De wet
houder heeft gezegd, dat het college dat inderdaad
mogelijk acht. Maar hij heeft geen antwoord gegeven
op de vraag, die ik er nog aan verbond: Acht de wet
houder die vervanging zodanig mogelijk, dat de cen
trumfunctie van die nieuwe St. Anthonyschool kan be
antwoorden aan de opvattingen, die hij zichzelf in de
loop van een jaar eigen heeft gemaakt?
De hear Boomgaardt: De weth&lder is bigoun (as ik
dat net goed forstien haw dan moat hy dat mar sizze,
mar ik leau, dat ik düdliker praet as hy) mei inkelde
sifers to neamen, dy't mien ik slaen op de oanjefte fan
fjouwer skoallen foar it nije jier. En hy hat dér by
ütkomme litten, dat de sifers foar de St. Anthony
skoalle en ek foar de Ieskoalle frij heech binne, mar
foar de beide skoallen oan'e Arendstün binne dy sifers
net heech.
De heer Tiekstra (weth.): De heer Drentje heeft
volkomen gelijk, wanneer hij mij er op attendeert, dat
ik omtrent een vraag van hem geen antwoord heb ge
geven. N.l. de vraag, of de St. Anthonyschool zo te ver
vangen is, dat zij dus vrijwel weer zo centraal staat
als nu het geval is. Uiteraard kon het antwoord in de
raadsbrief niet positiever zijn en zelfs op dit ogenblik
is het nog zo, dat het antwoord niet positiever kan
zijn. Het is wel zo, dat het college met betrekking tot
deze vraag aan overleg bezig is. Wanneer dat overleg
inderdaad tot resultaat voert, dan betekent het, dat de
St. Anthonyschool vrijwel precies zo centraal staat als
zij nu ook staat. Dat zal dan realiseerbaar zijn. Maar
het zal ook kunnen zijn, dat door een verplaatsing over
een korte afstand toch nog dezelfde vervanging mo
gelijk is en dat dan dus ook de centrumfunctie van
deze school volledig gehandhaafd blijft.
Oangeande itjinge de hear Boomgaardt sein hat kin
ik opmerke, dat ik de sifers, sa't dy üt de stikken mei
bitrekking ta de learlingenoantallen fan dizze skoallen
op dit eagenblik, dus los fan de nije oanjefte, sa't men
dan seit „analysearre" haw. Dat is in hiel deftich wurd
foar in dea-ienfaldige beusigheit.
Ik ha sein, dat fan de learlingen yn it gebiet fan de
binnenstêd suver binnen de stedsgrêften 194 op dizze
fjouwer skoallen binne. Fan dy 194 learlingen geane
der 132 op de St. Anthonyskoalle. En nou de oare kant
fan de medalje. Yn it gebiet tusken de Dokkumer Ie en
de Grinzerstrjitwei binne 178 learlingen. Fan dy 178
geane der in stealtsje nei de oare kant fan de Grinzer
strjitwei nei de Tjerk Hiddesskoalle ensfh. Mar dêrfan
geane 127 op'e Ieskoalle. Ik haw dus even ütkomme
litte wollen hoe düdlik de funksje fan de St. Anthony
skoalle is t.o.f. it sintrum fan de stêd en hoe düdlik de
funksje fan de Ieskoalle is t.o.f. it gebiet tusken de
Dokkumer Ie en de Grinzerstrjitwei. Dat wie de bi-
doeling.
De hear Boomgaardt: Dér haw ik dan dochs noch in
fraech oer en wol dizze. Leit it der dan net oan, hoe't
men de yndieling makket fan de strjitten? Ik bidoel
dat men seit: by dy skoalle hearre dy strjitten en by
dy skoalle hearre dy strjitten. En kriget men net in
hiel oar aspekt, as men de yndieling fan dy strjitten
foroaret? Dat is in fraech, dy't ik net bioardielje kin
en dêr wol de wethalder dan miskien noch wol efkes
op antwurdzje.
Ik sil it fierder net lang meitsje. Ik bliuw by myn
miening sa't ik dy niis sein haw. Ik achtsje, dat dy óf-
stan to great makke wurdt. As de wethalder seit, dat
wy prate moatte oer de öfstan stasjonPasteurwei,
dan is dat net oan'e oarder. It giet hjir oer de ófstan
stasjonArendstün. Punt. En dat bitsjut neat. It hat
noch nea hwat bitsjut yn de stêd Ljouwert, foar gjin-
ien. Der is gjin sprake fan. Dat elemint wurdt oer-
dreaun. Dat bliuwt myn greate biswier en dat bipaelt
de visy fan de wethalder op it hiele projekt. Ik bliuw
by myn miening, dat men natuerlik forstannich docht
om de kwesje fan de öfst&n yn dizze oerwegingen to
bitrekken, mar it elemint, „hoe is de tastan fan de ge
bouwen" dat moat der ek yn bitrutsen wurde. En nou
kin de wethalder sizze: der komt aensens wol in nije
St. Anthonyskoalle, dus dat helje wy wol. Dat moat hy
ófwachtsje. Ik leau dat daliks net. Yn elts gefal geane
der jierren en jierren mei hinne. En hjir leit in simpele,
ienfaldige oplossing. Gewoan yn'e Arendstün.
Sa sjoch ik it nou ien kear en ik kin it net helpe mar
dêr wol ik dus earst mar by bliuwe.
De hear Tiekstra (weth.): De hear Boomgaardt
mient, dat de kwesje fan dy skoalgebieten oplost wurde
kin mei it oanwizen fan strjitten. De hear Boomgaardt
forsint him. Dit is net gücheljen mei strjitten, mar it
is elts jier op'e nij hwer gücheljen mei bern. Dêr komt
it op del. Net de strjitten meitsje it skoalgebiet üt,
mar de plakken hwer't de bem wenje. En dan soe ik
de hear Boomgaardt oanriede wolle om him ris op'e
hichte to stellen fan de narichheit, dy't dit gücheljen
mei bern elts jier by de alden fan dy bern foroarsaket.
Datselde seit de hear Boomgaardt mei great gemak
oer it feit en dêr bin ik forline jier dus fan ünder
de yndruk kommen dat bern fan 6, 7 jier dwêrs
troch it drokke stêdsforkear hinne moatte en dan ek
noch in traverse oerstekke moatte om by de Arendstün
to kommen. Ik leau, dat de hear Boomgaardt yn gun
stige omstannichheden forkeart, mar ik haw de bi-
swieren dertsjin oanhearre moatten en dy hawwe yn
druk op my makke. Binammen nou't it der om giet,
dat der mar ien skoalle yn it sintrum bliuwe kin, siz
ik, dat dy skoalle dan ek sa sintrael mooglik lizze
moat. En dat kin op dit stuit, as wy it aldste gebou
nimme.
It forfangen fan de Ieskoalle is in kwesje fan jier
ren. Dat kin fluch, as wy seis mar efter dizze saek
oansitte. As it kolleezje him ynspant foar de forfan-
ging fan de St. Anthonyskoalle, dan sil dat net maklik
wêze, mar it is realisearber. En dat bitsjut dan, dat de
saek fan it iepenbier ünderwiis yn it sintrum fan de
stêd foar in lange tiid in goede oplossing krige hat.
Op verzoek van de heer Boomgaardt wordt het voor
stel van b. en w. daarna in stemming gebracht. Het
voorstel wordt aangenomen met 25 tegen 6 stemmen
(tegen stemden de heren Balt, K. J. de Jong, Heidinga,
Boomgaardt, Van der Schaaf en Jongbloed).
Punten 19 t.e.m. 23 (bijlagen nos. 98, 112, 113, 105
en 90).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.