5 Punt 17 (bijlage no. 175). De heer K. J. de Jong: Ik wil dan graag beginnen met datgene, waarmee de aanbevelingsbrief begint, n.l. mijn verheugenis er over uitspreken, dat wij een in stitutionele belegger uit het westen van ons land voor dit project hebben kunnen aantrekken. Dit is echt wel een zaak om even bij stil te staan, omdat, zoals de aanbevelingsbrief ook stelt, het voor het eerst in de geschiedenis is, dat zoiets hier op behoorlijk grote schaal gebeurt. En dat is eigenlijk wel iets om eens even te memoreren. Vervolgens zou ik wel graag even het verloop van de gehele geschiedenis rondom dit project willen rele veren. Niet om daarmee bepaaldelijk oude koeien uit de sloot te halen, maar om daarmee de beleidslijn, die met betrekking tot dit vraagstuk wordt gevolgd, nog eens even duidelijk aan te geven. Het is zo, dat dit aantal woningen behoorde tot het project van ongeveer 1800 woningen in het uitbreidings plan 't Nijlan, dat destijds door de raad werd vastge steld. Van deze 1800 woningen zouden ongeveer 880 (meen ik) worden gebouwd in de Woningwetsector, onder architectuur van de heer Zuiderhoek. Dit aantal zou zo mogelyk gebouwd worden door een groep aan nemers, die dat gezamenlijk zouden doen om op die wijze de continuïteit en de rationalisatie te bevorderen. Dat was eigenlijk het uitgangspunt met betrekking tot het complex woningen, waartoe ook dit aantal behoort. Waar we nu mee geconfronteerd worden is, dat op het terrein, dat in dit voorstel wordt bedoeld, geen woningwetwoningen zullen worden gebouwd en dat we niet met de groep aannemers, waarmee destijds wel ge sproken is, in zee gaan. Verder hebben wij, als ik het goed begrepen heb, niet met de heer Zuiderhoek te maken, maar met een andere architect. Het is dus zo, dat er met betrekking tot dit punt, ik zou haast zt.g- geen, meer soepelheid, meer elasticiteit in het beleid van het college gekomen is, dan wij in het verleden misschien wel eens geconstateerd hebben. Ik kan eer lijk zeggen, dat ik daar echt wel verheugd over ben. En ik geloof ook, dat die meerdere soepelheid ook wel voor een groot deel te danken is aan een ontwikkeling, die wij in het rijksbeleid met betrekking tot dit punt te zien gekregen hebben. Laten we echter nog wel even de vraag stellen: wat gebeurt er nu met de heer Zuiderhoek? Destijds was het zo, dat men zei: wij zijn gebonden aan de heer Zuiderhoek; we kunnen deze woningen niet op een an dere manier aan de man brengen dan door middel van de heer Zuiderhoek. Is die nu nog supervisor over dit plan, of wordt dat op een andere manier geregeld? Gaat hij er ook mee akkoord, dat dit dus uit het wo- ningwetsectorkwantum, dat hij toegewezen kreeg om te bouwen, gehaald wordt? Of moet hij op een andere manier schadeloos gesteld worden? Ik weet dit niet; ik vraag het alleen maar. Nog een andere vraag. Wat gebeurt er met de Leeu warder aannemers, die aanvankelijk de suggestie ge kregen hebben, dat zij gezamenlijk dit plan konden ver wezenlijken? Nu komen we wel met verschillende aan nemers in aanraking, die hier woningen bouwen, maar dan niet meer in gezamenlijk verband. Is deze kongsi uiteengevallen? Is dat uit eigen beweging gebeurd, of heeft het zijn oorzaak gevonden in het beleid van het college, of is het tengevolge van een andere ontwikke ling? Ik zou daar ook wel iets meer van willen weten. Gaan alle partijen van die kongsi met de ontwikkeling akkoord, of is het zo, dat men liever individueel ope reert? En kunnen dan alle samenwerkende partijen binnen die kongsi ook zoveel mogelijk tevreden gesteld worden? Het zijn vragen, die toch wel bij ons leven, omdat de aanvankelijke gedachte, die bij de raad leef de, toch wel sterk in de richting ging van die con tinuïteit en dat gezamenlijke optreden van de Leeu warder aannemers. Een vraag, die ons verder interesseert De Voorzitter: Mag ik even, mijnheer De Jong? Ik kan me voorstellen, dat U natuurlijk vol vragen zit, maar ik zou het toch op prijs stellen, dat u zoveel mogelijk het verband met het voorstel handhaaft. De heer K. J. de Jong: Ik zal me aan de aanbie dingsbrief houden; daar was ik net aan toe. De Voorzitter: Mooi. De heer K. J. de Jong: Maar De Voorzitter: Daar begint u dus nu mee. De heer K. J. de Jong: Jawel, maar u kunt toch niet zeggen, dat ik buiten de orde ben, omdat het hele geval toch eigenlijk verschillende malen aan de raad gepre senteerd is geweest. De Voorzitter: Maar niet in dit voorstel! Gaat uw gang nu maar. De heer K. J. de Jong: In de aanbevelingsbrief staat juist een opmerking, waar ik nog wel iets van zou wil len zeggen. De premie-aanvraag is reeds in september van het vorige jaar ingediend. Nu is mijn vraag deze: door wie is die aanvraag ingediend? Is die aanvraag ingediend door deze institutionele belegger? Die bouwt hier en dus zou die ook de aanvraag hebben moeten indienen. Ik heb zo de gedachte, dat dat niet het geval is. Is het dan zo, dat de aannemer dat verzoek inge diend heeft? Of heeft de gemeente de aanvraag in gediend? Juist gezien de ervaring op dit punt, die we zo geleidelijk aan krijgen, is het toch wel nodig dunkt mij, dat we enige duidelijkheid hierin krijgen. Het zou kunnen zijn, dat bepaalde aannemers door bepaalde toezeggingen, die zij gekregen hebben, premies gaan aanvragen, zonder dat zij al de zekerheid in handen hebben, dat zij mogen bouwen en zonder dat zij de financiering nog rond hebben. Ik bedoel, hier kan dus een ontwikkeling bezig zijn zich te voltrekken, waar van wij de draagwijdte niet voldoende kennen en daar om zou ik daar toch wel iets meer van willen horen. Een volgend punt betreft misschien nog wel het allerbelangrijkste. Is het nu wel zo zeker, dat deze bouw kan plaats vinden? Wat wij van de ontwikkeling te zien krijgen in deze premiesector is echt niet zo hoopgevend. Hoe zit het met het premievolume, dat hier in Friesland beschikbaar is? Wordt dat wel in die mate toegewezen, dat wij kunnen constateren, dat het mogelijk is, dat het volle kwantum van 1300 wo ningen voor Friesland in de loop van dit jaar toege wezen wordt? Ik heb zo de indruk, dat zich hier op het ogenblik een zekere vertraging voltrekt, waardoor wij wel eens de vraag voelen opkomen: komt het wel goed met die premiesector? Het woningwetvolume is ingeperkt en het premievolume komt zo traag op gang. Voltrekt zich hier niet een verschuiving naar de pre mie-vrije sector? Wanneer dat het geval zou zijn, dan zou De Voorzitter: Mijnheer De Jong, houdt u mij ten goede, u is nu dunkt mij, wel een heel eind buiten het voorstel. Een heel, heel eind. De heer K. J. de Jong: De aanvraag van die premie. Het gaat De Voorzitter: Nee, dat is hier toch bepaald niet aan de orde, mijnheer De Jong. Ik zou u wel willen ver zoeken u een beetje te beperken. De heer K. J. de Jong: Ik ben haast klaar. Maar dit is wel een belangrijk punt, omdat het juist het beleid betreft. Wanneer het inderdaad zo zou zijn, dat dit meer op de premievrije sector toegaat, dan zullen wij verstandig doen om ons ook meer op de premievrije sector te richten. Ik geloof, dat dit een echt punt is, dat het beleid wel zodanig raakt, dat wij het voorstel, dat hier aan de orde is en dat juist met betrekking tot dit punt midden in de belangstelling van de raad staat, toch niet mogen laten passeren zonder er iets van te zeggen. In ieder geval, ik wil graag iets meer weten van alle kansen, die er bestaan om dit uitbrei dingsplan op zo kort mogelijke termijn te verwezen lijken. De heer Kamstra: Het treft wel dat ik elke keer achter de heer De Jong lopen moet, maar het is nu eenmaal zo. Dit voorstel verheugt ons bijzonder en wij kunnen ons het grote enthousiasme voorstellen, waarmee het college dit voorstel aan de raad aanbiedt. Ik geloof, dat de raad dit voorstel met even grote vreugde heeft ontvangen en dat we er blij mee zijn, dat Westers geld beschikbaar wordt gesteld voor woningbouw hier in Leeuwarden. Ik meen, dat het een pleister is op de wonde, waarop de heer De Jong zopas doelde en waar over op de begrotingszitting door verschillende leden is gesproken. Ik wil u alleen deze vraag stellen: Weet u ook iets over de huur van deze woningen? Is daar wat van bekend? En welk soort woningen worden er gebouwd? Dat blijkt n.l. niet uit het voorstel. En dan hopen wij, dat dit voorbeeld moge worden gevolgd en dat er nog een of meer institutionele be leggers te vinden zijn, opdat er ook goedkopere wo ningen in Leeuwarden kunnen worden gebouwd. De heer Van der Schaaf (weth.): Het feit, dat u de heer De Jong enige malen hebt geïnterrumpeerd, ken nelijk met de bedoeling om uw twijfel te uiten aan het feit, dat hij zich strikt binnen de perken van de orde hield, maakt het voor mij ook een beetje moeilijk om op al de vragen, die de heer De Jong en misschien ook de heer Kamstra hebben gesteld, volledig te ant woorden. De Voorzitter: Mag ik even? Onbeantwoorde vragen plegen, laten we zeggen, een onaangename sfeer te scheppen. Ik zou zeggen, gaat u zo ver als u zelf meent te mogen gaan. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik geloof ook, dat dat de juiste gedragslijn is. We moeten enerzijds niet te veel zeggen, omdat we daar later spijt van zouden kunnen hebben en anderzijds moeten we niet te weinig zeggen om niet het misnoegen van de raad op te wek ken. Ik geloof wel, dat het een beetje moeilijk is in dit geval, want ik zie werkelijk geen kans om alles, zoals de heer De Jong het heeft gevraagd, precies en zo positief als hij misschien zou wensen, te beantwoor den. Inderdaad is het juist, dat de woningen, die gedacht zijn op dit terrein gebouwd te worden, aanvankelijk be hoorden tot het kwantum van 883 woningen, dat onder architectuur van de heer Zuiderhoek was bestemd voor woningwetbouw. Sinds het tijdstip, dat de betreffende beslissing werd genomen, is het woningbouwbeleid ech ter ingrijpend, ik mag wel zeggen zeer ingrijpend gewij zigd. Er is een verschuiving ten nadele van het woning wetcontingent ingetreden, die nog niet zo vreselijk be langrijk is in het landelijke cijfer, maar die toch voor de gemeente Leeuwarden wel zeer belangrijk is en waar van de cijfers aan de raad wel bekend zijn. Deze cijfers zijn immers bij vroegere gelegenheden uitvoerig be sproken. Het spreekt vanzelf, dat de wijziging van dit beleid en het beschikbaar komen van een zeer beduidend klei ner contingent woningwetwoningen voor de gemeente Leeuwarden een ernstige terugslag geeft op het beleid van het college, omdat immers gestreefd moet worden naar handhaving van een zo hoog mogelijke produktie. Valt die in de woningwetsector niet te bereiken, dan moet die nagestreefd worden in de premiebouw. Nu is het met de premiebouw en de bevordering daarvan in het afgelopen halfjaar wel een moeilijke zaak geweest. Dat blijkt al uit het feit, dat in de raadsbrief wordt gememoreerd, n.l., dat in september van het vorige jaar reeds premieaanvragen zijn in gediend. Toen was er een situatie, waarbij iedereen tot initiatieven kwam en waarbij alle mogelijke initia tieven al vast werden ingediend, in de hoop op latere realisering. Dat werd destijds een goede tactiek geacht. En dat is ook in dit geval gebeurd. Nu is het beleid anders. Het is omgezwaaid en nu komt dit stuk grond niet meer in aanmerking voor woningwetbouw. Ook is, daar attendeert de heer De Jong op, hier niet sprake van een viertal aannemers, dat indertijd het initiatief heeft genomen, maar hier is een tweetal aannemers, formeel misschien één, maar het is in elk geval een tweetal. En hoe komt het nu met de andere aannemers, vraagt de heer De Jong. Dat is in derdaad voor ons een beetje een moeilijk punt. Wij heb ben indertijd besprekingen gehad (geen bindende toezeg gingen gedaan, wel verwachtingen opgewekt) met een viertal aannemers. Nu doet zich het geval voor, dat er een nieuw initiatief ontstaat, waarbij van die vier een tweetal tot ons komt. En dat tweetal presenteert nu een plan. Nu is de vraag: kan het college tegen dat plan nee zeggen? Naar onze mening kan dat niet en moet dat ook niet; dat initiatief moet eerder worden bevorderd. Uit het feit, dat twee van de vier zich bij ons aanmelden, moeten wij afleiden, dat die kongsi, zoals de heer De Jong zegt, combinatie kan men ook zeggen, in die vorm niet meer fungeert. Dat is de conclusie, die daaruit afgeleid moet worden. Het is ook zeer verklaarbaar, omdat verschillende le den van deze combinatie zich al hebben aangepast aan het gewijzigde beleid. In de combinatie zat een viertal aannemers en drie daarvan komen, wat de bouw van woningen betreft, langs een andere weg aan hun trek ken, hetzij hoofdzakelijk door premiebouw, hetzij mis schien later door woningwetbouw. Deze betrokkenen hebben zich dus aangepast en hebben zich ingewerkt in de veranderde situatie. Zij hebben ook kans gezien om in het plan ,,'t Nijlan" te gaan bouwen, zij het op een andere wijze dan indertijd misschien hun en ons voor ogen heeft gestaan. De architectuur van dit plan is, voor zover ons be kend, niet bij de heer Zuiderhoek. Ik spreek hier eigen lijk over dingen, die in de eerste plaats de belegger zelf regarderen, maar uit de besprekingen is het mij wel bekend, dat de heer Zuiderhoek hier niet de archi tectuur zal voeren. Zijn supervisorschap is uiteraard niet vervallen, maar ik kan mij voorstellen, dat hij, nu het plan van hem niet tot realisering komt en een ander plan wel, daar misschien enigszins in teleurge steld is, maar de gang van zaken is niet anders en het belang van de woningvoorziening van de gemeente Leeuwarden moet hier bepaald voorop staan. Ik heb van de heer De Jong nog de vraag genoteerd: Gaan alle betrokkenen akkoord met deze gang van zaken Ik moet daarop antwoorden, dat wij niet bij de vier Leeuwarder aannemers hebben geïnformeerd, of zij met deze grondverkoop akkoord gaan. Ik geloof ook, dat dat stellig onjuist zou zijn en dat de be slissing van uw raad daarvan niet zal moeten afhangen. De heer De Jong stelt mij verder een vraag, die een beetje moeilijk is. En dat is deze. Reeds in september van het vorige jaar zijn volgens de raadsbrief de plan nen ingediend. Door wie? Ik zou daarop liever niet in het openbaar een antwoord willen geven. Er zijn dus initiatiefnemers geweest, die op hoop van zegen in de situatie, zoals die toen was en die toen volop in bewe ging was, het plan destijds hebben gelanceerd. Ik zou er liever van ontheven willen zijn om de namen van deze initiatiefnemers te noemen. Ik geloof ook niet, dat het voor de beoordeling van de vraag, of het huidige voorstel moet worden aanvaard, dan wel verworpen, van enig belang is. Dat hiervoor belangstelling bij de heer De Jong bestaat, kan ik mij levendig voorstellen. Ik wil hem daar vertrouwelijk ook wel over inlichten, maar ik geloof niet, dat ik juist doe om het hier te zeggen. Nu brengt de heer De Jong verder de algemene ont wikkeling van het woningbouwbeleid ter sprake en inderdaad moeten wij ons realiseren (ik heb dat ook volkomen gedaan), dat wij bij de huidige gang van zaken een verschuiving krijgen van premiebouw ten koste van woningwetbouw en van het toenemen van de bouw van premievrije woningen ten koste van premie- ontvangende woningen. Die ontwikkeling kan inder daad ook voor de stad Leeuwarden van ingrijpend be lang zijn. Ik wil er mij graag van onthouden om over de toekomst hiervan iets te zeggen, omdat de gegevens, waarop ik dat zou moeten baseren, te onduidelijk zijn. Er is mij uit recente besprekingen met functionaris sen, die hiermee te maken hebben, nog gebleken, dat over het woningbouwbeleid voor het jaar 1961 werke lijk nog niet veel valt te zeggen. We hebben echter goede hoop, dat de premiebeschikking voor de wonin gen, die hier gebouwd zullen worden, toch wel afkomt. Er is inderdaad op dit ogenblik een vertraging in het afkomen van premiebeschikkingen. Wat daar precies achter zit, weet alleen de Minister van Volkshuisvesting. Ik weet het niet precies. Maar het is juist, dat er een zekere vertraging valt te constateren. Mogelijk houdt het verband met het toenemen van het aantal te bouwen premievrije woningen. Maar zoals ik zeg, wij hebben goede hoop om ook te kunnen bevorderen, dat voor dit plan premiebeschikkingen wórden afgegeven en wel zo tijdig, dat met de bouw nog in dit jaar kan worden begonnen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 3