4 5 De heer Ytsma: Ik meen uit de woorden van de wethouder begrepen te hebben, dat hij toch wel meent, dat het nuttig zou kunnen zijn, de suggestie, die ik hier heb gedaan, hoewel daar wel veel risico's aan vastzitten, vooral voor de firma Dames, met deze firma te bespreken; ik ben geen jurist en ik kan niet beoor delen, of het wettelijk niet mogelijk is om een contract te maken met de clausule er in, die ik hier heb bedoeld. Ik meende, dat wij hier wel eens vaker iets verhuren voor een bepaalde termijn met de verlenging van ter mijn tot termijn; dat moet m.i. dus wel mogelijk zijn. Als het de bedoeling van de wethouder is deze suggestie toch nog met betrokkene te bespreken, dan meen ik, dat het beter is om dit voorstel vanavond van de agenda af te voeren en met een besluit te wachten tot de volgende vergadering. De heer Heidinga: Het is eigenlijk geheel buiten de orde, maar het is mij nu weer duidelijk geworden, dat men er ontzettend voorzichtig mee moet zijn om terwille van het tegengaan van iedere stagnatie, zonder hoof delijke stemming, in te gaan op de suggesties van het college t.a.v. het vaststellen van een uitbreidingsplan. Daar kunnen later weer allerlei consequenties uit voort vloeien, juist door de dingen die dan weer naar voren komen. Dat knoop ik even in mijn oor. Maar toch meen ik wel, dankbaar te kunnen zijn voor de uiteenzetting van de wethouder. Er blijkt mij wel uit, dat de kans voor de heer Dames nog helemaal niet verkeken is. Dat mogen we hier, dunkt mij, toch wel rustig zeggen. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil nogmaals stellen, dat wij niet de vrijmoedigheid zouden kunnen hebben om hier een bouwvergunning te verlenen, voor dat de raad heeft besloten tot verlegging van die weg. Daar zijn we het dus wel over eens. Maar als we die barrière genomen hebben, dan gaat het voor de heer Dames inderdaad dagen in het Westen. (Stemmen: Er is gevraagd om de heer Dames voor een jaar of 7, 8 vergunning te verlenen.) Ja, maar dat behoort natuur lijk allemaal bij die morgenschemering. Wie heeft de heer Ytsma overigens gesuggereerd om het op 7 of 8 jaar te stellen? Of had u dat in uw hoofd, mijnheer Ytsma? U had toch voorgesteld: „of zoveel langer als zou blijken dat het zou kunnen". Ik geloof, dat de heer Dames hier moeilijk op kan ingaan, maar als hij dat zou willen, dan blijft de andere moeilijkheid, dat ik het zeer betwijfel, of het college een zodanige termijn zou kunnen vaststellen. Ik moge er op attenderen, dat het hier niet gaat om een verhuring. (De heer Ytsma: Ja, dat heb ik wel begrepen.) Bij een ver huring heeft men een veel grotere vrijheid. Hier gaat het om het hanteren van publiekrechtelijke bevoegd heden, die voor een bepaalde termijn moeten worden gegeven en hier is alleen bepaald, dat het niet korter zou zijn dan 5 jaar. Mag ik er nog eens over denken, mijnheer Ytsma, en, met de adviseurs achter mij, bekijken, of wij tot zoiets als u voorstelt zouden kunnen komen Als er een mogelijkheid voor is die ik niet zie dan zou daar van gemeentezijde geen bezwaar tegen bestaan, be halve dan het door mij genoemde wettelijke bezwaar. Ik wil de zaak graag nog eens overwegen, maar ik geloof niet, dat er veel in zit. Daarom meen ik te moeten persisteren bij het voorstel. De Voorzitter: Het punt is dus nu in twee instan ties besproken. Ik stel u daarom voor om de beraad slagingen te sluiten. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 15 (bijlage no. 178). De heer Bootsma: Wanneer we deze raadsbrief doorlezen, dan blijkt, hoewel het niet met zoveel woor den gezegd wordt, dat de raad hier, populair gespro ken, eigenlijk geen boodschap heeft, want het gaat hier om het eventueel verlenen van een vrijstelling van een bepaald artikel van de Bouwverordening op grond van artikel 88. En daarvoor hebben b. en w. alleen de competentie. Er zou dus eigenlijk bitter weinig van te zeggen zijn, ware het niet, dat het geval als zodanig toch nog wel even tot ons spreekt. Wanneer men n.l. deze situatie beziet, dan blijkt en dat is ook wel uit de stukken gebleken dat de lichtinval in genen dele beperkt wordt. Dit is wèl het geval geweest door de verbouw van de achterstaande woning, waar een ver dieping op gezet is. Wanneer men dit beziet, ook mede in verband met de zonnestand, dan is het uitgesloten, dat deze vrij lage aanbouw ten behoeve van een ga rage belemmerend op de lichtinval zou werken. Het tweede motief dat b. en w. aanvoeren, n.l. dat de open ruimte kleiner wordt en daardoor de toestand on- aangenomer dan die al reeds is, is meer steekhoudend, maar ik vraag me toch af, of het niet mogelijk ware geweest, om, met vrijstelling van het bepaalde in dit artikel, nadere voorwaarden te stellen, waardoor toch ook tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van deze bewoner aan een garage, een behoefte ik meen dit hier ook te moeten zeggen die steeds groter wordt voor talloze bewoners van onze stad. Een ga rage is voor velen haast even onontbeerlijk als de an dere voorzieningen, die een woning vandaag de dag vraagt. Ik vraag me verder af, of het niet mogelijk ware ge weest, eventueel in overleg met de aanvrager, de afme tingen misschien nog iets te beperken. Hier wordt een vrije breedte van 2.40 m genoemd. 2.25 m zou m.i. ook voldoende zijn en men zou het bezwaar van een deur kunnen opvangen door een schuifdeur en zelfs zou de wand samengesteld kunnen worden, hetzij uit glas, het zij uit gegolfd plasticglas. Er zou min of meer een aan zicht kunnen worden verkregen als van een kas. Het voorstel zou dan nog even aangehouden kunnen wor den. Wanneer het voor het college niet meer mogelijk is om op deze aanvraag terug te komen, dan zou ik toch wel willen vragen, om, mocht hiervoor nog een vernieuwde aanvrage inkomen, nog eens serieus te willen bezien, of niet aan het verlangen zou kunnen worden tegemoet gekomen. De hear Santema: Nei hwat de hear Bootsma sein hat haw ik net folie mear to sizzen: Ik haw niis al by it foarige ütstel tocht: Hwat is it foar in net-jurist dochs faek in swiere saek om oer hiel gewoane dingen yn it libben ek in hiel gewoan bislüt to nimmen. Wy steane hjir nammentlik foar in foroardering, dy't üs sa forskriklik sterk bynt, dat wy oan hiel ridlike fra- gen fan in boarger üt üs gemeente net mear foldwaen kinne. Dat giet nei myn gefoel dochs wol in bytsje to fier; dan krije de wet en de foroardering foar my eigentlik it karakter fan in soarte fan twangsysteem. En fan twang moatte wy nou ienkear neat hawwe. As men dizze saek bisjocht lykas de hear Bootsma it hjir niis foardroegen hat, dan leau ik, dat der yn 'e ta- komst ek foar dizze boarger yn alle gefallen noch wol hwat goeds forwachte wurde kin. It wie dizze kear net in kwesje fan de wolstan, sa as men dan ek wolris seit. De garaezjedoar dy't dêr oan de strjitte komt, hat bipaeld neffens de „schoonheidscommissie" nea üntsierend wurke en hat dus hielendal net in fak- tor ütmakke foar it advys, mar hwat der efter dy muorre sit, hat wol in faktor ütmakke op groun just fan dy Bouforoardering. Ik leau, dat wy, hwannear't wy dy Bouforoardering op dizze manear hantearje, op 'en dür dochs wol in bytsje yn ünfrede reitsje mei de boargers. En lykas ik wol faker sein haw, ek wy fan de c.h. fraksje binne der tige op bigien, dat wy as gemeentebistjür ek yn dizzen de frede biwarje. De heer Heidinga: Ik wil beginnen met allereerst toch wel toe te stemmen, dat het college formeel vol komen terecht handelt, als het weigert wat hier ge vraagd wordt. Maar wij hebben hier toch wel een zeer wonderlijke figuur, want de brief, waarin de vergun ning wordt geweigerd, eindigt met de mededeling, dat de aanvrager van deze weigering binnen een maand in beroep kan komen bij de gemeenteraad. Hij doet dit en dan bericht het college aan de raad, dat het de raad niet is toegestaan om deze vergunning alsnog te verlenen. Dat is toch een rare figuur. Dat kan ik echt niet plaatsen. Ik vind het toch werkelijk onelegant. Was het nu niet beter beweest èn tegenover de aanvrager èn tegenover de raad om dan direct te zeggen, dat tegen deze beslissing van het college geen beroep open staat Wat het gebouwtje betreft, ben ik het volkomen eens met de heer Bootsma. De lichtinval wordt er weinig of absoluut niet door verminderd. Enfin, daar zal ik ver der niet over uitweiden. Maar de oude Bouwverorde ning, waarmee we nu altijd nog zitten, niettegenstaan de de vele verzoeken uit de raad om een nieuwe, zegt in artikel 17, dat er afwijking van de voorschriften mogelijk is voor hoekpanden en voor gebouwen die aan ten minste twee straten zijn gelegen. En bovendien weten wij wel, dat iedere aanvraag nauwlettend door de dienst en het college wordt onderzocht. Dus door het geven van deze vergunning kan ook geen precedent worden geschapen. Ik zie het niet, helemaal niet. Hier kan niets anders gebeuren dan dat er een vrijstelling verleend wordt, die overigens van alle kanten nauw lettend wordt bezien. En voor die vrijstelling is er in deze zaak dan ook, naar mijn mening, alle reden. De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Bootsma heeft een beschouwing gegeven over dit geval. Hij heeft ter sprake gebracht de lichtinval, die door het gevraag de bouwwerk niet in nadelige zin wordt beïnvloed, maar hij heeft, al wegende deze verschillende factoren, als zijn mening die hij in vragende vorm gesteld heeft, laten doorschemeren: Zou het hier niet mogelijk geweest zijn, toch vrijstelling te verlenen? Nu wil ik wel zeg gen, dat dit geval voor het college eigenlijk een geval is geweest van „net niet". Ik kan me dus voorstellen, dat een ander college, in redelijkheid oordelende, tot de conclusie zou zijn gekomen: „net wel". Dit is echt een geval, dat op de grens is geweest, maar het col lege heeft gemeend om het niet te moeten doen, waar bij natuurlijk wel een aantal overwegingen gelden. Een overweging in de eerste plaats is deze en dan be twist ik dit de heer Heidinga dat een geval als dit wel degelijk als een precedent kan worden aangevoerd in gevallen die overeenkomstig liggen. Dus ook voor hoekpanden. In de praktijk toch is een concessie van vandaag een argument voor morgen. Dat ondervinden wij telkens weer. Maar dat neemt niet weg, dat voor mij en voor het college in elk geval deze zaak er een is geweest die net niet er meer door kon. We moeten toch wel even begrijpen, dat, wanneer wij een achter- terreintje van ongeveer 3 m- achter de achterkamer hebben, dit wel een ongewenste woontoestand is. Wan neer de gemeente dat in eigen woningen zou gaan doen, dan zou daar uit deze raad stellig en terecht groot be zwaar tegen gemaakt worden. Ik wil betogen, dat een open achterplaatsje ter grootte van 3 m- bepaald heel gering en ongewenst is. Maar daar staat tegenover, dat de woning door het bouwen van een garage weer een plus krijgt en al met al kan men dus, in redelijk heid afwegende, naar mijn mening in dit geval ook wel tot een andere conclusie komen. Daarom wil ik dus wel gaarne verzekeren, dat m.i. want ik spreek dus alleen voor mezelf, omdat ik het college niet heb kunnen raadplegen een andere aanvraag die iets gunstiger ligt, er net wèl door zou kunnen gaan. De hear Santema praet yn gelike sin as de hear Bootsma en hy dringt der fierder op oan, dat wy frede halde sille mei alle minsken (haw ik it goed bigrepen, mei alle boargers). Dat wurdt in hiele toer. (De hear Santema: „Mei üs boargers sa folie mooglik".) „Mei sa folie mooglik", sa sil ik it mar opfetsje. Dat bitsjut lykwols foar it kolleezje, dat it him dochs wol halde moat oan de foroarderingen dy't de rie, it heechste ge- sach, fêststeld hat. (Laitsjen.) En dat is in punt dat wol ik der by sizze dat by dit alles ek it omtinken fan b. en w. hawn hat. Wy hawwe hjir to dwaen mei in bouforoardering dy't it heechste gesach yn 'e ge meente fêststeld hat en dêr moatte wy dus mei it noa- dige omtinken mei omgean. Nou haw ik leaver fan de gemeenterie it boadskip: „Jim geane der to krekt mei om" as: „Jimme geane der to rüch mei om". En as ik üt dit gesprek hjir joun it boadskip opnimme moatte soe: „Jim kinne in bytsje royaler wêze mei it tapassen fan frijstellingen, kolleezje", dan wol ik dat hiel graech yn omtinken nimme. Ik sil my tonearsten krekt bi- heine ta de bouforoardering en net ta moasjes oer nammejowingskwesjes. Hwannear hjir dus de alge- miene winsk wêze soe: It kin in bytsje mear lije as dat b. en w. oan't nou ta wend wiene, nou, dan is dat in boad skip dat ik leaver oannim as it boadskip dat wy to frij mei bipalingen fan wetten en foroarderingen om- springe soene. It akseptearjen fan dat leske fait my dus hielendal net sa swier. De heer Heidinga is gestruikeld over de brief waarin ongeveer stond: „Kijk mijnheer, u kunt in hoger be roep. Mijnheer gaat in hoger beroep en nu wordt er gezegd: Het beroep is ongegrond". Ja, als men iets thuis is in de rechtspraktijk, dan is dit niet zo'n won der. De president van de rechtbank deelt aan iedere verdachte mede: „U kunt van dit vonnis binnen 14 dagen in hoger beroep gaan". Deze gaat dan in hoger beroep en het wordt afgewezen. Dat is een figuur, die heel vaak voorkomt. Bovendien kon het in dit geval niet anders. B. en w. hadden tegen deze man nooit kunnen en mogen zeggen: „Mijnheer, u kunt niet in hoger beroep". Dat had hij gewoon niet behoeven aan te nemen. Wij hadden kunnen zeggen: „U hebt niet veel kans", maar hij heeft het recht bij het weigeren van een bouwvergunning in hoger beroep te gaan. Dat staat in de verordening, dat mag tot nu toe en b. en w. misdoen niets, als ze dat zeggen, maar wanneer wij dus hier in de raad zeggen: „De raad moet dit beroep ongegrond verklaren", dan is ook dat juist en daarom geloof ik, dat deze opmerking van de heer Heidinga door het college niet behoeft te worden geaccepteerd. Ik meen, dat ik zakelijk de gemaakte opmerkingen heb beantwoord en ik zou daarom willen zeggen, dat er geen andere conclusie mogelijk is dan die is voor gesteld, maar en dat durf ik namens mijzelf wel te zeggen, doch namens het college niet dat een iets gunstiger liggende aanvraag, die iets dichter bij de voorschriften staat, nogmaals in welwillende overwe ging kan worden genomen. De heer Bootsma: Ik wil kort zijn. In de eerste plaats wil ik de wethouder dank zeggen voor de mis schien vage, maar toch wel toegezegde welwillendheid t.a.v. een nader bezien van een nieuwe aanvraag, waar bij ik dan, inhakende op het gesprek tussen de heer Heidinga en de wethouder, toch eigenlijk nog wel be hoefte heb om aan te dringen op een zo spoedig moge lijk beschikbaar komen van een volledige bouwveror dening. Het is mij n.l. gebleken, dat zelfs een volledige bouwverordening niet meer verkrijgbaar is, waardoor het dus de bouwende wereld wel vrij moeilijk gemaakt wordt om te weten, wat nu precies wel en niet mag. De hear Santema: It ünderskied leit dus eigentlik hiel subtyl, mei ik wol sizze. It wie einliks sa, dat it like folie kans hie, dat de forgunning jown wurde koe as net. As dat sa leit, dan hie ik wol wollen, dat üs kolleezje royael sein hie, dat it plan foldie oan de eas- ken en dat it yn dizzen dochs wol de frijmoedichheit hawwe soe om de bipalingen fan de Bouforoardering sa to hantearjen, dat dizze man hjir dochs syn gong gean koe. It muoit my, dat de saek nou sa leit. Hwant jitris: wy sjogge der, binammen as dizze dingen sa op 'e spits dreaun wurde, der fan kommen, dat troch de boargerjj yn dizzen forfelend praet wurdt oer it gemeentebistjür en ik leau, dat wy dat dochs wol sa folie mooglik mije moatte. Hjir soe neat foroarje troch de bou fan dizze garaezje. Hjir wie in kans om de frij- stelling to jaen op groun fan de Bouforoardering en dy kans gripe b. en w. net oan. Jitris: dat muoit my. De wethalder hat my net hielendal bifredige en ik hald my dan ek mar op hoop en freze fêst oan dy ündüdlike tasizzing dy't de wethalder yn dizzen dien hat. De heer Heidinga: Ik geloof toch, dat er een klein misverstand bestaat tussen de wethouder en mij. In de aanbiedingsbrief staat: „Van het niet verlenen van een vrijstelling staat evenwel geen beroep open, zodat het uw raad niet mogelijk zal zijn het beroep in te willigen en de vergunning alsnog te verlenen". Maar dat is heel iets anders dan dat je in hoger beroep gaat en je je zaak verliest. Of begrijp ik dat nu zo ver keerd? Ik geloof, dat u helemaal niet op die zaak ingegaan is, maar overigens stel ik daar ook niet zo veel prijs op. We hoeven die dingen helemaal niet op de spits te drijven, maar ik wil mij toch nog graag even aansluiten bij de heren Bootsma en Santema. En ik vertrouw, dat het college toch nog een weg zal vinden om deze vergunning alsnog te verlenen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 3