6 7 sterk ingekrompen in vergelijking met het eerste plan. Maar in de commissie voor de veemarkt, die nog jongst leden vrijdag over dit plan is geraadpleegd, is niet naar voren gekomen, dat er nu te weinig dienstruimten aan wezig zijn. Ook na overleg met de betrokken instanties kunnen wij wel zeggen, dat de dienstruimten, die es sentieel vereist zijn, hier bepaald in zijn en dat er dan zelfs nog enige ruimte over is, die voor verhuring aan derden beschikbaar kan komen. Het is dus met dit plan, wat de ruimte betreft, absoluut te wagen. Dat zit wel goed, om het huiselijk te zeggen. De heer Bosgraaf heeft een aantal opmerkingen ge maakt, die ook in de eerste plaats liggen op het ter rein van de financiën. Hij heeft verder de wenselijk heid uitgesproken om van de hal een zo groot mogelijk profijt te trekken door deze ook te bestemmen voor demonstraties, sport enz. Nu kan dat een heel inte ressante sport worden, die men daar uitoefent, n.l. het rennen tussen de balies door. Het beoefenen van een andere sport in het grote deel van de hal is praktisch niet mogelijk. Er zijn echter ook andere oplossingen in de wereld. Ik heb het genoegen gehad om in Hamburg eens de veemarkthal te bekijken. Daar had men een vernuftige constructie gemaakt, waarbij de opstaande balies met handkacht werden gekeerd en omgedraaid en beneden de vloer verdwenen. Dan werden ze vast gezet en dan had men daar, wat men noemde, „eine Mehrzweckhalle", een hal met meer mogelijkheden. Maar dat is een zo kostbare voorziening en de hand kracht, die daar voor nodig is, is zodanig duur, dat dat toch eigenlijk niet mogelijk blijkt. Wel is het in over weging te nemen om in de gedeelten van de hal, die een vlakke vloer hebben en die niet bezet zijn met op staande balies, nog iets te verrichten. Wij hopen dus, dat met de laatste hal toch wel iets op dit gebied te bereiken is, maar met de grote hal zal dat toch wer kelijk tegenvallen. Ik geloof, dat ik hiermee wel ongeveer alle vragen heb beantwoord, behalve dan nog de vraag van de heer Heidinga over de onderhandse aanbestedingen. Daar van zou ik willen zeggen, dat de machtiging, die ge vraagd wordt, niet inhoudt, dat de animo, die in Leeu warden voor dit werk bestaat, behoeft te worden uit gesloten. Ik geloof, dat het wel mogelijk is ook wan neer het college gemachtigd is tot onderhandse aanbe steding de bouw van de hallen en van de café's toch ook openbaar te doen plaats vinden. Ik zou wel in die richting willen werken. De heer Tiekstra (weth.): Ten aanzien van de op merkingen van de heer K. J. de Jong kan ik medede len, dat we van elkaar wel weten hoe we over dit pro ject denken. Dan zou ik toch eigenlijk wel willen be ginnen met mede te delen hoe wij en dat is zowel de raad als het college oorspronkelijk dit gehele project gezien hebben. Ik geloof, dat dat voor de be spreking van vanavond toch ook wel van groot be lang is. In de eerste onderhandelingen met het rijk over dit project is, zoals de raad wel bekend is, altijd gesproken van de veemarkt cum annexis. Toenmaals waren er ook geen andere mogelijkheden dan zuiver langs de weg van subjectieve verhoging van de algemene uit kering de dekkingsmiddelen te verkrijgen, waardoor dus de begroting de kosten van uitvoering van deze kapitaalswerken kon dragen. Dat project veemarkt c.a. hield in, dat wij begonnen bij het Valeriusplein en ein digden bij het Oostergoplein. Tussen de raadsvergade ring van 28 september 1959 en de raadsvergadering van vanavond ligt evenwel een ontwikkeling, die er toe heeft geleid, dat het grote project veemarkt c.a. is ontlast als gevolg van de omstandigheid, dat de bouw van het viaduct, alsmede het voltooien van de Juliana- laan, kunnen worden betaald uit de pot van economi sche zaken voor infra-structuurverbeterende werken, met dien verstande evenwel, dat deze bijdrage a fonds perdu in de kosten van uitvoering van deze werken niet 100% is geworden, maar 85%. 15% blijft dus ten laste van de gemeente. Het is jammer, dat dit potje niet eerder bestond, want dan zou de algemene dienst aanmerkelijk ontlast zijn geweest. Nu is het ook zo, dat de gemeentehuishouding in het algemeen gezien deze soort algemene voorzieningen ook zelf moet kun nen dragen. Het is natuurlijk wel van groot belang om na te gaan in hoeverre de beschikbare ruimte dit ook inderdaad kan dragen. Daarmee wil ik zeggen, dat die beschikbare ruimte ook voor de toekomst geen abso luut gegeven is. Op het ogenblik is er in behandeling een nieuw ont werp financiële verhouding rijk/gemeente. Wat de op brengst daarvan zal zijn voor de gemeente Leeuwarden durf ik op dit moment niet te zeggen. Het is wel zo dat weet de heer De Jong ook wel dat bij een voorlopige becijfering is aangetoond, dat de ruimte, die wij daardoor zouden verkrijgen, al voor een groot deel besteed is. Nu blijft het altijd mogelijk om voor bepaalde projecten desondanks ook nog te wachten op uitkeringen uit het gemeentefonds. In hoeverre zulks voor dit project, waarover al vanaf februari 1957 met het rijk wordt onderhandeld, na 1 januari 1961 moge lijk zal zijn, durf ik niet te beoordelen. Dat is ook niet te bekijken, omdat in het kader van wat de minister van financiën pleegt te noemen „de verfijning van de uitkeringen in verband met de centrumfunctie van be paalde gemeenten" in de toekomst nog middelen ter dekking van extra kosten (bijv. van de veemarkt) be schikbaar kunnen worden gesteld. Wel blijkt het, dat we met behulp van het rijk ten laste van het gemeente fonds tot en met 1960 de kapitaalslasten van deze in vestering kunnen opvangen. Wij zullen naar mijn over tuiging met dit beleid voort moeten gaan, al heb ik ook stellig oog voor de risico's, die er in zitten. Maar ik geloof, dat de ontwikkeling van het beleid met be trekking tot dit project ook geen andere mogelijkheid biedt. En dan doel ik op de opmerking van de heer De Jong, waar hij spreekt over het in fasen uitvoeren. Projecten, waarvan de uitvoering zich over een zo groot aantal jaren uitstrekt, hebben nu eenmaal altijd het risico in zich, dat men in een ontwikkeling verzeilt, waarbij men op een bepaald ogenblik risico's moet aan vaarden, die men tevoren niet onderkend heeft. Daar komt nog bij, dat wij rekening moeten houden met de mogelijkheid, dat projecten, die anders wel volledig of voor een belangrijk deel ten laste van de algemene dienst zouden zijn gekomen, nu mogelijkerwijs niet ten laste van deze dienst zullen komen, maar waarvoor dan bijdragen a fonds perdu kunnen worden verkregen. Zo ligt deze zaak en ik geloof, dat dat het enige is wat ik hierover kan zeggen. De heer De Jong heeft ook nog gevraagd naar een soort van prioriteitsschema. Hoe ziet het college de prioriteit in het kader van de financiële mogelijkheden Dat is vanavond ook al eerder aan de orde geweest. Het klimaat voor de uitvoering van aanvullende wer ken is op het ogenblik ongunstig. Gelukkig ongunstig. Immers het blijkt, dat er een zeer behoorlijk aanbod van arbeid is en dat is natuurlijk altijd een plezierige positie. Wordt dat klimaat wat we niet hopen en stel lig op het ogenblik niet kunnen verwachten gunstiger, dan wordt de uitvoeringsmogelijkheid voor bepaalde projecten ook beter. Wordt dat klimaat ongunstiger, dan zullen we toch, gegeven de aandrang, die niet alleen uit de raad komt, maar ook gegeven het feit, dat we nu eenmaal binnen het kader van het scheppen van een behoorlijk woonklimaat bij de industrialisatie van de gemeente Leeuwarden, andere uitvoeringsmoge lijkheden moeten onderzoeken en misschien opnieuw lasten op ons moeten nemen. Ik geloof echter, dat het op dit moment niet aan te bevelen zou zijn om een be langrijk project als de veemarkt in die mate onder geschikt te maken aan de financiële mogelijkheden, dat het project ook werkelijk in zijn essentiële functies zou worden aangetast. Ik geloof, dat de raad dat ook aanvaarden wil. Het college heeft gemeend te moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de financiële lasten van dit project zo dragelijk mogelijk te maken. Ik geloof, dat ik hiermee een en ander zo goed mo gelijk heb beantwoord. Het is mij niet mogelijk con creter te zijn. De heer K. J. de Jong: Ik heb met belangstelling kennis genomen van wat de wethouder van financiën medegedeeld heeft. Wij hebben er wel eens meer over gesproken en ik geloof, dat we wel ongeveer weten hoe we aan beide kanten deze zaak benaderen. Ik kan mij zijn standpunt ook wel begrepen, maar bij mij zit de vrees voor, of wij ons hier niet meer benadelen dan we zelf eigenlijk wel denken. U zegt wel, dat die fasen- uitvoering toch heel veel voordelen heeft en dat we vaak niet anders kunnen, maar wanneer het college destijds bij de raad gekomen was met de mededeling: wij willen een nieuwe veemarkt hebben en die kost 14 15 miljoen alleen aan bestrating en bebouwing, dan hadden wij ons destijds wel enkele keren beraden. Want het ging uiteindelijk alleen om verkeersproble men. Vooral het verkeersprobleem was een sterk argu ment. We zouden ons toen nog wel eens even bedacht hebben, of een dergelijke uitgaaf wel verantwoord zou zijn. Nu kunnen we niet anders en ik ben het volledig met u eens, dat we nu ook moeten proberen er zo goed mogelijk door te komen. Ik meen echter, dat wij in het vervolg van meet af aan zo volledig mogelijk de finan ciële en economische consequenties van dergelijke pro jecten moeten kunnen beoordelen en daarom voel ik er veel meer voor de totaliteit van het complex vanaf het eerste begin te kunnen overzien, dan fase voor fase daar op in te gaan, zo dat we op een bepaald mo ment niet anders kunnen, omdat we ons in een bepaalde situatie gewrongen hebben. Niettemin zal ik mijn stem aan dit voorstel geven. De heer Heidinga: Ik ben nog niet helemaal bevre digd door wat de wethouder zei over de onderhandse aanbesteding. Dit kwam er op neer, dat b. en w. dan wel rekening zouden houden met mijn verzoek, maar hier staat concreet: te besluiten tot onderhandse aan besteding van de bouw der opstallen. Dus daar zal het college zich later altijd op kunnen beroepen. Er is be sloten, dat het werk onderhands zou worden aanbe steed. Waarom dan niet een ruimere redactie te ma ken? Bijvoorbeeld: te besluiten tot onderhandse aan besteding van de bouw der opstallen op het nieuwe vee- marktterrein ingeval dit het college van b. en w. nood zakelijk voorkomt. Dan is er enige speling. Hier zit geen ruimte in. De heer Van Balen Walter: Ik zou het voorstel van de heer Heidinga wel gaarne ondersteunen. Het voor stel van b. en w. lijkt mij ook te ver gaand. Dus wan neer het college dit in het voorstel zou willen opnemen, zou ik dat zeer op prijs stellen. De heer Van der Schaaf (weth.): Na gepleegd over leg met de overige leden van het college kan ik mede delen, dat er bij b. en w. geen reden bestaat om nu nog voor te stellen de voorbouw onderhands aan te beste den. Wij moeten nu wel, zoals de heer Heidinga heeft gezegd, de uitgaven, die we voor 1960 nog willen doen langs onderhandse weg tot besteding brengen, maar ik kan wel zeggen, dat het college, voorzover dit betrek king heeft op de bouw van de café's, dit wel wil doen bij openbare aanbesteding. Ik heb er ook geen bezwaar tegen, dat dat in een clausule in het raadsbesluit als nog tot uitdrukking wordt gebracht. Dat zal echter naar mijn mening niet een dwingend karakter mogen hebben. De Voorzitter: Als we dit zo formuleren: besluiten tot onderhandse aanbesteding van de bouw der opstal len op het nieuwe markterrein, voorzover dit niet be treft het bouwkundige gedeelte van de bouw van de voorbouw, met machtiging aan b. en w. om dit gedeelte zo nodig onderhands te doen en dan met de toezegging, dat wij die onderbouw De heer Heidinga: Mag ik voorstellen om alleen het woord „onderhandse" te schrappen en het verder hele maal aan het college over te laten Dan kan het college het publiek of onderhands doen. En dan is de toezeg ging van de wethouder, dat het gedeelte, dat eventueel publiek kan worden aanbesteed, ook inderdaad zo zal worden aanbesteed, mij ruim voldoende. De heer Van der Schaaf (weth.Ik geloof, dat we er uit zijn wanneer het college wordt gemachtigd om zonodig of desgewenst het gehele project onderhands aan te besteden. En dan spreken we af, dat de mate rialen, die nu gekocht moeten worden en dat de werk zaamheden, die opgedragen moeten worden in 1960, on dershands worden gekocht en aanbesteed, maar dat de grondbebouwing op de normale wijze aan de markt wordt gebracht. De Voorzitter: Ik geloof, dat wij dit zo moeten doen, dat de raad de formulering maar nader aan ons over laat. Als wij het maar eens zijn over de gedachte, want de bouw van de opstallen valt onder de bouw van de markthallen en dat moet en kan naar onze opvatting praktisch niet anders dan ondershands plaats vinden. Ik zeg het expres hierom, omdat zonodig ook een aan tal materialen van die voorbouw buiten een openbare aanbesteding om dit jaar al besteld moet kunnen wor den. Maar we zijn het er dus over eens, dat de voor bouw voorzover mogelijk in het openbaar wordt aan besteed. Als u het goed vindt kunnen we de formule ring later wel even rustig uitzoeken. Kunt u er in deze vorm mee akkoord gaan? Daarna wordt z.h.st. besloten overeenkomstig het (gewijzigde) voorstel van b. en w. Punt 16a. De Voorzitter: Door de heer Bootsma en de andere fractievoorzitters is een voorstel ingediend omtrent de straatnaamgeving. Dat voorstel zou ik nu als nageko men voorstel onder punt 16a aan de orde willen stellen. De raadsleden hebben allen, voorzover ik weet, dat voorstel op schrift ontvangen. De heer Bootsma: Wanneer ik het woord vraag, dan is dat niet om nog weer breedvoerig op deze geschie denis in te gaan, maar dan is het meer bedoeld om het voorstel, hetwelk ieder voor zich gekregen heeft, formeel aan u te kunnen overhandigen. In wezen strekt dit voorstel om te komen tot een meer juiste formulering van de voorstellen en de besluiten van 22 juni j.l. Bij het voorgaande punt van deze agen da is ook weer gebleken, dat staande een vergadering formulering nu eenmaal niet zo eenvoudig is. Het voor stel cumileert in het benoemen van de leden van de indertijd ingestelde commissie. Voor het lidmaatschap van deze commissie bevelen wij aan de heren Boom- gaardt, Bosgraaf, Drentje, dr. Hoekstra en Taylor Parkins. De laatste zou dan tegelijkertijd als voorzitter in functie kunnen worden benoemd. Dit voorstel, dat ik naar mijn mening niet geheel behoef voor te lezen, is ondertekend door alle fractievoorzitters, of bij af wezigheid door de wnd-fractievoorzitters. Uiteindelijk wordt het dus door alle fracties ondersteund. Hiermee zou ik U dit willen overhandigen. De Voorzitter: Ik geloof, dat van de kant van het college op de woorden van de heer Bootsma geen ant woord behoeft te worden gegeven. Het gaat inderdaad, zoals hij gezegd heeft, alleen over de formulering van de reeds genomen raadsbesluiten en aan de orde is dus nu de stemming over de verschillende onderdelen van het voorstel. Het voorstel is verdeeld in twee delen, n.l. onder A en onder B. Het onder A gestelde is dan weer in drie gedeelten onderverdeeld. Ik geloof, dat hierover geen aparte stemming behoeft plaats te vin den en ik zou dus willen vragen, of iemand van u over het gestelde onder A van het voorstel in zijn drie sub gedeelten ook stemming verlangt. Zoniet, dan is aldus besloten en dan komt het gestelde onder B, dat dan weer in twee onderdelen uiteenvalt, aan de orde. Het eerste onderdeel betreft het vaststellen van de voor gestelde verordening en het andere betreft de benoe ming van de leden van de commissie. Dat laatste zal krachtens het reglement van orde bij schriftelijke stemming moeten plaats vinden. Allereerst heb ik dus te vragen, of iemand van u over het eerste onderdeel van B, het vaststellen van de verordening, stemming verlangt. De heer Van Balen Walter: Ik wil een opmerking maken over artikel 3, dat handelt over de secretaris. Ik zie, dat hij de notulen houdt. Is het niet mogelijk, dat de ambtenaar, die de commissie bijstaat, de notu len houdt Moet het beslist de secretaris zelf zijn Ik geloof, dat dat net zo goed een ambtenaar kan zijn. De Voorzitter: Ik vind het erg moeilijk, mijnheer Van Balen Walter, om dat op de wijze, zoals u dat stelt, in deze verordening vast te stellen. De commissie kan zich doen bijstaan, maar de werkzaamheden van de commissie moeten door de commissie zelf gebeuren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 4