6
7
sterk ingekrompen in vergelijking met het eerste plan.
Maar in de commissie voor de veemarkt, die nog jongst
leden vrijdag over dit plan is geraadpleegd, is niet naar
voren gekomen, dat er nu te weinig dienstruimten aan
wezig zijn. Ook na overleg met de betrokken instanties
kunnen wij wel zeggen, dat de dienstruimten, die es
sentieel vereist zijn, hier bepaald in zijn en dat er dan
zelfs nog enige ruimte over is, die voor verhuring aan
derden beschikbaar kan komen. Het is dus met dit
plan, wat de ruimte betreft, absoluut te wagen. Dat
zit wel goed, om het huiselijk te zeggen.
De heer Bosgraaf heeft een aantal opmerkingen ge
maakt, die ook in de eerste plaats liggen op het ter
rein van de financiën. Hij heeft verder de wenselijk
heid uitgesproken om van de hal een zo groot mogelijk
profijt te trekken door deze ook te bestemmen voor
demonstraties, sport enz. Nu kan dat een heel inte
ressante sport worden, die men daar uitoefent, n.l. het
rennen tussen de balies door. Het beoefenen van een
andere sport in het grote deel van de hal is praktisch
niet mogelijk. Er zijn echter ook andere oplossingen in
de wereld. Ik heb het genoegen gehad om in Hamburg
eens de veemarkthal te bekijken. Daar had men een
vernuftige constructie gemaakt, waarbij de opstaande
balies met handkacht werden gekeerd en omgedraaid
en beneden de vloer verdwenen. Dan werden ze vast
gezet en dan had men daar, wat men noemde, „eine
Mehrzweckhalle", een hal met meer mogelijkheden.
Maar dat is een zo kostbare voorziening en de hand
kracht, die daar voor nodig is, is zodanig duur, dat dat
toch eigenlijk niet mogelijk blijkt. Wel is het in over
weging te nemen om in de gedeelten van de hal, die
een vlakke vloer hebben en die niet bezet zijn met op
staande balies, nog iets te verrichten. Wij hopen dus,
dat met de laatste hal toch wel iets op dit gebied te
bereiken is, maar met de grote hal zal dat toch wer
kelijk tegenvallen.
Ik geloof, dat ik hiermee wel ongeveer alle vragen
heb beantwoord, behalve dan nog de vraag van de heer
Heidinga over de onderhandse aanbestedingen. Daar
van zou ik willen zeggen, dat de machtiging, die ge
vraagd wordt, niet inhoudt, dat de animo, die in Leeu
warden voor dit werk bestaat, behoeft te worden uit
gesloten. Ik geloof, dat het wel mogelijk is ook wan
neer het college gemachtigd is tot onderhandse aanbe
steding de bouw van de hallen en van de café's toch
ook openbaar te doen plaats vinden. Ik zou wel in die
richting willen werken.
De heer Tiekstra (weth.): Ten aanzien van de op
merkingen van de heer K. J. de Jong kan ik medede
len, dat we van elkaar wel weten hoe we over dit pro
ject denken. Dan zou ik toch eigenlijk wel willen be
ginnen met mede te delen hoe wij en dat is zowel
de raad als het college oorspronkelijk dit gehele
project gezien hebben. Ik geloof, dat dat voor de be
spreking van vanavond toch ook wel van groot be
lang is.
In de eerste onderhandelingen met het rijk over dit
project is, zoals de raad wel bekend is, altijd gesproken
van de veemarkt cum annexis. Toenmaals waren er
ook geen andere mogelijkheden dan zuiver langs de
weg van subjectieve verhoging van de algemene uit
kering de dekkingsmiddelen te verkrijgen, waardoor
dus de begroting de kosten van uitvoering van deze
kapitaalswerken kon dragen. Dat project veemarkt c.a.
hield in, dat wij begonnen bij het Valeriusplein en ein
digden bij het Oostergoplein. Tussen de raadsvergade
ring van 28 september 1959 en de raadsvergadering
van vanavond ligt evenwel een ontwikkeling, die er
toe heeft geleid, dat het grote project veemarkt c.a. is
ontlast als gevolg van de omstandigheid, dat de bouw
van het viaduct, alsmede het voltooien van de Juliana-
laan, kunnen worden betaald uit de pot van economi
sche zaken voor infra-structuurverbeterende werken,
met dien verstande evenwel, dat deze bijdrage a fonds
perdu in de kosten van uitvoering van deze werken
niet 100% is geworden, maar 85%. 15% blijft dus ten
laste van de gemeente. Het is jammer, dat dit potje
niet eerder bestond, want dan zou de algemene dienst
aanmerkelijk ontlast zijn geweest. Nu is het ook zo,
dat de gemeentehuishouding in het algemeen gezien
deze soort algemene voorzieningen ook zelf moet kun
nen dragen. Het is natuurlijk wel van groot belang om
na te gaan in hoeverre de beschikbare ruimte dit ook
inderdaad kan dragen. Daarmee wil ik zeggen, dat die
beschikbare ruimte ook voor de toekomst geen abso
luut gegeven is.
Op het ogenblik is er in behandeling een nieuw ont
werp financiële verhouding rijk/gemeente. Wat de op
brengst daarvan zal zijn voor de gemeente Leeuwarden
durf ik op dit moment niet te zeggen. Het is wel zo
dat weet de heer De Jong ook wel dat bij een
voorlopige becijfering is aangetoond, dat de ruimte,
die wij daardoor zouden verkrijgen, al voor een groot
deel besteed is. Nu blijft het altijd mogelijk om voor
bepaalde projecten desondanks ook nog te wachten op
uitkeringen uit het gemeentefonds. In hoeverre zulks
voor dit project, waarover al vanaf februari 1957 met
het rijk wordt onderhandeld, na 1 januari 1961 moge
lijk zal zijn, durf ik niet te beoordelen. Dat is ook niet
te bekijken, omdat in het kader van wat de minister
van financiën pleegt te noemen „de verfijning van de
uitkeringen in verband met de centrumfunctie van be
paalde gemeenten" in de toekomst nog middelen ter
dekking van extra kosten (bijv. van de veemarkt) be
schikbaar kunnen worden gesteld. Wel blijkt het, dat
we met behulp van het rijk ten laste van het gemeente
fonds tot en met 1960 de kapitaalslasten van deze in
vestering kunnen opvangen. Wij zullen naar mijn over
tuiging met dit beleid voort moeten gaan, al heb ik
ook stellig oog voor de risico's, die er in zitten. Maar
ik geloof, dat de ontwikkeling van het beleid met be
trekking tot dit project ook geen andere mogelijkheid
biedt. En dan doel ik op de opmerking van de heer
De Jong, waar hij spreekt over het in fasen uitvoeren.
Projecten, waarvan de uitvoering zich over een zo
groot aantal jaren uitstrekt, hebben nu eenmaal altijd
het risico in zich, dat men in een ontwikkeling verzeilt,
waarbij men op een bepaald ogenblik risico's moet aan
vaarden, die men tevoren niet onderkend heeft. Daar
komt nog bij, dat wij rekening moeten houden met de
mogelijkheid, dat projecten, die anders wel volledig of
voor een belangrijk deel ten laste van de algemene
dienst zouden zijn gekomen, nu mogelijkerwijs niet ten
laste van deze dienst zullen komen, maar waarvoor
dan bijdragen a fonds perdu kunnen worden verkregen.
Zo ligt deze zaak en ik geloof, dat dat het enige is wat
ik hierover kan zeggen.
De heer De Jong heeft ook nog gevraagd naar een
soort van prioriteitsschema. Hoe ziet het college de
prioriteit in het kader van de financiële mogelijkheden
Dat is vanavond ook al eerder aan de orde geweest.
Het klimaat voor de uitvoering van aanvullende wer
ken is op het ogenblik ongunstig. Gelukkig ongunstig.
Immers het blijkt, dat er een zeer behoorlijk aanbod
van arbeid is en dat is natuurlijk altijd een plezierige
positie. Wordt dat klimaat wat we niet hopen en stel
lig op het ogenblik niet kunnen verwachten gunstiger,
dan wordt de uitvoeringsmogelijkheid voor bepaalde
projecten ook beter. Wordt dat klimaat ongunstiger,
dan zullen we toch, gegeven de aandrang, die niet
alleen uit de raad komt, maar ook gegeven het feit,
dat we nu eenmaal binnen het kader van het scheppen
van een behoorlijk woonklimaat bij de industrialisatie
van de gemeente Leeuwarden, andere uitvoeringsmoge
lijkheden moeten onderzoeken en misschien opnieuw
lasten op ons moeten nemen. Ik geloof echter, dat het
op dit moment niet aan te bevelen zou zijn om een be
langrijk project als de veemarkt in die mate onder
geschikt te maken aan de financiële mogelijkheden, dat
het project ook werkelijk in zijn essentiële functies
zou worden aangetast. Ik geloof, dat de raad dat ook
aanvaarden wil. Het college heeft gemeend te moeten
doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de financiële
lasten van dit project zo dragelijk mogelijk te maken.
Ik geloof, dat ik hiermee een en ander zo goed mo
gelijk heb beantwoord. Het is mij niet mogelijk con
creter te zijn.
De heer K. J. de Jong: Ik heb met belangstelling
kennis genomen van wat de wethouder van financiën
medegedeeld heeft. Wij hebben er wel eens meer over
gesproken en ik geloof, dat we wel ongeveer weten
hoe we aan beide kanten deze zaak benaderen. Ik kan
mij zijn standpunt ook wel begrepen, maar bij mij zit
de vrees voor, of wij ons hier niet meer benadelen dan
we zelf eigenlijk wel denken. U zegt wel, dat die fasen-
uitvoering toch heel veel voordelen heeft en dat we
vaak niet anders kunnen, maar wanneer het college
destijds bij de raad gekomen was met de mededeling:
wij willen een nieuwe veemarkt hebben en die kost
14 15 miljoen alleen aan bestrating en bebouwing,
dan hadden wij ons destijds wel enkele keren beraden.
Want het ging uiteindelijk alleen om verkeersproble
men. Vooral het verkeersprobleem was een sterk argu
ment. We zouden ons toen nog wel eens even bedacht
hebben, of een dergelijke uitgaaf wel verantwoord zou
zijn. Nu kunnen we niet anders en ik ben het volledig
met u eens, dat we nu ook moeten proberen er zo goed
mogelijk door te komen. Ik meen echter, dat wij in het
vervolg van meet af aan zo volledig mogelijk de finan
ciële en economische consequenties van dergelijke pro
jecten moeten kunnen beoordelen en daarom voel ik
er veel meer voor de totaliteit van het complex vanaf
het eerste begin te kunnen overzien, dan fase voor
fase daar op in te gaan, zo dat we op een bepaald mo
ment niet anders kunnen, omdat we ons in een bepaalde
situatie gewrongen hebben. Niettemin zal ik mijn stem
aan dit voorstel geven.
De heer Heidinga: Ik ben nog niet helemaal bevre
digd door wat de wethouder zei over de onderhandse
aanbesteding. Dit kwam er op neer, dat b. en w. dan
wel rekening zouden houden met mijn verzoek, maar
hier staat concreet: te besluiten tot onderhandse aan
besteding van de bouw der opstallen. Dus daar zal het
college zich later altijd op kunnen beroepen. Er is be
sloten, dat het werk onderhands zou worden aanbe
steed. Waarom dan niet een ruimere redactie te ma
ken? Bijvoorbeeld: te besluiten tot onderhandse aan
besteding van de bouw der opstallen op het nieuwe vee-
marktterrein ingeval dit het college van b. en w. nood
zakelijk voorkomt. Dan is er enige speling. Hier zit
geen ruimte in.
De heer Van Balen Walter: Ik zou het voorstel van
de heer Heidinga wel gaarne ondersteunen. Het voor
stel van b. en w. lijkt mij ook te ver gaand. Dus wan
neer het college dit in het voorstel zou willen opnemen,
zou ik dat zeer op prijs stellen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Na gepleegd over
leg met de overige leden van het college kan ik mede
delen, dat er bij b. en w. geen reden bestaat om nu nog
voor te stellen de voorbouw onderhands aan te beste
den. Wij moeten nu wel, zoals de heer Heidinga heeft
gezegd, de uitgaven, die we voor 1960 nog willen doen
langs onderhandse weg tot besteding brengen, maar ik
kan wel zeggen, dat het college, voorzover dit betrek
king heeft op de bouw van de café's, dit wel wil doen
bij openbare aanbesteding. Ik heb er ook geen bezwaar
tegen, dat dat in een clausule in het raadsbesluit als
nog tot uitdrukking wordt gebracht. Dat zal echter
naar mijn mening niet een dwingend karakter mogen
hebben.
De Voorzitter: Als we dit zo formuleren: besluiten
tot onderhandse aanbesteding van de bouw der opstal
len op het nieuwe markterrein, voorzover dit niet be
treft het bouwkundige gedeelte van de bouw van de
voorbouw, met machtiging aan b. en w. om dit gedeelte
zo nodig onderhands te doen en dan met de toezegging,
dat wij die onderbouw
De heer Heidinga: Mag ik voorstellen om alleen het
woord „onderhandse" te schrappen en het verder hele
maal aan het college over te laten Dan kan het college
het publiek of onderhands doen. En dan is de toezeg
ging van de wethouder, dat het gedeelte, dat eventueel
publiek kan worden aanbesteed, ook inderdaad zo zal
worden aanbesteed, mij ruim voldoende.
De heer Van der Schaaf (weth.Ik geloof, dat we
er uit zijn wanneer het college wordt gemachtigd om
zonodig of desgewenst het gehele project onderhands
aan te besteden. En dan spreken we af, dat de mate
rialen, die nu gekocht moeten worden en dat de werk
zaamheden, die opgedragen moeten worden in 1960, on
dershands worden gekocht en aanbesteed, maar dat de
grondbebouwing op de normale wijze aan de markt
wordt gebracht.
De Voorzitter: Ik geloof, dat wij dit zo moeten doen,
dat de raad de formulering maar nader aan ons over
laat. Als wij het maar eens zijn over de gedachte, want
de bouw van de opstallen valt onder de bouw van de
markthallen en dat moet en kan naar onze opvatting
praktisch niet anders dan ondershands plaats vinden.
Ik zeg het expres hierom, omdat zonodig ook een aan
tal materialen van die voorbouw buiten een openbare
aanbesteding om dit jaar al besteld moet kunnen wor
den. Maar we zijn het er dus over eens, dat de voor
bouw voorzover mogelijk in het openbaar wordt aan
besteed. Als u het goed vindt kunnen we de formule
ring later wel even rustig uitzoeken. Kunt u er in deze
vorm mee akkoord gaan?
Daarna wordt z.h.st. besloten overeenkomstig het
(gewijzigde) voorstel van b. en w.
Punt 16a.
De Voorzitter: Door de heer Bootsma en de andere
fractievoorzitters is een voorstel ingediend omtrent de
straatnaamgeving. Dat voorstel zou ik nu als nageko
men voorstel onder punt 16a aan de orde willen stellen.
De raadsleden hebben allen, voorzover ik weet, dat
voorstel op schrift ontvangen.
De heer Bootsma: Wanneer ik het woord vraag, dan
is dat niet om nog weer breedvoerig op deze geschie
denis in te gaan, maar dan is het meer bedoeld om
het voorstel, hetwelk ieder voor zich gekregen heeft,
formeel aan u te kunnen overhandigen.
In wezen strekt dit voorstel om te komen tot een meer
juiste formulering van de voorstellen en de besluiten
van 22 juni j.l. Bij het voorgaande punt van deze agen
da is ook weer gebleken, dat staande een vergadering
formulering nu eenmaal niet zo eenvoudig is. Het voor
stel cumileert in het benoemen van de leden van de
indertijd ingestelde commissie. Voor het lidmaatschap
van deze commissie bevelen wij aan de heren Boom-
gaardt, Bosgraaf, Drentje, dr. Hoekstra en Taylor
Parkins. De laatste zou dan tegelijkertijd als voorzitter
in functie kunnen worden benoemd. Dit voorstel, dat
ik naar mijn mening niet geheel behoef voor te lezen,
is ondertekend door alle fractievoorzitters, of bij af
wezigheid door de wnd-fractievoorzitters. Uiteindelijk
wordt het dus door alle fracties ondersteund. Hiermee
zou ik U dit willen overhandigen.
De Voorzitter: Ik geloof, dat van de kant van het
college op de woorden van de heer Bootsma geen ant
woord behoeft te worden gegeven. Het gaat inderdaad,
zoals hij gezegd heeft, alleen over de formulering van
de reeds genomen raadsbesluiten en aan de orde is
dus nu de stemming over de verschillende onderdelen
van het voorstel. Het voorstel is verdeeld in twee delen,
n.l. onder A en onder B. Het onder A gestelde is dan
weer in drie gedeelten onderverdeeld. Ik geloof, dat
hierover geen aparte stemming behoeft plaats te vin
den en ik zou dus willen vragen, of iemand van u over
het gestelde onder A van het voorstel in zijn drie sub
gedeelten ook stemming verlangt. Zoniet, dan is aldus
besloten en dan komt het gestelde onder B, dat dan
weer in twee onderdelen uiteenvalt, aan de orde. Het
eerste onderdeel betreft het vaststellen van de voor
gestelde verordening en het andere betreft de benoe
ming van de leden van de commissie. Dat laatste
zal krachtens het reglement van orde bij schriftelijke
stemming moeten plaats vinden. Allereerst heb ik dus
te vragen, of iemand van u over het eerste onderdeel
van B, het vaststellen van de verordening, stemming
verlangt.
De heer Van Balen Walter: Ik wil een opmerking
maken over artikel 3, dat handelt over de secretaris.
Ik zie, dat hij de notulen houdt. Is het niet mogelijk,
dat de ambtenaar, die de commissie bijstaat, de notu
len houdt Moet het beslist de secretaris zelf zijn
Ik geloof, dat dat net zo goed een ambtenaar kan zijn.
De Voorzitter: Ik vind het erg moeilijk, mijnheer
Van Balen Walter, om dat op de wijze, zoals u dat
stelt, in deze verordening vast te stellen. De commissie
kan zich doen bijstaan, maar de werkzaamheden van
de commissie moeten door de commissie zelf gebeuren.