8
9
Nu hoeft het in de praktijk weinig verschil uit te ma
ken wanneer de ambtenaar de praktische werkzaam
heden van het bijhouden van de notulen doet, maar dat
moet dan zijn tot bijstand van de secretaris van de
commissie. Praktisch hoeft het dus naar mijn mening
helemaal geen verschil te maken, maar ik geloof, dat
de voorgestelde wijze formeel gezien toch wel de meest
juiste is.
Mag ik dan nogmaals vragen, of iemand van u stem
ming over het eerste onderdeel van B verlangt Zoniet,
dan is aldus besloten en dan zou ik u willen voorstellen
om over te gaan tot het benoemen van de voorzitter en
de 4 leden van de commissie. Er wordt door de voor
stellers een aantal heren aanbevolen. Ik geloof, dat ik
van mijn kant alleen maar kan voorstellen deze zaak
met één stemming af te doen, maar dan lijkt het mij
wel juist, dat u voor alle zekerheid op uw stembriefje
bij de naam van degene, die u tot voorzitter wenst te
kiezen, zulks nog even vermeldt.
Tot voorzitter van de commissie wordt benoemd de
heer G. L. Taylor Parkins, met 31 st. (1 stem blanco)
Tot lid van de commissie worden benoemd
1. de heer R. Boomgaardt, met 31 st. (1 st. op de heer
K. J. de Jong);
2. de heer D. Bosgraaf, met alg stemmen;
3. de heer A. Drentje, met 31 st. (1 st. op de heer
J. Spiekhout)
4. de heer R. A. Hoekstra, met alg. stemmen.
De heren Kamstra en Mani vormden het stembureau.
Punt 17 (bijlage no. 248).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 18 (bijlage no. 249).
De heer Klijnstra: Evenals in de commissie van bij
stand meen ik mij te moeten stellen tegen de voor
gestelde verhoging van reinigingsrechten voor de laag
ste huurwaardegroepen, zulks voor wat betreft de
privaattonnendienst. Ik ben echter ook zeker niet en
thousiast voor de verhoging van de rechten voor andere
diensten. Ik zou dan ook gaarne zien, dat uw college
deze groepen uit sociale overwegingen net als in 1958
buiten de verhoging zou willen houden. De aanhaling,
dat deze verhoging maar 5 cent per week zou be
tekenen, doet mij meer denken aan de tactiek van een
assurantie-bezorger, die een levensverzekering wil af
sluiten en dan in deze termen spreekt. Niettemin be
tekent toch deze verhoging voor de eerste categorie
een werkelijke verhoging van 331/a%. terwijl voor de
meest draagkrachtigen deze verhoging nog geen 25%
bedraagt. Volgens uw college zouden de lonen en prij
zen genoemde verhogingen voor de minstdraagkrach-
tigen thans wettigen. Maar dit standpunt kan ik ook
niet delen. Volgens officiële gegevens namelijk is de
koopkracht van de arbeider per week sedert 1 januari
1956 gedaald met f 8,70, zulks met inbegrip van de
daling der prijsindex sedert begin 1956. Dit betekent,
dat de koopkracht van deze arbeider sinds januari 1956
dan ook is afgenomen tot ruim 85%.
De heer lieuving: Ik kan me geheel aansluiten bij
hetgeen mijn buurman heeft gezegd ten opzichte van
deze verhoging. Het is toch zo, dat deze tariefsverho
ging voor het ophalen van privaattonnen, afval en
huisvuil in de eerste plaats die mensen treft, die reeds
aan de rand van het minimum moeten leven. Ik heb
hier dan in het bijzonder op het oog de mensen (en
dat zijn niet weinigen), die met behulp van maat
schappelijk hulpbetoon door de tijd moeten en verder
nog een grote groep mensen van 65 jaar en ouder (vol
gens mijn gegevens een 350 hier in Leeuwarden), die
aangewezen zijn op enige bijsteun. Met de motivering,
dat de loon- en prijspolitiek zodanig is geweest, dat
het, gezien het besluit van januari 1958, gemotiveerd
zou zijn ook de beide laagste huurgroeperingen in deze
verhoging te betrekken, ben ik het evenals de heer
Klijnstra niet eens. Want het is toch zo, dat wanneer
loonsverhoging is gegeven, deze door de prijsverhoging
steeds weer wordt achterhaald. De huurcompensatie
is in sommige gevallen onrechtvaardig toegekend. Ik
zie dan ook niet in, dat het levenspeil verhoogd is.
Ik zou dan ook het antwoord van b. en w. willen
afwachten op mijn vraag, of er nog een mogelijkheid
is om de beide laagste huurgroepen te ontheffen van
deze verhoging. Is dit niet het geval, dan zou ik de
raad willen vragen hier een uitspraak over te doen.
De heer K. J. de Jong: Ik heb eigenlijk niet zo zeer
een vraag aan u, doch via u toch wel aan de heer Klijn
stra. De berekening, die hij geeft van de daling van
het arbeidersinkomen, althans van de koopkracht, ver
wondert mij eigenlijk een beetje. Ik heb altijd gemeend,
dat ongeveer vanaf 1950 tot en met 1959 het arbeiders
inkomen hier gestegen is met 49 a 50%. Nu weet ik
wel, dat dat achterhaald is door een stijging van het
indexcijfer met ongeveer 30%, zodat er altijd nog 20%
reële verbetering overblijft. En nu hoor ik ineens, dat
dat beeld totaal andersom ligt. Ik zou wel eens willen
weten waar de heer Klijnstra dat vandaan haalt, want
dat neem ik zo zonder meer niet aan.
De heer Pols (weth)Allereerst zou ik willen zeggen,
dat het voor het college altijd prettiger is met een ver
laging, dan met een verhoging te moeten komen. Ik
geloof echter, dat wij ook mogen stellen, dat deze ver
hoging wel noodzakelijk is.
Aan de heer Klijnstra zou ik heel weinig nieuws kun
nen zeggen, want we hebben dit al helemaal doorge
praat in de financiële commissie en toen konden we
ook al niet bijelkaar komen. Maar ik geloof, dat ik het
ook niet helemaal wil zoeken in wat de heer Klijnstra
noemt, dat sedert 1956 de inkomsten gedaald zijn met
85%. Ik weet ook niet hoe de heer Klijnstra daar aan
komt. Deze cijfers zijn dan ook voor zijn rekening. Ik
zou het meer die andere kant uit willen zoeken. Het
is namelijk zo, dat bij de verhoging van deze rechten in
1957 (en dat is toen nogal een flinke verhoging ge
weest) de 2 laagste groepen zijn blijven staan. Wij we
ten, dat men bij het toekennen van extra uitkeringen
geen rekening houdt met deze verhogingen. Dit heeft
in 1957 gespeeld en dit speelt op het ogenblik weer.
Vanavond hebben wij bij het punt veemarkt ook al over
de financiën gesproken en ook toen is al gebleken, dat
het moeilijk wordt om dergelijke plannen te realiseren
en daarom is het ook absolute noodzaak, dat wij met
deze verhoging komen. Nu is er een loonsverhoging en er
is een huurcompensatie geweest, maar het lijkt mij toch
wel mogelijk om die 5 cent in de week op te brengen.
Laten we stellen, dat in die huurgroep wel een huur
compensatie is gegeven, maar dat de huurverhoging
niet is toegepast. Die gevallen zijn er in die huurklasse
toch ook veel. En dat die ene sigaret per week er dan
niet uit kan komen lijkt mij toch wel een klein beetje
ver gezocht van de heren. Ik zou u dan ook wel willen
aanbevelen om dit voorstel aan te nemen. Ik heb ge
merkt, dat het alleen om die 2 laagste groepen gaat.
Het college meent, dat de groepen, die de vorige keer
zijn blijven staan, deze keer in ieder geval moeten wor
den verhoogd.
De heer Beuving: Uit het antwoord van de wethou
der blijkt, dat hij geen toezegging kan doen, dat de
categorie mensen, die veelal gespeend zijn gebleven
van een loonsverhoging (misschien een kleine vergoe
ding bij AOW, of bij de steun van MH) en van de
huurcompensatie, dus de mensen, die veelal de wonin
gen met laagste huurwaarden bewonen, door deze ver
hoging niet zullen worden getroffen. Nu kunnen wjj
altijd zeggen, dat vijf cent in de week van geen bete
kenis is, maar wanneer je op de rand van het minimum
moet leven, dan kunnen zich grote moeilijkheden voor
doen wanneer je een rekening krijgt van f 7,50 of van
f 10,De wethouder voelt het zelf misschien niet zo,
maar men moet het toch zo zien. En ik zou dan ook
graag de raad willen verzoeken hier ook een uitspraak
te doen in de vorm van het voorstel, dat ik U hierbij
overhandig.
De Voorzitter: Ik heb nu het volgende voorstel ge
kregen: Ondergetekende verzoekt de raad te besluiten
de twee laagste huurwaardegroepen vrijstelling te ver
lenen van de voorgestelde tariefverhogingen privaat-
tonnen en ophalen van huisvuil. Ondertekend door
de heer Beuving. Dit kan dus mee onderwerp van de
beraadslagingen uitmaken.
De heer Tiekstra (weth.): Het voorstel is een beetje
vreemd. Op verschillende plaatsen deugt het natuurlijk
niet, want bij de huisvuilrechten hebben we geen huur
waardegroepen: daar geldt één tarief voor iedereen.
Dus ik geloof, dat de voorsteller dit even onder ogen
moet zien.
De heer Pols (weth.): Ik heb ook helemaal niet de
hoop gehad, dat ik de heer Beuving zou kunnen over
tuigen. Wij hebben verschil van mening over die vijf
cent. U noemt de mensen van MH. Dat wordt ook
doorberekend en die vijf cent komt er ook wel weer
uit van die kant. En wat de 65-jarigen betreft, die
hebben inmiddels die vijf cent er ook wel bijgekregen.
Wat die groep betreft zie ik dus ook geen bezwaren.
Ik kan niet zien, dat die vijf cent in de week zo moei
lijk is als u hier schildert.
De Voorzitter: Dit punt is nu in twee instanties be
sproken en ik zou u dus willen voorstellen om de be
raadslagingen te sluiten.
Nu heb ik in de eerste plaats het voorstel van de
heer Beuving, dat door één raadslid is ingediend. Mag
ik vragen of dit ondersteund wordt vanuit de raad
U ondersteunt het voorstel mijnheer Klijnstra Dan
lijkt het mij goed, dat dit allereerst in stemming wordt
gebracht, althans wanneer beide heren stemming over
dit voorstel verlangen.
De heren Beuving en Klijnstra antwoorden bevesti
gend.
Het voorstel van de heer Beuving, ondersteund door
de heer Klijnstra, wordt daarna verworpen met 30 te
gen 2 stemmen (voor stemden de heren Beuving en
Klijnstra).
Daarna wordt z.h.st. besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punt 19 (bijlage no. 254).
De heer Van Balen Walter: Ik heb met enige ver
wondering dit voorstel gelezen. Het instellen van een
politieverordening betekent het beperken, het ingrijpen
in de persoonlijke vrijheid van de burger. Dit acht ik
een buitengewoon belangrijk punt, wat naar mijn me
ning meebrengt, dat een dergelijk ingrijpen alleen in
uiterste noodzaak mag gebeuren. Naar mijn oordeel
wettigt alleen een beroep op het algemeen belang een
dergelijk ingrijpen. Het voorstel, dat hier voor ons ligt,
moet wel zwaar gefundeerd worden, zal het naar mijn
mening een voldoende basis vormen voor het instellen
van een dergelijke verordening. En als ik nu de moti
vering van het college voor het instellen van deze ver
ordening lees, dan kom ik tot de conclusie, dat het feit,
dat omliggende gemeenten een dergelijke verordening
hebben ingesteld en nu aan ons verzoeken hetzelfde te
doen, de enige motivering is. Daarnaast deelt het col
lege mede, dat de noodzaak voor een dergelijke ver
ordening hier (nog niet) aanwezig wordt geacht. Nu
lijkt mij de motivering, dat wij een verordening gaan
instellen omdat omliggende gemeenten dit doen, toch
wel een buitengewoon eigenaardige motivering, want
op deze manier kunnen we toch wel in heel vreemd
vaarwater verzeilen. Het zou best kunnen zijn, dat om
liggende gemeenten een bepaalde verordening (en daar
zouden wel vrij krasse voorbeelden van zijn aan te
haleninstellen op gronden, die in deze gemeenteraad bij
lange na niet zouden worden gehuldigd. En wanneer we
dit dus maar gaan doen omdat anderen menen, dat de
toepassing van de door hen ingestelde verordening al
leen mogelijk is wanneer ook Leeuwarden een derge
lijke verordening invoert, betekent dit, dat wij als raad
eigenlijk niet meer de mogelijkheid hebben om ons zelf
standig te beraden over de noodzaak van een dergelijke
I verordening.
Ik meen, dat ik althans voor mijn fractie kan ver
klaren, dat wij de gronden voor het instellen van deze
politieverordening niet dusdanig dringend vinden, dat
het gemotiveerd is deze verordening in het leven te
roepen.
De heer Klijnstra: De vorige spreker heeft gemeend,
dat er eigenlijk geen voldoende gronden aanwezig zijn
0Tn dit hazardspel, want dat is het in wezen, de wereld
of de gemeente uit te krijgen.
Ik kan U zeggen, dat ik het voorstel van harte toe
juich en ik moet bekennen, dat ik niet wist, dat het
spelen van dit spel in de gemeente Leeuwarden nog
mogelijk was. Ik heb me namelijk sedert enkele maan
den geïnteresseerd voor deze speelautomaten, omdat ik
wist welke ellende hieruit voortgekomen is. Ik hoop,
dat u dit niet opvat als een sentimenteel zijn, maar ik
ben bij huilende vrouwen geweest, wier mannen per
week f 40,tot f 60,en zelfs nog meer vergokten in
deze speelautomaten. Men was er gewoon aan ver
slaafd en u moet niet denken, dat dit mensen waren,
die slecht bekend stonden. Dit waren overigens heel
goede mannen, maar ze kregen een gokziekte en ze
waren verloren. Ik kan desgewenst wel 14 adressen op
noemen van mensen, die ontslagen zijn omdat ze ook de
dubbeltjes van hun baas hebben vergokt, gedeeltelijk
dan.
Ik hoop, dat dit voldoende is om mjjn stem voor dit
voorstel te motiveren.
De heer Taylor Parkins: Meermalen wordt in vak
tijdschriften of de pers geageerd tegen een foutieve
wijze van reclame maken, of voorlichting geven, waar
bij het publiek een foutieve of althans een anders-
gekleurde voorstelling krijgt van het aangeboden arti
kel. En ditzelfde moest ik denken bij het doorlezen van
het voorstel tot wijziging van de politieverordening.
Als we namelijk de eerste alinea doornemen, dan zou
ieder eigenlijk ogenblikkelijk zeggen: nee, deze wan
toestand mogen wij in onze gemeente niet toelaten.
Doorlezend echter bemerken wij, dat de in het eerste
gedeelte genoemde feiten niet op Leeuwarden van toe
passing zijn. Dat verbod tot plaatsing van speelauto
maten wordt namelijk verzocht door enige omliggende
gemeenten. Bij de stukken miste ik tot mijn spijt het
verzoek van, of een opsomming der gemeenten, die
belang zouden hebben bij een wijziging van de politie
verordening te Leeuwarden. Uitdrukkelijk wordt in de
stukken vermeld, dat het euvel zich te Leeuwarden
niet voordoet, hoewel deze automaten hier kortgeleden
wel zijn geplaatst. Blijkbaar is het Leeuwarder publiek
rustiger van aard en gebruikt het de automaten als
speelgoed en niet als gokinstrument. Als dit zo is (en
in de stukken wordt het niet anders gesteld) zien wij
geen reden om een verordening te maken tegen een toe
stand, die misschien nooit zal komen. Doorgaande op
deze weg zouden wij het aantal verordeningen en ver
boden zeker nog met vele kunnen uitbreiden. Zou het
niet juister zijn de ingezetenen van Leeuwarden door
hun houding in dezen zelf te laten beslissen alvorens
deze verordening vast te stellen?
Een andere reden om tegen de voorgestelde wijziging
te stemmen is gelegen in het feit, dat het gebruik van
deze automaten als zuiver spelmateriaal eveneens on
mogelijk wordt gemaakt.
De heer Bootsma: Door de voorgaande sprekers is
naar voren gebracht, dat dit euvel in Leeuwarden nog
niet zo naar voren is getreden, maar ik geloof toch,
dat de heer Klijnstra vrij voldoende heeft aangetoond
welke ellende hieruit kan ontstaan. En dan is het toch
zo, dat men niet eerst het kalf moet laten verdrinken
voordat men de put dempt? Daarom is er uit preven
tieve overwegingen toch zeker alles voor te zeggen om
een dergelijk verbod uit te vaardigen. Datgene, wat de
heer Taylor Parkins zegt over het gebruik van de
automaten voor het bedrijven van een spelletje in de
plaats van het gokspel kan naar mijn mening buiten
beschouwing blijven, omdat de mogelijkheid van ont
heffing in deze verordening is opgenomen. Ik geloof
ook, dat, wanneer dit bij bepaalde gelegenheden wer
kelijk als redelijk spel wordt opgevat, die ontheffings
mogelijkheid wel zal worden gehanteerd.
Wat betreft het uitvaardigen van verboden geloof ik,
dat de kwestie van de beperkte toto toch ook in deze
richting gegaan is en dat degenen, die hier momenteel
tegen deze verordening willen stemmen, voor een be
perkte toto geweest zijn.
De Voorzitter: Ik zou namens de commissie van de
strafverordeningen van mijn kant het volgende willen
opmerken.
Het staat wel vast, dat de zogenaamde speelauto
maten in verschillende plaatsen in den lande tot ern-