4
5
bestuurder van de gemeente, die boven de ingang van
het gemeentehuis een beeld heeft staan van Vrouwe
Justitia. Hij zit hier op dit moment niet als één van de
twee partijen, die strijd voeren, maar hij zit hier als een
dienaar van de overheid, die ook recht heeft te ver
schaffen. Wanneer een gelaedeerde zich tot de ge
meente wendt om een schadeloosstelling, dan ligt het,
dunkt mij, in de eerste plaats op de weg van de ge
meente om de schade, voorzover die aanwezig is, te
vergoeden. Wanneer iemand schade claimt, dan lijkt
het mij, dat het de overheid zou passen dan niet te
zeggen: dit is mijn tegenpartij, ik moet zo goedkoop
mogelijk daarvan af komen, desnoods ten koste van
's mans onwetendheid. Dan zou ik er meer voor voe
len om te zeggen: inderdaad die schade hebt u en nu
wij die schade moeten toebrengen, zullen wij die ook ver
goeden. Dat lijkt mij recht en ik geloof ook, dat het
onze plicht zou zijn. Maar deze procedure ligt natuur
lijk moeilijk. Elke procedure, waarin de raad geroepen
is om een oordeel te geven, is moeilijk, omdat de raad
eigenlijk geen lichaam is, dat de beide partijen kan
horen. Degene, die gebruik maakt van deze procedure
en die een request aan de raad richt, meent, dat hij
datgene doet wat volgens de verordening op zijn weg
ligt. Ik geloof niet, dat een van de raadsleden op het
listige idee zou zijn gekomen om, wanneer hij in het
zelfde geval kwam te verkeren, te zeggen: ik moet
maar alvast zorgen, dat ik al mijn stukken op tafel
leg, anders ben ik te laat. Wanneer men de weg volgt,
die het reglement aangeeft, mag men toch eigenlijk
verwachten, dat men alsnog de gelegenheid zal krijgen
om, wanneer het bewijs zal moeten worden geleverd,
dat te doen. Die mogelijkheid zit hier niet in. Dat is
geen verwijt aan b. en w., dat is een verwijt aan het
stelsel. En nu zou ik omwille van de rechtvaardigheid
tegenover degenen, die werkelijk schade hebben, graag
willen, dat van het college een brief naar deze mensen
uitgaat met de mededeling, dat, indien men voor toe
kenning van schadevergoeding in aanmerking wenst
te komen, liefst een deskundigenverklaring of in ieder
geval een rekening, waaruit die schade blijkt, moet
worden overgelegd. Wat wij op dit moment doen is het
formeel toepassen van een schaderegeling, maar in feite
is het niets. Het is zo niet te bekijken, of hier schade
is of niet. We weten nu alleen, dat er een gelaedeerde
is, die zegt: ik heb schade, en dat er van de kant van
b. en w. gezegd wordt: nee. En als ik dan van de wet
houder van openbare werken hoor, dat hij zich be
schouwt als één van de twee partijen, terwijl wij hier
als raad zouden moeten zitten om recht te doen, dan
geloof ik, dat ja en nee ons niet veel verder brengt.
Ik geloof, dat het een kleinigheid is, wanneer het col
lege mijn suggestie zou willen volgen en ik meen,
dat op die manier ook nog een beetje goodwill bij onze
burgers zou worden gekweekt.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik meen toch wel,
dat ik op hetgeen de heer Van der Veen heeft gespro
ken nog even iets moet antwoorden. Ik zal daarbij een
zekere mate van voorzichtigheid in acht nemen, omdat
het ons juist dezer dagen is gebleken, dat wij bij het
ontbreken daarvan misschien wel eens brokken kun
nen maken.
De heer Van der Veen heeft mij toch niet helemaal
goed begrepen en heeft uit mijn beantwoording in prima
een element niet naar voren gebracht of het is niet
tot hem doorgedrongen dat ik wel heb genoemd. Ik
heb namelijk gezegd, dat, terwijl het in het burgerlijk
recht geen gewoonte is, dat men zijn tegenpartij aan
materiaal helpt om daar zelf mee bestreden te worden,
het in het publieke recht anders ligt. En dat wens ik
bepaald te herhalen. Zo heb ik het gezegd en daarmee
bedoel ik precies hetzelfde wat de heer Van der Veen
in een iets meer uitgewerkte vorm heeft gezegd. Wan
neer iemand schade beweert te hebben, dan moet dat
onderzocht worden en dan mag dat niet voorbijgegaan
worden. Maar waar ik bezwaar tegen heb is, dat van
onze kant een taxateur zou worden benoemd om die
man het materiaal te verschaffen. Goed, wanneer u
daarover het hoofd schudt, dan zijn wij al weer dichter
bij elkaar, dan is het verschil dus wel heel miniem.
Deze man beweert schade te hebben en wanneer hij
schade heeft, dan zult u in mij een warm bepleiter vin
den van het stelsel, dat die schade vergoed moet wor
den. Dat neemt echter niet weg, dat niet iedereen, die
beweert schade te hebben, in mij een zodanig verdediger
zou vinden. Dat moet worden onderzocht en hier in het
raadsstuk is aan het geval alszodanig aandacht be
steed. Tegenover de claim van de betrokkene stellen
b. en w., zij het niet zeer uitvoerig, dat deze schade niet
aanwezig is, want er blijft nog een diepte tussen de
weg en de muur over van zoveel. Verder is er nog de
plusfactor van het komen te liggen aan een riante en
betere weg. Daarmee is dus in wezen de vage claim op
schadevergoeding in beschouwing geweest. De claim is
besproken en heeft de aandacht, die hij moet hebben,
gehad. En daarmee is deze procedure af. Ik kan het
ook niet helpen, dat het niet anders is. Hier wordt niet
over een recht heengelopen. Alleen een zeer vage aan
spraak wordt met minder vage argumenten weerlegd
En wat ik heb willen betogen in prima is dit: als ons
was voorgelegd een uitvoerige berekening van schade
met verwijzing naar soortgelijke gevallen in andere ge
meenten, dan hadden wij een uitslag gehad, waarop
wij hadden kunnen reageren, die wij hadden kunnen
weerleggen, of die wij hadden kunnen reduceren. Nu
het in deze vage vorm is gesteld, hebben wij gemeend
het in deze vorm te kunnen afdoen. Dat neemt niet
weg, dat het bij mij geen bezwaar ontmoet, dat in ge
vallen, dat iemand beweert schade te hebben, een van
onze ambtenaren de inlichting zou geven, dat betrok
kene goed gedocumenteerd voor de dag moet komen en
dat dan ook een beschouwing van b. en w. aan de raad
wordt voorgelegd. Maar nu dat niet het geval is, omdat
de schade er naar mijn mening niet is, is het an
ders gelopen. Het is de kneep natuurlijk, dat er geen
schade is; daar komt het allemaal uit voort. Ik meen
dus, dat in dit geval het advies van b. en w. zonder
bezwaar door de leden van de raad kan worden gevolgd.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punt 14- (bijlage no. 301).
De heer Heidinga: Er was deze keer nogal veel om
door te zien bij de stukken en nu moet ik tot mijn
schande bekennen, dat ik dit punt niet nauwkeurig heb
bezien. Maar ik zou toch graag de vraag willen stellen:
Is er in de voorwaarden ook rekening mee gehouden,
dat dit terreintje op de hoek van een vrij drukke straat
ligt? Wanneer het voor opslag van ijzer en dergelijke
gebruikt wordt, zou het kunnen gebeuren, dat het een
vreselijk rommelige hoek werd. Hebben we daar aan
gedacht
De heer Van der Schaaf (weth.)In de concept
overeenkomst, die wordt overgelegd, wordt onder punt
5 gezegd: De huurder dient op zijn kosten een afschei
ding om het gehuurde aan te brengen en te onderhou
den, een en ander ten genoegen van b. en w. van Leeu
warden. En punt 6 zegt: De huurder dient het gehuurde
in nette staat te houden ten genoegen van b. en w. van
Leeuwarden. Dat zijn vrij gebruikelijke bepalingen. Het
is wel eens voorgekomen, dat in een ander, maar soort
gelijk geval het gebruik van de grond te wensen over
liet. B. en w. hebben toen orde op zaken gesteld en dat
is wel bevredigend verlopen. Ik dacht dus, dat de raad
het met deze bepalingen wel zou kunnen wagen. Er
wordt gesproken van een afscheiding. Dat kan bij
voorbeeld ook een schutting zijn.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punt 15 (bijlage no. 306).
De hear Santema: Wy geane uteraerd alhielendal
mei yn dit ütstel, mar wy fregen üs óf: Soe it nou
miskien net de gelegenheit wêze, ek yn forban mei de
skiednis fan üs Joadske folksdiel, om de grêfstiennen,
dy't dêr op it Joadske hóf steane, to ynventarisearjen?
Soenen wy yn dit forban miskien oan de Joadske ge
meente it forsiik dwaen kinne om mei to wurkjen oan
it ta stan bringen fan dizze ynventarisaesje Wy stelle
üs foar, dat dizze saek yn oerliz dien wurde kin mei
it arehyf. It resultaet fan dizze ynventarisaesje sil dan
ek tankber oangrypt wurde troch dyjingen, dy't har
ren yn 'e takomst ta de stüdzje fan de Joaden yn Ljou-
wert sette sille.
De hear Van der Schaaf (weth.): My tinkt, dat de
gedachte fan de hear Santema tige it oertinken wurdich
is. Ik soe dan ek sizze wolle, dat ik dit graech yn om-
linken nimme wol en wegen sykje wol om hjir oan to
foldwaen. Ik wit net krekt, hoefolle dat kostje moatte
soe, mar dit sil, tinkt my, net al to folie wêze. En yn
it gehiel fan de biskriuwing fan de grêfstiennen yn üs
provinsje, dy't yn in weardefolle kolleksje in oanfang
foun hat, soe dat miskien ek wol goed fan pas komme.
It liket my yn alle gefallen tige it oertinken wurdich.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
l'unt 16 (bijlage no. 314).
De heer Taylor Parkins: Bij dit voorstel, handelende
over de verpachting van gardeniersland, moeten wij
onze teleurstelling uitspreken over de gang van za
ken. Een proces tussen pachter en pachtheer, hier de
gemeente Leeuwarden, zal steeds beide partijen geld
kosten en ook na de uitspraak een gevoel van onvol
daanheid geven aan beide partijen. Zeer goed zou ik
mij in de plaats van deze pachter kunnen stellen, die,
omdat hij het land voor een korte tijd kan pachten,
zich belemmerd voelt in de uitoefening van zijn beroep
en tevens in de opbouw of uitbreiding van zijn bedrijf.
Deze pachter en met hem verschillende van zijn pacht-
g noten te Leeuwarden zouden zich zo langzaamaan
bedreigd kunnen gaan voelen in hun bestaan.
U zal zich herinneren, dat in deze raad reeds eerder
in dit jaar aan een kweker een kortere pachttijd moest
worden toegemeten dan gewenst was en ook, dat aan
een andere gardenier de toestemming moest worden
geweigerd voor de bouw van een warenhuis. De be
perking van de pachttijd en het onthouden van die
toestemming waren dringend voorgeschreven in ver
band met de stadsuitbreiding. Hier kunnen wij akkoord
mee gaan en misschien zelfs spreken van een juist
beleid. De uitbreidingsplannen van Leeuwarden zullen
in de loop der volgende jaren steeds meer van dit
gardeniersland vragen, omdat deze gronden voor hui
zenbouw of iets dergelijks moeten worden bestemd.
Maar hierdoor zullen tevens de mogelijkheden voor de
tuinders steeds meer worden beperkt en zullen zij in
een juiste bedrijfsvoering worden gehinderd. Dringend
moeten wij u verzoeken het niet te laten bij het negatief
vorkorten van de pachttijd, maar deze gardeniers ook
positief te helpen, o.a. door aanwijzing en verpachting
van nieuwe stukken land voor hun bedrijf, zodat zij
daar wel in staat zijn hun bedrijven een moderne uit
bouw te geven.
Het is ons allen bekend, dat het verkrijgen van voor
dit doel geschikte grond reeds lang de aandacht van
het college heeft, maar de vrees bekruipt ons, dat de
aanbieding van deze grond wel eens te laat zou kun
nen komen, zodat voor die aanbieding dan geen inte
resse meer bestaat van de oudere generatie van onze
tuinders, terwijl de jongeren het inmiddels, al of niet
in hun eigen vak, elders hebben gevonden. Het is van
groot belang voor Leeuwarden, dat deze bedrijfstak
voor de stad behouden blijft. Leggen we de kwekers
moeilijkheden in de weg, dan zal ook de groenteveiling
hiervan het nadeel ondervinden. Dringend verzoek ik
u dus spoed te willen betrachten met de aanwijzing van
voor tuinbouw geschikte gronden.
De heer Van der Schaaf (weth.)Ik had gedacht,
dat de heer Taylor Parkins misschien zijn stem tegen
het voorstel zou hebben verheven, maar dat is toch
eigenlijk niet het geval. Het overige, ja, dat heeft wel
een uitermate zijdelings verband met het punt, dat aan
de orde is. Ik wil daarom ook volstaan met te zeggen
aan de heer Taylor Parkins, dat deze punten in eerdere
beschouwingen bij andere gelegenheden in deze raad ter
sprake zijn geweest en dat toen van de zijde van het
college is gezegd: Wij zullen trachten voor de tuinders,
die gedupeerd worden door stadsuitbreiding, op het
I grondgebied van de gemeente Leeuwarden vervangen-
I de tuingrond te vinden. De moeilijkheid is daarbij ech-
I ter, dat het uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk is
I om door middel van een onteigeningsprocedure deze
I gronden in handen te krijgen. Wij zijn op het ogenblik
I dus bezig met onderhandelingen om verkrijging langs
minnelijke weg te bewerkstelligen. Maar wanneer dat
niet lukt (en het gaat niet zo heel gemakkelijk), dan
zou de weg van onteigening misschien niet begaan kun
nen worden. Dat is een moeilijkheid. We hebben daar
dus deze situatie, dat men bijv. een greidboer op zijn
weg vindt, die niet van plan is zijn plaats te ruimen
voor een tuinder. Dat is een figuur, die bij een ont
eigening zeer moeilijk ligt. Niettemin heeft dit geval
de aandacht. Er wordt voortdurend door onderhande
lingen verder aan gewerkt en ik mag wel zeggen, dat
de aansporing van de heer Taylor Parkins door ons
bij de andere aansporingen, die wij vanuit deze raad
hebben gehad, in het dossier wordt gelegd en van daar
uit haar werking op het college blijft behouden. (Ge
lach.)
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punten 17 en 18 (bijlagen nos. 299 en 300).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Puiit 19 (bijlage no. 310).
De heer J. de Vries: Aan de orde is het preadvies
en direct daarop volgt een tweede voorstel. Ik hoop.
dat het mij mogelijk is om deze punten te scheiden,
maar ook, dat u mij het woord niet ontneemt, als ik
misschien van het een even overga op het ander, om
dat ik mij toch niet helemaal los kan maken van de
gedachte, dat we hier in feite met twee kanten van
een en dezelfde zaak te maken hebben. Het college
adviseert om aan Gedeputeerde Staten als ons oordeel
kenbaar te maken, dat er dringend behoefte is aan
detailhandelsvakonderwijs in Friesland, doch dat dit,
indien er maar één school voor dit onderwijs zou kun
nen komen enz., niet een christelijke detailhandelsvak-
sehool behoort te zijn. De zinsnede: „indien er slechts
voor dit onderwijs één school zou kunnen komen", noopt
mij tot de vraag, wat hiermee precies wordt bedoeld.
Ik dacht eigenlijk, dat het er om ging, dat de raad de
urgentie van een bepaalde school uitspreekt en ik moet
uit deze zinsnede eigenlijk afleiden, dat er iemand an
ders of een instelling is, die zal beoordelen, of er een
school komt ja dan neen. Ik meen mij ook te herinne
ren, dat er in de raadsbrief van 3 oktober 1958 wel ter
dege uitvoerig is betoogd, dat er in Leeuwarden slechts
één school kan komen. Uit de notulen blijkt overduide
lijk en ik herinner me het ook nog zeer goed
dat hier destijds is gewerkt met cijfers van aantallen
leerlingen van openbare of bijzondere scholen en er
zijn zelfs stemmenverhoudingen tussen bepaalde par
tijen bij gehaald. In elk geval is het voldoende duidelijk,
dat het hier gaat om de vraag, of er één of meer
scholen zullen zijn. En er is toen door de raad uitge
maakt, dat er maar plaats is voor één school. Mijn
vraag is dus: wat betekent deze zinsnede?
Mag ik nu ook over het vervolg van dit voorstel
spreken
De Voorzitter: Ik geloof, dat het maar het beste is,
dat u zich in één keer uitspreekt; anders geeft de be
antwoording weer moeilijkheden.
De heer J. de Vries: Ik dank u zeer. Het gaat dus
in het volgende voorstel om een urgentieverklaring in
feite, als ik het zo mag noemen, voor de gemeentelijke
school. Mijn vraag is, (ik hoop, dat de wethouder mij
zo snel kan volgen)„Wordt daarmee dan ingetrokken
het eerdere besluit van 15 oktober 1958, waarin met
zoveel woorden staat, dat de raad besluit de oprichting
en instandhouding van een onder het bestuur van de
Stichting Algemene Vakschool voor de Detailhandel te
Leeuwarden staande detailhandelsvakschool te Leeu
warden nodig te oordelen. Is er dan overleg geweest
met het bestuur van deze algemene stichting? In het
voorstel wordt gesproken over een voor ieder toeganke
lijke school; dat zal de gemeentelijke school zijn. Ik
begrijp deze zinsnede niet. Ik heb n.l. nooit geweten,
dat een school die onder auspiciën van een algemene
stichting of van een christelijke stichting zou staan,
niet voor iedereen toegankelijk is. Misschien kan de
wethouder mij hierover enige inlichtingen geven. De