14
15
afgewezen, kan eventueel, getuige hetgeen in Haarlem
het geval was, nog best het gevolg hebben, dat in
Friesland toch nog een christelijke school komt. In
Haarlem heeft de gemeenteraad besloten geen urgentie
verklaring voor een r.k. school af te geven, terwijl de
minister bij zijn urgentieschema uiteindelijk toch gezegd
heeft: In Haarlem komt een rooms-katholieke detailhan
delsvakschool, al steunt die niet op een urgentieverkla
ring van de raad. Dus de kans om hier uiteindelijk een
christelijke school te krijgen, is hier nog aanwezig en
ik zou die kans bepaald niet in gevaar willen brengen.
(De heer J. de Jong: Niet zo ondeugend zijn, als de
a.r. Tweede Kamerfractie verleden week; dan komt er
helemaal niets van terecht.) Ik dacht, dat dat hier niet
aan de orde was en ik geloof ook niet, dat de heer De
Jong mij daar een verwijt van kan maken. Ik geloof
verder, dat een beslissing over de vestiging van een
detailhandelsvakschool in Friesland in Den Haag nu
toch binnen zeer korte tijd wel verwacht kan worden
en dan heb ik in dit stadium zeker nog niet de behoefte
aan het voorstel, dat b. en w. hier geprepareerd hebben.
De heer Tiekstra (weth.): Ik kan wel heel kort
zijn. De heer De Vries vraagt, of er bij het college de
verwachting bestaat, dat de minister niet zou voldoen
aan de subsidie-aanvraag voor een algemene school.
Ik geloof, dat in de discussie bij punt 19 wel duidelijk
tot uitdrukking is gebracht, dat inderdaad die mogelijk
heid bestaat, gegeven het gehanteerde spreidingsplan;
daarin is voor Friesland voorzien in een protestants-
christelijke school, zodat de algemene school inderdaad
niet aan haar trekken zou komen. In die lacune hebben
b. en w. dus menen te moeten voorzien, omdat de
Stichting Algemene School voor Detailhandelsvak-
onderwijs niet voort kan, als zij geen rijkssubsidie ont
vangt. En dan is er maar één mogelijkheid en wel deze,
dat er dan een gemeentelijke school komt.
De heer De Jong heeft dus medegedeeld, wat het
standpunt van zijn fractie is met betrekking tot dit
voorstel. Ik geloof, dat we daar kennis van kunnen
nemen. De discussie heeft lang genoeg geduurd. Men
kan er uiteraard anders over denken dan hij en van
mening zijn, dat er wél plaats is voor een openbare
school voor dit onderwijs. De heer De Jong heeft mis
schien meer wetenschap dan het college omtrent de
mogelijkheid van een beslissing van de minister bin
nenkort. Ik help het hem hopen en dan zie ik die be
slissing uiteraard met belangstelling tegemoet. Ik kan
volstaan met mede te delen, dat naast de met name
genoemde nog te subsidiëren scholen in de rijksbegro
ting 1961 nog een niet met name genoemde school voor
komt en daarbij denkt men aan een school in Fries
land. Of de nu nog te volgen procedure met spoed tot
een beslissing zal leiden, weet ik niet. G.S. moeten zich
nog beraden voor hun advies, evenals de betreffende
afdeling van de Onderwijsraad. Misschien is het advies
al klaar, ik weet het niet. Vervolgens moet het naar
de minister toe en dan moet deze zich nog beraden.
Ik zal het hierbij laten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 21 (bijlage no. 313).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 22 (bijlage no. 317).
Mevrouw Ileijmeyer-CroonNu is aan de orde het
punt subsidie voor het Kinderdagverblijf, tenminste als
ik direct over het tweede punt van het voorstel mag
spreken.
De Voorzitter: Mag ik u even interrumperen? Het
gaat hier over het Frysk Orkest en het Kinderdag
verblijf. Het is misschien verstandiger om te vragen
of iemand van de raadsleden over het Frysk Orkest
wil praten?
De heer K. J. de Jong: Dit punt is ook in de finan
ciële commissie besproken en daar hebben wij de op
merking gemaakt, of dit nu eigenlijk wel de weg is,
die we moeten gaan. Voor wat betreft 1960 hebben wij
er alle waardering voor, dat het college nog zo ver is
kunnen komen, dat de gemeente Leeuwarden voor dit
jaar nog ongeveer een bedrag van f 4200,moet bij
dragen, en dat de provincie dan het viervoudige daar
van voor haar rekening zal nemen. Gezien het feit, dat
deze voorstellen ook reeds behandeld zijn door de pro
vinciale staten en dat daarom moeilijk teruggeschakeld
kan worden, kan onze fractie met dit voorstel vrede
hebben. Maar voor wat betreft de jaren 1961 en vol
gende, hebben wij toch bepaaldelijk wel bezwaar tegen
eenzelfde gedragslijn. Wanneer wij de verhouding van
één derde ten laste van de provincie, één derde ten
laste van de gemeente Leeuwarden en één derde ten
laste van de overige gemeenten willen handhaven, dan
zou het naar onze mening zo moeten worden, dat
die één derde van de overige gemeenten ook door die
overige gemeenten gedragen wordt. En is daar een
deel bij, dat hierin niet participeren wil, dan zullen
die overige gemeenten dat gezamenlijk voor hun
rekening hebben te nemen. Het komt ons niet juist
voor, dat een eventueel tekort, dat ontstaat doordat
enkele van die overige gemeenten niet mee willen
doen aan deze subsidiëring, niettegenstaande de aan
beveling van de Ver. van Nederlandse Gemeenten, af
deling Friesland, door de gemeente Leeuwarden wordt
gedragen. Ik persoonlijk en ook mijn fractiegeno
ten hebben er toch wel bezwaren tegen om dezelfde
regeling voor 1961 en volgende jaren toe te pas
sen. Ik weet niet, hoe de andere fracties hier over
denken, maar ik zou toch wel willen, dat wij dit nu zo
zouden vastleggen. Wanneer dit ook de instemming
van de andere fracties heeft, dan hoeft dat niet eens
een voorstel te worden. B. en w. kunnen dat misschien
overnemen, wanneer wij weten, dat de andere fracties
er ook zo over denken.
De heer Bootsma: Wat ik nu ga zeggen, is mis
schien overbodig, omdat de heer De Jong al gezegd
heeft, dat de Financiële Commissie dit op deze wijze
geformuleerd heeft. En waar ik deel uitmaak van deze
commissie, spreekt het vanzelf, dat ik het met deze
woorden eens ben. Maar ik geloof ook, dat het geen
kwaad mag, dat ik dit als fractievoorzitter hier toch
ook nog even beklemtoon. En dat is dus hetzelfde
standpunt, dat de heer De Jong hier ingenomen heeft,
namelijk, dat dit louter gezien moet worden als een
interimregeling, die nolens volens gevolgd is. Voor de
toekomst zouden wij ook werkelijk de verhouding „een
derde - een derde - een derde" willen handhaven.
De hear Santema: Ek üs fraksje is fan itselde bi-
tinken.
De heer Van der Veen: Ik geloof niet, dat ik na
mens mijn fractie kan spreken, maar ik zou toch te
genover deze geluiden willen opmerken, dat het wel erg
jammer voor ons is, maar dat wij natuurlijk hier in
Leeuwarden heel moeilijk kunnen beslissen over dat
gene, wat andere gemeenten moeten doen. Het is alleen
de vraag: Welk gewicht hechten wij aan het bestaan
van dit orkest voor Leeuwarden? Wij kunnen bepaald
niet beslissen over de vraag, of een andere gemeente
ook mee gaat doen. Ik geloof, dat wij ons niet moeten
vastbijten in een regeling, die misschien straks door
anderen geweigerd kan worden, anderen, waar wij geen
zeggenschap over hebben. Daardoor lopen wij de kan:?,
dat wij dit orkest, dat naar mijn mening voor Leeuwa -
den veel belangrijker is dan voor de andere gemeenten,
tekort zouden gaan doen. Wanneer wij een schema uit
denken, dat ons wel past, maar waar we anderen, die
mee willen doen, voor nodig hebben, en we zouden ons
daaraan vastleggen, dan komen we er niet. Ik geloof,
dat dat uitgangspunt verkeerd is.
De heer Tiekstra (weth.): Met betrekking tot de
subsidiëring van het Frysk Orkest is het (dat is uit de
stukken ook wel duidelijk gebleken) een zeer moeilijke
zaak geweest. Het overleg daarover heeft gelopen van
april 1958 tot november 1960. Hieruit is tenslotte ge
resulteerd de subsidieverhouding „een derde - een derde
- een derde". Men kan dus zeggen, dat op basis van pari
teit de provincie Friesland, de gemeente Leeuwarden
en als derde de overige Friese gemeenten op zich ge
nomen hebben om de vaste kosten van het budget van
het Frysk Orkest te gaan subsidiëren. Maar de lange
duur van deze onderhandelingen heeft tot gevolg ge
had, dat er over 1960 een ongedekt tekort bleef en
daarover is nu de regeling getroffen: 4/5 voor rekening
van de provincie en 1/5 voor de gemeente Leeuwarden.
Dat kon niet anders, omdat het overleg in de groep
overige gemeenten uiteraard nog tot het resultaat moet
leiden, dat men daarvan hoopt. Nu kan ik het dus met
de heer Van der Veen eens zijn, als hij zegt, dat Leeu
warden geen beslissing kan nemen omtrent datgene,
wat andere gemeenten hebben te doen. Ik geloof wel
en dat zal hij wel met mij eens zijn dat Leeuwarden
door zeer nadrukkelijk te stellen, dat het 1/3 deel op
zich neemt, het belang, dat Leeuwarden bij dit orkest
heeft, zo goed mogelijk benadert, maar het is natuurlijk
altijd de moeilijkheid, dat men dit belang nooit precies
kan berekenen. Ik heb ook wel het vertrouwen, dat de
ndere gemeenten als totaliteit in staat zullen zijn om
dat resterende 1/3 gedeelte op te brengen. De
voornaamste gemeenten in die groep staan ook
vel op het standpunt, dat, als daar achter-
blijvers zijn, de andere gemeenten dat tekort
dan maar moeten proberen bij te passen. Ik
hoop, dat dit slaagt, omdat dit nodig is om het be
staan van het Frysk Orkest, dat op dit ogenblik niet
weggedacht kan worden uit Friesland, te waarborgen.
Maar bovendien geloof ik, dat het naar buiten toe wel
een hoogst vreemde indruk zou maken, dat Friesland,
pretenderende een bepaalde ontwikkeling te willen door
maken, niet in staat of niet bereid zou zijn het bestaan
van dit Frysk Orkest te verzekeren. Ik heb toch wel
enig vertrouwen in de mogelijkheden in dat opzicht,
.naar ik ben het ook wel weer met de heer Van der Veen
eens om ons wat dat betreft niet al te zeer vast te
leggen. Ik zal dus de mededelingen, die van verschil
lende zijden zijn gedaan, goed in mijn oren knopen en
daarmee rekening houden, wanneer er nieuwe moeilijk
heden zouden ontstaan.
De Voorzitter: We hebben het nu over het Frysk
Orkest gehad en ik zou willen vragen, of iemand van
u over de begrotingswijziging, voorzover die het orkest
betreft, ook stemming wenst. Zo niet, dan is de be
grotingswijziging wat dit betreft dus aangenomen en
komen we nu bij de post voor het Kinderdagverblijf.
Mevrouw Heijmeijer-CroonDan is dus nu eerst aan
de orde het subsidie over 1960 voor het Kinderdagver
blijf. In uw raadsbrief stelt u voor over 1960 een be
drag toe te kennen van f 12.000,- Blijkens uw eigen
toelichting moet dit bedrag ook gebruikt worden voor
het subsidieloze tijdperk van september 1959 tot januari
I960. Het nieuwe bestuur zag zich dus genoodzaakt
om met een subsidie voor één jaar 16 maanden te over
bruggen. In uw raadsbrief spreekt u nog van een huur
schuld van vóór september 1959 van f 5.911,54, een
schuld, die bestond, toen het oude bestuur besloot tot
liquidatie. Was die liquidatie doorgegaan, dan was ook
drze schuld geliquideerd. Wij zijn erg blij, dat u niet
n invorderen spreekt, hoewel zolang de gemeente deze
schuld, die geen schuld van dit bestuur is, niet over
neemt, het zwaard van Damocles boven het Kinderdag
verblijf blijft hangen. Ik geloof, dat Leeuwarden het
nieuwe bestuur dankbaar moet zijn, dat het in de moei
lijke omstandigheden, waarin het Kinderdagverblijf ver
keerde en nog verkeert, toch de moed heeft gevonden
om dit voor Leeuwarden onmisbare instituut te laten
voortbestaan. Of het subsidie over 1961 hoger zal wor
den dan f 12.000,kunnen we nu nog niet bezien, om
dat de begroting voor dat jaar nog niet is behandeld.
Maar misschien kan uw college een bemoedigend knik
je geven in de richting van het bestuur, opdat het zich
niet genoodzaakt ziet per 1 januari 1961 het Kinder
dagverblijf te sluiten.
De heer Tiekstra (weth.): Mevrouw Heijmeijer maakt
eer. kritische aantekening bij het feit, dat met een sub
sidie voor 12 maanden een periode van 16 maanden
overbrugd moet worden. Zo formuleert zij het althans.
Ik moet daarvan zeggen (en dat komt ook in de stuk
ken tot uitdrukking), dat het college op het standpunt
staat (een standpunt, dat dus ook door de raad gedeeld
is geworden), dat met een subsidie van f12.000,per
jaar de bijdrage van de gemeente Leeuwarden in dc
exploitatiekosten van dit instituut voldoende is gewaar
deerd. Het is bij de gang van zaken zo geweest, dat het
op de begroting voor 1959 beschikbaar gestelde bedrag
van f 12.000,is aangewend ter dekking van het te
kort van het oude bestuur. Het opvolgende bestuur
wist, dat men over 1959 geen subsidie meer zou kunnen
ontvangen. Uiteraard is het zeer betamelijk, dat men
gepoogd heeft deze instelling in leven te houden en ik
geloof, dat alle arbeid, die daarvoor verricht is, op zich
zelf ook alle respect verdient. De van het oude bestuur
overgebleven 2 leden wisten stellig, dat over 1959 geen
subsidie meer zou worden verstrekt. Daar komt nog
een punt bij, dat ik de raad niet wil onthouden, name
lijk, dat handhaving van het subsidie op hetzelfde no
minale bedrag in wezen een subsidieverhoging bete
kent, omdat, zoals de raad wel bekend is, het huurbe
drag van f 8250,per jaar, dat nu wordt genoemd,
lager is dan het huurbedrag, dat het oude bestuur be
taalde, zulks in verband met de omstandigheid, dat
men niet de beschikking over dezelfde vertrekken heeft.
Desalniettemin is het subsidiebedrag gelijk gebleven.
Dat betekent, dat men globaal gesproken ruim f 1000,
meer ter beschikking heeft dan daarvoor. Nu heeft de
zaak van de huurvordering een formele kant, maar
uiteraard ook een materiële. De formele kant is, dat
het een vereniging is, zij het dan zonder leden, die
Koninklijke goedkeuring heeft gekregen en dus dezelf
de rechtspersoon blijft. Als er andere mensen in het
bestuur zitten, maakt dat geen verschil in de verhou
ding tussen de gemeente en deze instelling. Het betreft
dezelfde rechtspersoon. Dat betekent dus, dat de vor
dering op die rechtspersoon ook blijft bestaan. Wan
neer de raad zou gaan denken in de richting van
f 12.000,voor 12 maanden, dan zou dat geval niet
anders kunnen worden opgelost dan door verhoging van
het subsidie. Maar dat betekent, dat de raad er voor
de vierde maal een bedrag van plm. f 5000,bij moet
doen. Het college heeft gemeend, dit driemaal achter
een gedaan hebbende, het niet ten vierde male te moe
ten doen. Men wist dus, dat men voor het jaar 1960
op maximaal f 12.000,moest rekenen. Maar ik wil
wel deze uitspraak doen. Wanneer het tegenwoordige
bestuur in staat is de exploitatie voort te zetten met
een subsidie van dezelfde grootte als dat, hetwelk nu
wordt voorgesteld, zal de gemeente naar mijn overtui
ging zijn beleid niet veranderen, maar dan moet na
tuurlijk ook de zekerheid aanwezig zijn, dat de exploi
tatie op die voet kan worden voortgezet. U hebt zelf
uit de cijfers, die voor de begroting van 1961 overge
legd zijn, kunnen afleiden, hoe groot het ver
schil is tussen de totale ontvangsten en het gemeente
lijk subsidiebedrag. Het spreekt zeer duidelijke taal, wan
neer de totale uitgaven f 26.000,— f 27.000,be
lopen, waartegenover dan een subsidie van f 12.000,
van de gemeente staat. Dat bedrag maakt een
aanmerkelijk deel van de kosten uit. Ik geloof, dat
men nauwelijks kan verwachten, dat het verantwoord
is om verder te gaan. Dat is het enige wat ik over dit
punt zou willen zeggen.
De heer Van der Veen: Ik zou het jammer vinden,
wanneer deze zaak niet zou kunnen worden voortge
zet, maar ik ben het met het college eens, dat op de
bestaande voet voortzetting eigenlijk niet verantwoord
is. Als we het bedrag van het subsidie vergelijken met
het gebruik, dat van dit Kinderdagverblijf gemaakt
wordt, dan klopt de verhouding niet. Maar wanneer nu
een andere wijze van exploitatie mogelijk zou zijn, la
ten we zeggen, dat de vereniging een perceel zou kun
nen vinden, waarvan de huur nog aanmerkelijk gerin
ger zou zijn dan hetgeen nu betaald moet worden, of
wanneer de bezetting belangrijk zou toenemen of wat
dan ook, dus wanneer de moeilijkheden, die er op het
ogenblik zijn, tijdelijk zouden zijn, en wanneer er een
gerede kans zou zijn, dat met een jaar de zaak op een
andere leest zou kunnen worden geschoeid, zou dit col
lege dan bereid zijn om bij wijze van overgangsmaat
regel bijvoorbeeld voor dat ene jaar aan het verlangen
van de vereniging naar een hoger subsidie te voldoen?
Zou het college dat eventueel in overweging willen ne
men?
De hear Boomgaardt: Myn fraech is feitlik dizze.
Dat bidrach fan de hier (wethalder Tiekstra hat it ek
al efkes sein) is fry great yn forhalding ta it budget.
Is it wier, dat dy hier dochs wol oan'e hege kant is?