17
16
En stiet it ek fêst (de opmerking stiet ek yn it skriu-
wen fan de foriening Kinderdagverblijf), dat de ge
meente op gjin stikken nei de mooglikheit hat om tsjin
dizze priis dat diel fan dat gebou oars to forhieren
En fierder libbet by my dochs wol de winsk, dat wy
it, as men net byinoar komme kin, de foriening dochs
op in hwat soepele wize mooglik meitsje moatte om to
likwidearjen, ek mei it each op de aide hierskulden. Ik
soe dêr daelik net al to stiif yn wêze. Fierder kin ik
my mei it bilied fan it kolleezje wol forienigje. Us
fraksje tinkt der ek sa oer.
De heer Bootsma: Ik ben blij, dat de besprekingen,
waartoe mevrouw Heijmeijer eigenlijk de inzet heeft
gegeven, ook werkelijk zakelijk gebleven zijn, want
wanneer wij nagaan wat zich niet alleen de laatste tijd,
maar ook al geruime tijd daarvoor om en over dit Kin
derdagverblijf heeft afgespeeld, dan wordt het vrij
moeilijk om daar een materiële weg in te vinden.
Ik wil dan vooropstellen, dat onze fractie deze in
stelling zeker een warm hart toedraagt, maar ik meen
toch, dat dit ook zakelijk gesteld moet worden en dat
het dan voorop staat, dat het hier geen gemeentelijke
instelling betreft, maar louter een vereniging, die wordt
gesubsidieerd. En wanneer wij dan daarbij nagaan, dat
men, nadat de salarissen ook enigszins zijn opgetrok
ken, komt tot een budget van rond f 30.000,— bij een
gemiddelde bezetting van in de buurt van 30, dan be
tekent dit toch, dat de kosten per kind en per jaar
f 1000,bedragen. En wanneer dan de gemeente daar
in bijdraagt tot een bedrag van f 12.000,of rond
f 400,per kind, dan geloof ik toch gerust te mogen
stellen, dat er weinig verenigingen zijn, die toch ook
zeer nuttige en goede doeleinden nastreven, die met
een dergelijk hoog bedrag uit de bus komen. Ik behoef
dan maar te wijzen op de diverse Kruisverenigingen en
op de Schooltandverzorging om hierbij duidelijk te ma
ken, dat de hoogte van dit subsidie vergelijkenderwijze
toch vrij hoog ligt.
Ik meen toch ook wel mevrouw Heijmeijer te kun
nen verstaan, wanneer zij vraagt om in de richting van
deze vereniging een knikje te willen geven ten aanzien
van de verdere exploitatie. Uit de woorden van de wet
houder geloof ik ook reeds te mogen opmaken, dat deze
gedachte toch ook wel bij het college leeft. Maar het
lijkt mij toch zeker noodzakelijk, dat het bestuur van
deze vereniging zich terdege gaat bezinnen op de vraag,
wie nu de werkelijk belanghebbenden bij deze instelling
zijn en op welke wijze het daarvan de nodige gelden
kan loskrijgen., In alles wat hierover geschreven is, het
zij in de brief van deze vereniging, hetzij in de couran
tenartikelen, bepaalt men zich veelal tot algemeenhe
den (van particuliere zijde bijdragen ineens en derge
lijke dingen), maar ik geloof, dat men dit toch beter
moet gaan analiseren en dat men zich ook moet gaan
afvragen, wie hiermee gebaat zijn en welke belangen
hiermee gediend zijn en wie dit dus uiteindelijk zullen
moeten betalen. Voorshands sta ik dan ook (en ik ge
loof, dat ik ook gerust mag zeggen, dat dit het stand
punt van mijn gehele fractie is) achter het beleid van
het college en ik verklaar mij dus ook vóór deze be
grotingswijziging, want dat is uiteindelijk het punt,
waar het hier om gaat.
Mevrouw Heijmeijer-Croon: Het is inderdaad waar,
dat deze vereniging met een groot subsidie wordt be
deeld, maar ook is waar wat ik heb gezegd. En de
wethouder heeft eigenlijk een beetje ontkend, dat dit
subsidie werd uitgestreken over een subsidieloos tijd
perk. Ook in het raadsvoorstel staat, dat dit subsidie
van f 12.000,niet alleen geldt voor 1960, maar van
september 1959 af. Dat is dus voor 16 maanden. Daar
heb ik niets aan miszegd, meen ik.
Maar nu deze huurschuld van bijna f 6000,Die is
eigenlijk niet voor dit nieuwe bestuur. Als de vereni
ging geliquideerd was, dan was de schuld mee geliqui
deerd. Dan had de gemeente dat geld ook nooit gekre
gen. Nu heeft een ander de zaak overgenomen. Ik weet
wel, dat men die dan overneemt met lasten en lusten,
maar ik geloof, dat men in dit opzicht niet mag spre
ken van lasten en lusten. Het is sociaal gezien goed
werk, dat hier gedaan wordt, en ik weet van nabij,
dat bijvoorbeeld de Raad van de Kinderbescherming erg
gelukkig is met dit Kinderdagverblijf. Er zijn hierin al
diverse kinderen opgenomen uit bepaalde gezinnen,
waardoor het nemen van verdere kinderbeschermings
maatregelen onnodig is geworden. Dit zou wel nodig
geweest zijn, als het Kinderdagverblijf niet had bestaan.
Het lijkt mij dus toe, dat hier inderdaad van gemeente
wege wel iets extra's aan gedaan mag worden.
De heer Tiekstra (weth.) Ik zal pogen zo
snel mogelijk deze zaak te beantwoorden. De
heer Van der Veen stelt, dat de voortzetting
op basis van de tegenwoordige situatie niet ver
antwoord is en vraagt zich af, hoe de houding
moet zijn van het college tegenover deze instelling,
wanneer blijkt, dat men in staat is om op een gezon
dere financiële basis ergens anders de exploitatie
voort te zetten. Nu moet ik allereerst stellen, dat het
bestuur volledig verantwoordelijk is voor het voortzet
ten van de exploitatie. Onzerzijds kan niet meer worden
gedaan dan het subsidie te bepalen en daarover heb ik
u zoeven al gesproken. Het is uiteraard ook aan het
bestuur om te beoordelen, of men mogelijkheden ziet
om op goedkopere wijze gehuisvest te worden. Het zal
ook van de activiteit van het bestuur afhangen, of een
groter aantal deelnemers kan worden gevonden. Ten
slotte is het de verantwoordelijkheid van het betreffen
de bestuur, dat de gehanteerde tarieven in een rede
lijke verhouding staan tot de werkelijke kosten en dat
deze tarieven in een normale verhouding staan tot het
inkomen van de betreffende gebruikers. Maar ik zeg
nog eens, dat dit uiteraard de verantwoordelijkheid is
van het bestuur.
Wat het beleid van het college betreft, kan ik het
volgende opmerken. Nadat het Kinderdagverblijf vóór
1940 in de bezuinigingspolitiek is gesneuveld, is het in
de naoorlogse jaren ook met gemeentesubsidie opnieuw
opgericht geworden en als ik me niet vergis, heeft ten
slotte de heroprichting plaatsgevonden met medewer
king van de gemeente door toekenning van een subsi
die. Omdat het beleid, dat tot op heden t.o.v. deze in
stelling gevolgd is, voldoende positieve elementen be
vat, mag men dus verwachten, dat, wanneer het be
stuur met een gezonde exploitatie komt, dit beleid toch
niet zal veranderen.
De hear Boomgaardt seit dan fierder, dat it hier bi-
drach him nochal hwat heech liket. Ik moat hjir fan
sizze, dat dit réele kosten binne. Dizze kosten wurde
troch de gemeente makke. Men moat ek witte, dat dy
kosten de totale hüsfestingskosten fan dizze ynstelling
ütmeitsje. Globael sjoen hat men dus op in budget fan
f 30.000,in bidrach fan f 8.500,oan kosten fan ün-
derbringen. Stel nouris, dat it totael fan de hüsfestings
kosten in pear tüzen goune to heech wêze soe, lost
dat forskil dan it probleem fan dizze ynstelling op
Dat leau ik net. Mar stel nouris, dat wy it subsydzje
fan de gemeente kapitalisearje soene. Lit ik bygelyks
nouris it subsydzje dat de gemeente Grins bitellet oan
de ynstelling yn Grins, nammentlik f 5000,fan üs
f 12.000,óflüke en lit ik dan dy oerbliuwenöe
f 7.000,ris kapitalisearje, dan kom ik op basis fan
7% op in ton tolanne. Dat liket net sa gek, soe'k sizz
As men nou sa ris redenearret, dan leau ik, dat men
hieltiten op'e nij wer sizze sil, dat de kosten, dy't bi-
rekkene wurde, réeel binne. Dêr sitte alle hüsfestings
kosten yn, bygelyks forwaerming, skjinhalden, elektri-
siteit, waskwetter, it ünderhald en conciergetsjinsten.
De hear Boomgaardt freget dan fierder oan it kol
leezje om net al to stroef to wêzen by de likwidaesie.
Hwannear't it kolleezje stroef west hie, dan hie se s
al bliken dien yn juny/july 1959. It is natuerlik net
sa'n noflike posysje om in hierder to hawwen, dy't net
bitellet. Trochstrings is de gewoane gong fan saken, dat
men dan seit: it moat mar ophalde. Dat hat it kol
leezje dus net dien. It hat de hier wol opsein, mar de
hierder der net üt set. Mar ik siz nochris, dat it bistjür
fan dizze ynstelling sjen moat, mei dy f 12.000,de
eksploitaesje fuort to setten.
De heer Bootsma heeft een aantal opmerkingen ge
maakt. Ik geloof, dat hij daar van mij geen antwoord
op verwacht.
Mevrouw Heijmeijer heeft min of meer bezwaar ge
maakt tegen de hoogte van het door mij gehanteerde
subsidiebedrag, zulks in verband met de kwestie van
die 16 maanden. Maar ik heb zoeven nadrukkelijk ge
zegd, dat het overblijvende deel van het oude bestuur
van dezelfde rechtspersoon wist, dat over 1959 geen
subsidie meer zou worden ontvangen. Desondanks heeft
men de exploitatie, terecht of ten onrechte optimistisch
over de uitkomsten daarvan, voortgezet. Maar bij wat
ik in eerste instantie heb gezegd is tot uitdrukking ge
komen, dat, al zijn er persoonswisselingen geweest,
de gemeente heeft te maken met dezelfde rechtsper
soon. En dat wast al het water, dat in het Kinderdag
verblijf eventueel gebruikt wordt, niet af. Het feit blijft
bestaan en daarmee heeft de gemeente rekening te
houden. Het gemeentebestuur kan op het ogenblik naar
mijn mening toch niet meer doen dan handhaven wat
enmaal gesteld is. Ons offer is niet meer dan
f 12.000,per jaar. Wij hebben nog een huurvordering
op dezelfde rechtspersoon en het ligt voor de hand, dat
die huurvordering allereerst verrekend moet worden.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
ï'unt 23 (bijlage no. 315).
De heer Van der Veen: Wanneer ergens de gemoede
ren verhit raken en de aanwezigen zich in een fors
f preekgewoel begeven, dan plegen wij te zeggen, dat
het daar Spaans toegaat, omdat naar ons begrip de
hartstochten in Spanje iets vlugger oplaaien dan hier.
Maar vergeleken bij een normale Spanjaard is een Zi
geuner een overtreffende trap in vurigheid en felheid,
ook waar het betreft de ruzies en de wensen onderling.
En nu is mij verteld, dat wanneer een Zigeuner bijzon
der het land heeft aan een mede-Zigeuner, hij hem dan
toevoegt: Ik hoop, dat je veel processen zult krijgen en
dat je ze allemaal mag winnen. Het is de vraag, of wij
bij dit punt een beslissing moeten nemen, die datgene
doet tegenover een voormalig ambtenaar van de ge
meente, wat een welbespraakte Zigeuner zijn ergste vij
and in zijn allerfelste ogenblikken toewenst. De heer
Backer heeft eenmaal een procedure gewonnen en hij
heeft andermaal een procedure gewonnen. Moeten wij
het nu nog een derde keer proberen? Wat de formele
kant van de zaak betreft, kan zonder bezwaar een
rechtsvordering worden ingesteld. Of wij redelijk han
delen, wanneer wij daartoe op dit moment zouden be
slissen, is een andere kwestie. Ik heb met genoegen
gezien, dat het dossier over deze aangelegenheid, dat
ter inzage heeft gelegen, nogal volledig was, zodat wij
ons over deze zaak een behoorlijk oordeel hebben kun
nen vormen. U weet, dat in het algemeen toch wel de
gedachte heerst, die uitgedrukt wordt door de woorden:
Nemo debet bis vexari. Wij moeten iemand niet meer
malen de zorgen, de kosten en de ellende van een pro
cedure aandoen, wanneer dat eigenlijk dezelfde zaak
betreft. Wij zouden dit nu dus voor de derde keer moe
ten doen, en zou de ambtenaar, die het betreft (ik maak
mij overigens helemaal los van de persoon), het onge
luk hebben om voor de derde keer te winnen, dan ben
ik er nog niet zeker van, dat er niet een appèl bij een
Hof, en wie weet een cassatie en misschien nog een
terugwijzing naar nog weer een ander Hof, bovenop
zou komen. En dit alles om een bedrag, dat, voorzover
ik het kan bekijken, op het ogenblik toch aan beide
kanten aan kosten wel zo ongeveer weg zal zijn.
Het gaat dus op het ogenblik nog maar om het gelijk
hebben en het gelijk krijgen. Moeten wij, die, wanneer
het om de kosten van de zaak gaat, geen van allen
daarvan iets aan den lijve voelen, nu voor de derde
maal een procedure instellen tegen een voormalig amb
tenaar en aldus kosten veroorzaken, die het be
lang van de zaak langzamerhand beginnen te overtref
fen? Daar komt bij, dat ik ook de basis, waarop wij
deze zaak zouden moeten aanvatten, niet gelukkig vind.
Het gaat om een vordering vanaf 1952; het gaat om een
vordering, die gepresenteerd is, als ik het woord zo
mag gebruiken, nadat de oorzaak van de schuld is ont
staan. Al die jaren is er onzekerheid geweest over het
bedrag, dat eventueel zal moeten worden betaald. Laten
we aannemen, dat er misverstanden geweest zijn over
al die jaren. De basis van de vordering kan in ieder
geval worden betwist. Ik heb de laatste uitspraak ge
zien en ik heb gezien hoe daar de schuld is geconstru
eerd. Ik ben er niet van overtuigd, dat een andere rech
ter die schuld op dezelfde manier zou construeren. Ik
voor mij heb wel het gevoel, dat er fouten begaan zijn,
misschien aan meer dan aan één kant. In ieder geval
is het zo, dat er gehandeld is in strijd met het Alge
meen Ambtenarenreglement. Die handeling is niet al
leen verricht door deze ambtenaar, maar ook door an
deren en, voorzover de feiten achterhaalbaar zijn, zelfs
met toestemming van de superieuren, t.w. van een lid
van het college van b. en w. Ik vraag mij af, of de
gemeente schade geleden heeft. Ik kan dat uit de aard
der zaak niet narekenen, maar ik wil aannemen, dat
het bedrag, dat genoemd is door de rechter in de laat
ste zaak, op zichzelf redelijk is. Wanneer de gemeente
schade geleden heeft, dan is het de vraag, of wij moreel
juist zouden handelen, wanneer wij die schade zouden
gaan verhalen op een ambtenaar, die gehandeld heeft
met toestemming van een lid van het college. Voor mij
is het de vraag, of dan tegenover de gemeente niet
eerder nog dat lid van het college aansprakelijk zou
zijn. Ik weet dat nog zo niet.
Hoe de zaak ook ligt, ik vind het geen prettig voor
stel om thans, nadat reeds twee procedures gevoerd
zijn, voor de derde keer een rechtsvordering, nu bij de
civiele rechter, in te stellen voor deze oude zaak. Ik
geloof, dat wij beter zouden doen met te constateren,
dat er in het verleden fouten zijn begaan, dat de scha
de, die de gemeente daarbij mogelijk geleden heeft, be
perkt is gebleven, dat de voordelen, die de betrokken
ambtenaar misschien genoten heeft, waarschijnlijk wel
teniet zijn gedaan door de nadelen, die de daarop door
hem ingestelde procedures voor hem hebben meegebracht
en dat het voor ons op dit moment beter zou zijn om
de zaak te begraven, zand er over te doen en niet meer
aan deze procedure te beginnen. De procedure zou mis
schien het begin zijn van een reeks nieuwe procedures,
waarvan wij de afloop niet kunnen voorzien.
Wanneer de raad een andere opvatting zou huldigen,
dan zal het n.m.m. voor de heer Backer prettiger zijn,
wanneer de procedure wordt ingesteld voor het bedrag,
dat in het voorstel van b. en w. wordt genoemd, dan
voor het bedrag, dat misschien redelijk is en dat on
geveer de helft lager ligt. Ik voor mij ben er wel van
overtuigd, dat er geen rechter is, die meer zal toewijzen
dan dat laagste bedrag. Ingeval de vordering wordt
ingesteld voor het hoge, door b. en w. voorgestelde be
drag, en ingeval de rechter het lage bedrag zou toe
wijzen, heeft het slachtoffer van deze procedure de
kans op compensatie van proceskosten, wat voor hem
voordeliger is dan de kostenveroordeling welke eventueel
gepaard zal gaan met de toewijzing van het lage be
drag, indien de vordering ook voor het lage bedrag zou
worden ingesteld.
Mijn voorkeur gaat dus uit naar niet verder proce
deren.
De Voorzitter: Ik geloof, dat het verstandig is om
deze zaak verder met gesloten deuren te behandelen,
omdat het hier tenslotte gaat over een in te stellen
rechtsgeding en het beter is om niet bij voorbaat fei
ten op tafel te leggen in de eventuele rechtsstrijd, waar
van ontijdig gebruik kan worden gemaakt. Ik gelast
dus de deuren te sluiten.
De heer Van Balen Walter: Daar protesteer ik tegen.
De Voorzitter: Ik gelast de deuren te sluiten, dan
kunnen we verder besluiten, of we met gesloten deuren
kunnen beraadslagen.
De Voorzitter: Ik heropen de openbare vergadering
van de raad en stel punt 24 aan de orde, het voorstel
tot het wijzigen van de elektriciteitstarieven voor klein
verbruikers (bijlage no. 321).
De heer Bootsma: Een kleine opmerking over het
ontwerp-besluit, waar gezegd wordt, dat met ingang
van 1 januari 1961 het enkeltarief, het ruimte-enkel
tarief en het ruimte-dubbeltarief voor levering van elek
triciteit aan kleinverbruikers vervallen, met dien ver
stande, dat verbruikers, die op 31 december 1960 elek
triciteit afnemen tegen een van deze tarieven, het recht
daartoe behouden gedurende een door burgemeester en
wethouders te bepalen termijn. Ik zou wel graag van
uw kant de toezegging willen hebben, dat juist in die
gevallen voor de zeer kleine verbruikers die termijn
zo soepel mogelijk zal worden gehanteerd.