2 aan een plan tot herziening van het uitbreidingsplan in onderdelen „Zuid-West I" der gemeente Leeuwar den, met de daarbij behorende bebouwingsvoorschrif ten. Op voorstel van B. en W. wordt besloten het college of een door B. en W. aan te wijzen lid van hun college of ambtenaar der gemeente te machtigen de gemeente te vertegenwoordigen in de vergadering der Afdeling voor de Geschillen van Bestuur op 1 februari 1961; C. dat bericht van verhindering is ingekomen van mevr. Heijmeijer-Croon en van de heren Engels en Pols. Deze mededeling wordt voor kennisgeving aange nomen. Punten 3 en 3 (bijlagen nos. 3 en 4). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 4 (bijlage no. 8). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: Dr. D. Talsma en E. A. van der Geest, beiden alhier. Benoemd worden de heren Talsma en Van der Geest, met alg. stemmen. Punten 5, 6, 7, 7a, 7b, 8 en 9 (bijlagen nos. 12, 16, 14, 17, 18, 9 en 11). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 10 (bijlage no. 7). De heer Klijnstra: Ik heb niets tegen dit voorstel, maar in de stukken heb ik gelezen, dat deze woningen uiterlijk over 6 maanden ontruimd moeten worden. Ik vraag mij af: is dit een wet van Meden en Perzen? Moeten die mensen, wanneer ze nog geen ander voor hen te betalen huis hebben kunnen krijgen, er dan be slist uit, of kan de termijn ook gerekt worden? De heer Van der Schaaf (weth)In antwoord op de vragen van de heer Klijnstra kan ik mededelen, dat de termijn wel bepaald moet worden op 6 maanden, maar dat betekent niet, dat te zijner tijd de wal het schip niet kan keren. Het is duidelijk, dat, wanneer er na 6 maanden geen vervangende woning is, dan de situatie noodgedwongen nog enige tijd blijft voortduren. Maar er moet wel naar worden gestreefd om binnen die 6 maanden ook deze onbewoonbaarverklaring tot het door de wet beoogde effect te brengen. Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 11 en 12 (bijlagen nos. 5 en 10). Z. h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 13 (bijlage no. 13). De heer K. J. de Jong: Het is bij een dergelijk punt tot onteigening van gronden al eens enkele keren het gebruik geweest, dat wij onze bezwaren naar voren hebben gebracht in verband met de wijze, waarop de onderhandelingen met de eigenaren van de betreffende percelen gevoerd werden. En het spijt ons, dat we nu over hetzelfde punt weer het woord moeten voeren. Wij hebben de indruk, dat het overleg, dat aan dit voorstel is voorafgegaan, toch eigenlijk niet bijzonder intensief geweest is. Er zijn ons tenminste berichten bekend van mensen, die in maart van het vorig jaar bericht hebben gekregen van B. en W. en daarna eenmaal bezoek hebben gehad van dit college, waarbij noch over een vraagprijs, noch over een aanbieding gesproken is, maar waar naderhand ook geen enkel overleg meer mee ge voerd is. Totdat deze mensen maandag j.l. een kennis geving van B. en W. kregen, waarin de voorstellen, die nu ook aan de raad gedaan zijn, medegedeeld wor den. We voelen ook wel, dat hier spoed geboden is, om dat deze plannen met bijzondere voortvarendheid die nen te worden aangepakt en uitgewerkt. Om nu te zeggen, dat wij bezwaren tegen dit voorstel maken, zou vrij ernstige consequenties hebben, maar dat neemt niet weg, dat wij toch echt niet zo enthousiast zijn over de wijze, waarop deze zaak getracteerd is. Wij hebben de indruk, dat de dienst, die deze werkzaamheden behandelt, daarvoor misschien niet voldoende bezet is. Als dat inderdaad juist is, dan zou ik het college willen vragen maatregelen te nemen, want het is toch wel een vrij forse ingreep om tot onteigening van gronden over te gaan. Ik zou toch bijzonder graag zien, dat over het aankopen van de gronden een zeer intensief overleg is gevoerd, voordat de plannen tot onteigening aan de Raad worden voorgelegd. Wij hopen niettemin, dat, ook wanneer dit besluit aangenomen is, dat overleg op korte termijn zeer intensief zal worden voortgezet, omdat bij tal van percelen, waarop dit voorstel betrekking heeft, mogelijk alsnog tot overeen stemming kan worden gekomen, voordat, het besluit tot definitieve onteigening genomen kan worden. Mijn vraag is dus: Is de dienst wel voldoende bezet met betrekking tot dit punt? Zo dit niet het geval is zouden wij het toch wel bijzonder op prijs stellen, dat terzake de nodige voorzieningen getroffen worden. De heer Van der Schaaf (weth.)Het is misschien goed, dat ik even in het kort meedeel hoe de gang van zaken hier is geweest. Geruime tijd voorafgaande aan dit voorstel tot ont eigening zijn aan de verschillende eigenaren van gron den in het betreffende gebied brieven gericht, waarin de plannen van de gemeente werden uiteengezet en waarin haar wens om te kopen over te gaan, werd medegedeeld. Een aantal van deze personen is inmiddels al tot verkoop overgegaan. Degenen van u, die zich deze materie bijzonder weten te her inneren, zullen zich voor de geest kunnen brengen, dat daar inmiddels al een beduidend aantal hectares is aan gekocht. Wij moeten verwachten, dat er, voordat het Koninklijk Besluit, waarbij de hier voorgestelde ont eigening wordt goedgekeurd, afkomt, wel ongeveer driekwart jaar zal verlopen. Wanneer die termijn in acht wordt genomen en wanneer we ons dus indenken te zijn in het eind van 1961, dan schrijft de wet voor, dat binnen een jaar nadien een dagvaarding tot ont eigening bij de rechtbank dient te worden aangebracht op straffe van verval van het betreffende Koninklijke Besluit. Dat betekent dus, dat in de procedure, zoals de Onteigeningswet die kent, thans nog zeker anderhalf jaar ruimte voor ons ligt, voor wij tot het doen uitgaan van de dagvaardingen zouden moeten komen. Wan neer u verder in aanmerking neemt de urgentie van de plannen van de gemeente in 't Ielan, dan is het wel duidelijk, dat hier thans niet langer kan worden ge wacht om de gronden, benodigd voor de aanleg van de noordelijke rondweg, op zo kort mogelijke termijn vrij te maken. Gelukkig kan ik daar aan toevoegen, dat wij met het aankopen van grond al zeer belangrijk zijn gevorderd, maar anderzijds moeten ook de eerste bouw terreinen in 't Ielan binnen niet al te lange tijd beschik baar komen. Ik geloof, dat met deze summiere aanduiding wel is gezegd, dat wij thans niet langer kunnen en moeten wachten. De heer De Jong brengt daartegen eigenlijk ook geen bezwaar in. Hij vraagt: Had nu niet, voordat de Raad een voorlopig besluit tot onteigening moet nemen, in een verdere mate dan tot nog toe met de eigenaren onderhandeld kunnen worden Hadden die onderhandelingen want dat zou eigenlijk de conse quentie van zijn vraag zijn voor die tijd niet kunnen worden voltooid? Dan moet ik tot mijn spijt antwoor den, dat dat niet gekund heeft, omdat deze werkzaam heden moeten worden verricht door de dienst van het Grondbedrijf. Om misverstand te voorkomen, wil ik hier wel even zeggen, dat de heer De Jong niet bedoeld zal hebben, dat de directeur niet voldoende bekwaamheid daarvoor bezit, maar wel, dat hij misschien niet vol doende assistentie heeft. Een groot aantal personen, dat in het gebied 't Ielan door de onteigening wordt getroffen, heeft zich verzekerd van de steun van Ir. Riemens uit Naaldwijk, dezelfde, die ook bijstand ver leent aan de eigenaren van de te onteigenen percelen 3 in het zuidoostelijk gedeelte. De rangorde van de werk zaamheden voor deze mensen, die zich bij Ir. Riemens hebben aangesloten, is, dat men de werkzaamheden, die betrekking hebben op de zuidoostelijke rondweg, voorrang verleent. Dat is om redenen, die aan de Raad bekend zijn, meer urgent dan deze rondweg. De be schikbare ruimte aan werkkracht en tijd wordt dus dooi de directeur van het Grondbedrijf en Ir. Riemens in de eerste plaats gericht op het zuidoostelijke stuk. Het neemt niet weg, dat ik ook gaarne zou hebben gezien, dat de onderhandelingen, wat betreft het noordelijke stuk van 't Ielan, verder zouden zijn gevorderd dan ze nu zijn. Maar dat is niet mogelijk gebleken, omdat de directeur van het Grondbedrijf ook niet alles tegelijk kan en van zijn urgente werkzaamheden uiteraard de meest urgente moet laten voorgaan. Het college heeft er evenwel gevoel voor, dat de mensen door dit ont- eigeningsbesluit misschien een onaangename gewaar wording kunnen krijgen. Om die onaangename indruk zoveel mogelijk te voorkomen, is dan ook een brief gericht aan de eigenaren van de te onteigenen per celen. Deze brief is gedateerd 12 januari, maar door enige moeilijkheden in de adressering is hij iets latei- verzonden. De brief heeft echter bepaald vóór deze vergadering de betrokkenen bereikt. In deze brief, die eigenlijk te lang is om daarvan lecture te doen, wordt uiteengezet, dat het gemeentebestuur genoodzaakt is tot onteigening te besluiten, maar er wordt tevens met grote duidelijkheid bij gezegd, dat de onderhandelingen alsnog en tijdig zullen worden opgenomen. Ik wil U de slotzin van deze brief voorlezen: „Wij menen goed te doen U met het vorenstaande op de hoogte te stellen, daarbij duidelijk stellende, dat het geenszins in ons voor nemen ligt onmiddellijk een procedure te beginnen om langs de weg van onteigening uw grond in eigendom te verkrijgen. Hiertoe zal onverhoopt eerst moeten wor den overgegaan nadat gebleken is, dat in minnelijk over leg met U geen overeenstemming kon worden verkre gen". Hiermee is dus aan de bezwaren, die tegen deze procedure zouden kunnen worden aangevoerd en die, dat wil ik uitdrukkelijk zeggen, eigenlijk uitsluitend in het psychologische vlak liggen, toch wel in beduidende mate tegemoet gekomen. Op de vraag van de heer De Jong, of de dienst van het Grondbedrijf wel voldoende bezet is, zou men een woordspeling kunnen maken. Men zou kunnen zeggen: de dienst is overbezet en daardoor is hij niet sterk genoeg bezet. Hij is overbezet met werk en de vraag rijst nu. of men aan deze dienst nog een uitbreiding wil geven. Dan komt er een andere vraag om de hoek kij ken, n.l., of men, nadat deze grote hoop werk zal zijn verwerkt, voor een aangetrokken functionaris van de vereiste kwaliteit nog wel voldoende werk heeft. Ik wil die vraag nog wel eens in het college in overwe ging geven. Het college zelf vraagt zich ook wel eens af, of alles wel voldoende vlot gaat. Mag ik dus daar op antwoorden, dat het college zich over de vraag, of bij de dienst van het Grondbedrijf de verwerving van de eigendommen wel met voldoende snelheid kan wor den gerealiseerd, eens nader zal beraden? Hiermee zou ik willen volstaan. De heer K. J. de Jong: Ik ben dankbaar voor wat de wethouder hier gesteld heeft. Uiteraard was ik met de hele gang van zaken wel min of meer op de hoogte. Ik heb bepaald niet willen zeggen, dat de dienst van het Grondbedrijf niet voldoende bekwaam zou zijn voor deze taak; dat heb ik niet gesteld en ik wil een mis verstand met betrekking tot dit punt graag uitsluiten. Waar het juist op aan komt heeft de wethouder in het laatst gesteld, n.l. dat de dienst niet alles tegelijk kan doen. Maar ik meen toch, dat, wanneer het college met een voorstel als dit bij de raad komt, eigenlijk meer overleg gevoerd moet zijn dan tot nog toe ge voerd is. Dat heeft mij dus bepaald niet bevre digd en ik ben dankbaar voor de laatste toe zegging, die de wethouder gedaan, heeft, n.l. dat hij dit punt nog graag eens in het college van B. en W. ter sprake wil brengen. Ik meen ook, dat met enig over leg toch nog wel een uitbreiding aan deze dienst te geven is. Uiteindelijk zal het bepaald niet zo behoeven te zijn, dat, wanneer hier een assistent of een bepaalde ambtenaar voor aangetrokken zou worden, deze anders niets zou behoeven te doen dan dit overleg te voeren. De mensen zijn toch wel op meer dan één terrein in geschoten, zodat die ambtenaar ongetwijfeld ook voor andere werkzaamheden, die bij deze dienst of bij open bare werken wel voldoende voorhanden zijn, wel in gezet zou kunnen worden. Ik dring er dan ook ten zeerste op aan, dat hier de nodige voorzieningen wor den getroffen, want ik heb voor mijzelf de indruk, dat, ook al heeft deze brief bij de mensen wel verzachtend gewerkt, hier ter zake toch niet voldoende persoonlijk overleg geweest is. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik zou nog de op merking willen maken, dat men toch niet te licht over de behandeling van deze materie moet denken, ook wat de eventueel aan te trekken persoon betreft. Voor al het schatten van de waarde van eigendommen en het berekenen van schadeloosstellingen aan eigenaren en aan gebruikers en/of pachters is een gespecialiseer de materie, waarvoor een technisch ambtenaar, die te vens bij de dienst der Openbare Werken kan worden ingezet, eigenlijk nooit voldoende bekwaamheid, vol doende specialisatie bezit. Zo iemand moet een meng sel zijn van een jurist, een koopman en een boer. U voelt wel, dat zulke mensen hier niet zo veel rondlopen. Maar dat neemt niet weg. dat we, als dat nodig mocht zijn, toch zouden moeten trachten zo iemand te vinden. Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 6). De heer Spiekhout: Meestal spreken we hier in de raad niet, in het algemeen tenminste niet, over die dingen waarmee we het direct al eens zijn, en niet al leen in de raad, maar ook in het leven buiten de raad doen we dat soms te weinig. Ik heb er behoefte aan om bij dit voorstel een enkele opmerking te maken, maar bepaald niet dat zult u uit mijn eerste zin al begrepen hebben omdat ik het er niet mee eens ben of dat ik er kritiek op zou hebben. Het tegendeel is het geval; wij vinden het voorstel, dat hier voor ons ligt, een goed voorstel. Wij vinden het voor de ge meente een zakelijk, redelijk en verantwoord en voor de gebruikers, wat de vergoedingsregeling betreft, een vrij royaal voorstel. Dit is binnen enkele jaren nu eigenlijk het tweede geval van ombouw, dat de Energiebedrijven te behan delen krijgen. We hebben de gasombouw gehad, die nu praktisch achter de rug is. Ook daar hadden we met een vergoedingsregeling te maken en u weet, dat wij in het begin nog wel eens even onze twijfel uitgesproken hebben over de toepassing van een enkel detailpunt bij die vergoedingsregeling. Ik heb er, nu die zaak achter de rug is, toch echt wel behoefte aan om te zeggen, dat die twijfel niet terecht is geweest en dat wij over het verloop van deze zaak in de afgelopen paar jaar toch wel tevreden zijn. Deze ombouw was tenslotte een vrij ingrijpende zaak. Men greep in de huishouding en in de bezittingen in, er moesten bepaalde gebruiksvoor werpen veranderd worden en men moest soms gedwon gen nieuw kopen. Als men zo'n gehele operatie kan ver richten met het resultaat, dat er praktisch geen klach ten gehoord worden en dat in het algemeen een gevoel van tevredenheid bij de burgers overheerst, dan vind ik dat een bijzondere prestatie, waarvoor wij de Energie bedrijven toch dankbaar moeten zijn en niet alleen de Energiebedrijven, maar ook de hiermee samenwerken de andere bedrijven en instanties. Wij zullen graag met dit voorstel akkoord gaan en ik hoop, dat ook deze ombouw, deze spanningswijziging, op dezelfde manier mag verlopen als de ombouw in verband met de over gang op aardgas. Ik ben daar eigenlijk wel van over tuigd, gezien onze ervaring in het eerste geval, en ik ben in elk geval zeker, dat het aan de inspanning van de dienst niet zal liggen, als het onverhoopt niet zou gelukken. Nogmaals betuig ik onze tevredenheid met het voorstel van B. en W. in deze en via u wens ik ook de dienst veel succes met de uitvoering toe. De heer Van Balen Walter: Dat ik het woord vraag, is niet om kritiek op deze regeling uit te oefenen. Ik acht het mèt de heer Spiekhout een royale regeling, die naar mijn mening alle partijen tot voldoening kan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 2