4
stemmen. Ik heb dan ook alleen een kleine vraag,
waarop ik gaarne antwoord zou hebben. Ik zie, dat de
gemeente de ombouwkosten voor haar rekening neemt.
Zij zal dus de kosten voor het ombouwen van talrijke,
met name genoemde, apparaten moeten vergoeden.
Mijn vraag is deze: Als een verbruiker nu misschien
toevallig niet deze apparaten heeft, maar bijv. wel een
mixer een apparaat, dat ongeveer gelijkwaardig is
aan een naaimachine; er zit ook een motor in is
het dan ook mogelijk die mixer in het kader van de
vergoedingsregeling onder te brengen bij de naai
machines, zodat die dus wèl onder deze regeling zal
vallen
De heer Heidinga: Het voorstel i.z. de spannings
wijziging van 127 in 220 Volt ontmoet ook bij onze
fractie vrijwel geen bezwaren. Integendeel, wij zijn er
ook mee ingenomen.
Ten eerste verblijdt het ons, dat er thans een tijds
limiet gesteld wordt van vier jaar, waarbinnen de ge
hele omschakeling zich zal moeten voltrekken. Dit
lijkt ons veel beter dan de in 1957 in beginsel aanvaarde
regeling om, zoals bijv. ook, meen ik, in Nijmegen was
toegepast, het z.g. uitstervingssysteem te volgen. Het
blijkt n.l., dat er dan soms wel 10 a 15 jaar over heen
gaat, voordat de omschakeling helemaal in kannen en
kruiken is en het lijkt ook ons gewenst om deze in
een vlot tempo uit te voeren.
Ten tweede spreken we onze instemming uit met de
voorgestelde werkmethode, n.l. om zoveel mogelijk
de particuliere ondernemers bij de werkzaamheden in
te schakelen. Ook hierdoor wordt een vlotte gang van
zaken bevorderd. Een vraag hierbij is, of de Energie
bedrijven, ook wanneer de ombouw door derden ge
schiedt, de garantie van 6 maanden, zoals die in artikel
10 genoemd is, geeft, of dat particuliere bedrijven dus
zelf een garantie geven.
Ten derde lijkt de ons thans voorgestelde vergoe
dingsregeling veel beter dan wat er in 1957 voorlopig
reeds was aanvaard. Deze regeling heeft thans een
meer reële basis op grond van de gehouden enquête,
alsmede van een aantal opgedane ervaringen in andere
steden. Hierdoor immers worden, naar het zich laat
aanzien, de werkelijke kosten beter benaderd. In ieder
geval beter dan bijv. bij de overgang van stadsgas op
aardgas, naar het ons toelijkt. In de voorgestelde rege
ling zit bovendien het voordeel, dat de omschakeling
plaats vindt op basis van vrijwilligheid. Met de over
gang op aardgas was dat niet mogelijk, maar nu dat
hier wel mogelijk is, zijn wij er toch mee ingenomen,
dat men deze mogelijkheid ook open stelt. Wij zijn er
n.l. op tegen, dat de vrije besluitvorming van de burgerij
wordt aangetast, als het niet strikt noodzakelijk is.
Nemen wij dus als gemeente de omschakelingskosten
der huishoudelijke gebruikers grotendeels voor onze
rekening, anders is het gesteld met de industriever
bruikers. Het lijkt ons althans, wat de door hen te
maken kosten betreft, wel eens heel anders zou kunnen
uitkomen. Hier wordt voorgesteld het maximum te be
palen op f 500,Het is naar onze mening niet bekend,
of dit bedrag in een redelijke verhouding staat tot de
werkelijk te maken kosten. Men zou misschien kunnen
zeggen, dat de raming hiervan voor de industriever
bruikers in veel gevallen een slag in de lucht zal zijn.
Er worden kostenbedragen voor bedrijven genoemd, die
boven de f 10.000,liggen. Ik heb nog heel kort ge
leden van een middelgroot bedrijf, waar 25 a 30 men
sen werken, maar waar nogal wat motoren staan, ge
hoord, dat men prijsopgave van de omwikkeling der
motoren had gevraagd. De kosten zouden voor dat be
drijf boven f 5.000,komen. Bij die kosten valt de
vergoeding dan wel een beetje in het niet. Wij zouden,
nu de omvang van de onkosten nog onbekend is, de
vergoeding van f 500,niet graag als een axioma ge
steld zien. Dit klemt te meer, omdat de zich hier vesti
gende bedrijven met veel faciliteiten worden omringd,
men zou haast kunnen zeggen: in de watten worden
gelegd. Niet dat onze fractie daar nu wat op tegen
heeft, maar het blijft o.i. toch noodzakelijk om ook voor
de bestaande bedrijven te doen wat mogelijk is. We
denken er hierbij bijv. aan, dat de bestaande bedrijven
allemaal hun eigen kabelaansluitingen en alles wat daar
aan vast zit, hebben betaald en dat er nu een regeling
is gekomen of binnenkort komt, die voor de bedrijven
veel gemakkelijker te dragen is. Daar hebben wij ook
niets op tegen, maar wij willen graag, dat de bestaande
bedrijven niet onnodig zwaarder worden belast dan die,
welke hier nieuw komen. En bovendien zouden we naar
onze mening dat bedrag van f 500,gerust uit de
regeling kunnen lichten, omdat er bij de kostenraming
eigenlijk toch geen bedrag voor genoemd is. Als we
de kostenraming opzetten op grond van de gegevens
die in de stukken staan, dan komen wij tot een heel
andere conclusie, want er staat in de stukken een be
groting van a. werkzaamheden in het kabelnet
f 80.000,b. het verwisselen en ombouwen en herijken
van meters f 140.000,En dan krijgen we vergoeding
van ombouwkosten van apparaten en gebruikstoestel-
len. Nu wordt daarvoor gezegd, dat we een vergoeding
zullen geven van f 75,per aansluiting. We hebben
volgens deze zelfde stukken een aantal aansluitingen
van 13.435. 13.435 x f 75,— is f 1.700.625,—. Dan heb
ben we bovendien nog 2400 bedrijven die na 1957 reeds
vrijwillig hebben omgeschakeld. Deze hebben een ver
goeding van f 25,gekregen, maa r kunnen hun even
tuele meerdere kosten nog navorderen. Dat is destijds
in de raad goed afgesproken. Deze bedrijven hebben
nog recht op het vergoedingsbedrag van f 25,even
tueel verhoogd tot f 75,Dat wordt dus een bedrag
van 2400 x f50,— is f 120.000,—
De burgerij kan gratis de lampen omwisselen bij de
Energiebedrijven. (Ik zie de optocht al gaan met al
die lampen, een leuk gezicht.) Stel het aantal eens op
100.000 lampen, gemiddeld van 60 cent ik geloof
niet, dat ik dan erg hoog raam dan wordt dat een
bedrag van f 60.000,Dan hebben we nog extra per
soneelslasten van f 200.000,Opgeteld, levert dat een
bedrag van f 1.607.625,op.
Dan hebben we de industrieverbruikers nog. Er is
ons in de stukken niet meegedeeld, hoeveel dat zijn.
Ik heb er echt ook geen idee van, maar de wethouder
zal mij vermoedelijk wel kunnen inlichten. Neem even
wel eens aan, dat het 500 zijn, dan wordt het vergoe
dingsbedrag hiervoor 500 x f 500,is f 250.000,en
wanneer we aannemen, dat het er 1000 zijn, dan wordt
het 1000 x f 500,is f 500.000,Het totale vergoe
dingsbedrag wordt dan heel wat hoger dan het totaal
van de bedragen, die ons in het voorstel worden ge
noemd.
Hoewel dus onze fractie van harte voor deze om
schakeling is wij juichen die toe blijven er voor
ons in de stukken toch enige vraagpunten over, die wij
graag door de wethouder willen zien beantwoord, op
dat we goed ingelicht zijn.
De heer Taylor Parkins: Na de verschillende goede
woorden die aan dit voorstel zijn gewijd, zal het u niet
verwonderen, dat ook onze fractie er haar akkoord
zeker wel aan zal geven. Hoe royaal de verordening in
het algemeen ook is, voor één groep van verbruikers
is ze voor ons nog niet duidelijk genoeg. In artikel 2
van het ontwerp-raadsbesluit wordt bepaald wie als
verbruikers aangemerkt kunnen worden, waarbij de
beoordeling van de status van de inwonende gezinnen
of alleenstaanden aan de directeur Energiebedrijven
wordt gegeven. In artikel 5, sub b, wordt echter geen
vergoeding toegezegd aan inwoners van Leeuwarden,
die voor het eerst zelfstandig verbruiker worden. Komt
hierdoor het recht van een grote groep nu reeds regel
matig stroomafnemende, hoewel niet rechtstreeks aan
gesloten verbruikers, n.l. al die gezinnen die noodge
dwongen op inwoning zijn aangewezen, niet wat zwak
te staan? Onze vraag is deze: Zou het mogelijk zijn
deze afnemers iets meer aan rechten te geven dan be
paald wordt in artikel 2? Onze gedachten gaan uit
naar een uitbreiding van artikel 12 van het besluit met
een bepaling, dat ook inwonende, niet-zelfstandige ge
bruikers, het recht van beroep toekomt.
De heer Tiekstra (weth.De bespreking in de raad
verschaft mij allereerst de gelegenheid tot een kleine
rechtzetting, wat betreft de inhoud van de toegezonden
raadsstukken. Dit ter vermijding van een mogelijk mis
verstand. Op pagina 2, in de tweede alinea, staat in de
zin, aanvangende achter de komma, „blijft de verbrui
ker vrij om voor zijn huisinstallatie een spanning van
127 V te behouden door middel van een aansluiting
5
tussen de phasen", enz. Uiteraard ben ik technisch
volstrekt ondeskundig en ik neem aan, dat het, als ik
een aansluiting tussen de fasen tot stand zou brengen,
oer-gevaarlijk zou worden. De directeur van de Ener
giebedrijven heeft mij vanmiddag zeer uitdrukkelijk
verzekerd, dat dit wol mogelijk is, wanneer men van
127 V naar 220 V gaat, maar niet in omgekeerde rich
ting. Ik zou de raadsleden willen verzoeken uit de
raadsbrief deze tussenzin te schrappen. We bepalen
ons dus tot de mogelijkheid „door middel van een van
gemeentewege te plaatsen verhuistransformator". Ik
doe deze mededeling even vooraf, opdat ik die straks
eventueel niet zal vergeten.
Dan de beschouwingen over het betreffende voorstel.
De heren Spiekhout en Van Balen Walter hebben in
het algemeen waardering voor dit voorstel en ook de
heer Heidinga heeft die min of meer, en zij hebben met
nadruk vastgesteld, dat dit voorstel aanmerkelijk beter
is dan het op 20 februari 1957 gedane. Het ligt voor de
hand, dat dit beter is, omdat uiteraard op genoemde
datum slechts in beginsel moest worden besloten tot
de omschakeling van 127 op 220 Volt. De raadsleden
zullen zich stellig herinneren, dat het jaar 1957 het
kenmerk van de bestedingsbeperking droeg, dat men
met de uitgaven een beetje kalm aan moest doen. En
dat betekende dus, dat men op dat moment slechts een
regeling moest hebben, die voorkwam, dat er nieuwe
aansluitingen op het 127 V-net tot stand kwamen; het
aantal aansluitingen op 127 V. in dit gebied groeide
dus niet, integendeel, het verminderde. Uiteraard wa
ren er ook geen ervaringen omtrent de ombouwkosten.
Ik moge er aan herinneren, dat, naar ik meen, de
laatste fase van de omschakeling in Nijmegen na zo
veel jaren haar beslag had gekregen, dat Den Haag
het besluit pas genomen had en dat, geloof ik, Utrecht
er mee bezig was. Hoe het ook verder zij, ik meen, dat
wij met de ervaring die nu in andere gemeenten
is opgedaan en waarvan wij dus ook profijt mogen
trekken, en met de gegevens die t.a.v. de gehouden
enquête naar voren zijn gekomen, de materiële kanten
van dit voorstel beter kunnen waarderen en nu dus
ook met een gunstiger vergoedingsregeling uit de bus
kunnen komen.
De heer Spiekhout heeft volkomen gelijk; werkzaam
heden als deze, die nu eenmaal en masse gedaan moe
ten worden, moeten wel een zekere mate van kritiek
ondervinden en ik geloof, dat wij bij de ombouw in ver
band met de overgang op aardgas, wel veel ervaring
hebben opgedaan. Uiteraard is het volstrekt onmoge
lijk om bij zulke omschakelingen niet ontevreden men
sen tegen het lijf te lopen, maar dat is ook helemaal
niet zo erg. Daar kan men misschien toch weer iets
van leren en ook de ontevreden mens leert er iets van.
De heer Van Balen Walter stelt dan de vraag als
ik tenslotte tot beantwoording van detailvragen mag
overgaan of het niet mogelijk is om voor de in
artikel 7 onder a genoemde apparaten een ander ap
paraat in de plaats te stellen, als men dus over eerst
genoemde niet, maar wel over een ander apparaat de
beschikking zou hebben. Ik meen, dat de opsomming
onder a toch wel limitatief is, in deze zin, dat er een
assortiment apparaten genoemd wordt, waarbij de om
bouw vrij nauwkeurig vaststaat. Er zullen echter ook
tal van andere apparaten in gebruik zijn, maar die zijn
over het algemeen, gezien het feit, dat ze moderner
zijn, dat daarin de vindingen van de laatste tijd zijn
verwerkt, vrij eenvoudig om te schakelen of hebben
elementen, die vrij eenvoudig te verwisselen zijn, zodat
het niet waarschijnlijk is, dat de vervanging als door
de heer Van Balen Walter genoemd, moet plaats heb
ben. Ik denk bijv. aan de scheerapparaten, die alle op
twee spanningen te gebruiken zijn. Mocht er zich een
geval voordoen van buitengewone hardheid ik zie
dat direct nog niet aankomen, maar het zou zich kun
nen voordoen dan zou daarin mogelijk kunnen worden
voorzien door toepassing van artikel 12: „In de gevallen,
waarin deze verordening niet voorziet, beslist de direc
teur." Maar ik wil er met nadruk op wijzen, dat boven
deze gehele regeling voor de omschakeling nog altijd
staat de vrijwilligheid. De verbruiker kan het doen of
kan het laten. En dat is op zichzelf een zeer belangrijk
punt. Hij kan dus voor zichzelf uitmaken, of omscha
keling hem in de omstandigheden, waarin hij verkeert,
al dan niet aantrekkelijk voorkomt.
Voorts heeft de heer Heidinga een aantal opmerkin
gen gemaakt, die betrekking hebben op de beperking
van de werkzaamheden en op het programma tot het
vierde jaar. Ik geloof, dat ik zoëven wel duidelijk heb
gemaakt, dat nu mogelijk is, wat in 1957 niet mogelijk
was.
Dan heeft de heer Heidinga een zeer langdurige be
schouwing gehouden over de industriële verbruikers
die hij gemakshalve naar mijn gevoel wat al te ge
makkelijk op één hoop veegt. Degenen, die hij, gelet
op zijn mededeling, dat omschakeling van de installa
ties in die bedrijven duizenden guldens zou kunnen
kosten, onder industriële verbruikers verstaat, hebben
over het algemeen bedrijven, die over een eigen hoog
spanningsaansluiting beschikken. Bedrijven, die nu nog
220 V zouden willen hebben, hadden dit al jaren lang
kunnen krijgen. Wanneer deze bedrijven op dit moment
nog op 127 V werken, doen ze dit al jaren vrijwillig.
De eventuele omschakeling van deze bedrijven heeft
dus niets te maken met dit voorstel. Daar komt het in
feite op neer. Wanneer een ondernemer zou hebben uit
gerekend, dat hij goedkoper op 127 V kan blijven wer
ken met zijn eigen hoogspanningsaansluiting, dan doet
hij dat, heel simpel. Heeft hij echter uitgerekend, dat,
al kost hem de omschakeling op 220 V duizenden, de
vergroting van de capaciteit van zijn elektrische in
stallatie hem die duizenden wel waard is, dan gaat hij
omschakelen, ook heel simpel. Naar mijn overtuiging
ligt daar een veel minder groot probleem dan de heer
Heidinga veronderstelt. Iets anders is het met betrek
king tot de bedrijfsaansluitingen die niet een indus
trieel karakter hebben, dus bedrijfsaansluitingen niet
van grootverbruikers, maar van kleinverbruikers. En
op die gevallen slaat de regeling van de maximale
vergoeding van f 500,De bedrijven van de kleinver
bruikers sluit men rechtstreeks op het laagspannings
net aan en in dat geval wordt volgens de vergoedings
regeling f 500,uitgekeerd. Ik geloof dus, dat mijn
antwoord aan de heer Heidinga duidelijk genoeg is.
Een andere vraag is, of dit voor de ambachtslieden,
voor wie de heer Heidinga veel gevoel heeft, voldoende
zou zijn. De ervaringen van de onderzoekingen die zo
zoetjesaan zijn ingesteld, zijn, dat deze vergoeding ook
voor hen voldoende geacht kan worden. Overigens is
de raad het toch wel van het college gewend, dat dit,
wanneer op een bepaald ogenblik een regeling vol
strekt te kort schiet, toch nog altijd wel een uitweg
weet te vinden. Misschien zou een wijziging van de
regeling verantwoord zijn om aan gerechtvaardigde
wensen tegemoet te komen. Ik denk daarbij even aan
wat de raad met betrekking tot de ombouw bij het
aardgas nog wel eens heeft tot stand kunnen brengen.
Tenslotte heeft de heer Heidinga nog een beschou
wing gehouden en een rekensommetje opgezet over
het gevraagde krediet en hij stelt daarbij de vraag,
of het bedrag wel voldoende zou zijn. De heer Heidinga
moet zich daarbij wel realiseren, dat we hebben uit te
gaan van het bestaande aantal 127 Volt-aansluitingen.
Bij dat aantal zijn dus de door mij genoemde bedrijfs
aansluitingen uiteraard inbegrepen. De berekening van
het bedrag van f 1.080.000,steunt daarop. De heer
Heidinga zegt: Dan kom ik er nog niet uit. Ik heb
zijn fout zou gauw niet kunnen vinden. Hij heeft alleen
maar gevraagd: Is het bedrag juist? Ik wil u wel aan
de hand van de berekeningen die gemaakt zijn, de ver
zekering geven, dat dit bedrag voor de vergoedings
regeling niet anders berekend kan worden. De heer
Heidinga moet zich echter wel realiseren, dat het aan
tal aansluitingen op 127 V uiteraard 12 13.000 be
draagt en niet 22 23.000, want er zijn veel meer 220
Volt-aansluitingen. Hij moet mij ten goede houden, dat
ik staande de vergadering natuurlijk moeilijk zijn be
rekening kan controleren. Ik kan alleen maar vast
stellen, dat deze bedragen berekend zijn zowel door de
Energiebedrijven als door de afdeling financiën der
secretarie en in die berekening heeft het college vol
doende vertrouwen; het heeft geen reden aan de juist
heid van dit bedrag ook maar te twijfelen. Maar stel,
dat het toch onjuist zou blijken te zijn. Dan is er een
eenvoudige mogelijkheid om er uit te komen. Zou het
krediet veel te hoog zijn, dan blijft het geld wel over.
Zou het te laag zijn, dat is er de mogelijkheid van her
berekening en dan komen B. en W. opnieuw met een
voorstel bij de Raad. Dan zegt de Raad: De heer Hei-