6
dinga heeft gelijk gehad, het bedrag moet niet
f 1.500.000,maar f 1.800.000,zijn. Dan trekken we
het krediet bij. Dat is het enige wat ik op dit moment
over de berekening van de heer Heidinga zou willen
zeggen.
De heer Taylor Parkins vraagt: Wat verstaan B.
en W. onder de in de ontwerp-verordening in artikel
2 genoemde onzelfstandige verbruiker? In artikel 2
wordt dus als definitie van de verbruiker gegeven ,,de
natuurlijke of rechtspersoon, die elektriciteit van het
bedrijf betrekt. De directeur kan beslissen, dat inwo
nende gezinnen of alleenstaanden als afzonderlijke ver
bruikers worden beschouwd". Dan noemt de heer Tay
lor Parkins het geval van artikel 5, lid b, waarin het
gaat om inwoners van Leeuwarden, die voor het eerst
zelfstandig verbruiker worden. Hij moet zich wel rea
liseren, dat dus bij het vrijkomen van een huis de 127
Volt-aansluiting altijd 220 Volt wordt. Ieder, die zich
voor het eerst gaat vestigen in het 127 Volt-gebied,
heeft er op te rekenen, dat hij een 220 Volt-aansluiting
krijgt. Gesteld, dat er een inwonend gezin of een alleen
staande zou zijn, die op dit moment persoonlijk ver
bruiker zou zijn. Dat zou zich, dunkt me, alleen kun
nen voordoen in het m.i. niet voorkomende geval, dat
twee verbruikers, die één aansluiting hebben, elk over
een aparte meter beschikken. Wanneer iemand inwo
nend is geweest en gaat verhuizen, zal hij bij het be
trekken van een nieuwe woning zijn elektrische instal
latie uiteraard op basis van 220 Volt gaan uitbreiden.
En dan zal hij dus hoogstwaarschijnlijk in het grote
gros van al die gevallen nauwelijks met ombouw of
omwikkeling in aanraking komen. Ik zeg met opzet
„nauwelijks", omdat het dan louter zou kunnen gaan
om een lampje, een elektrisch strijkijzer, een stofzuiger
of iets dergelijks. In de gevallen, waarin men op 127
Volt tweede verbruiker zou zijn, is de regeling uiter
aard wel van toepassing.
De heer Taylor Parkins vraagt voorts uitbreiding
van artikel 12 in die zin, dat, wanneer zich gevallen
als deze zullen voordoen, toch ook nog de vergoedings
regeling van toepassing zou kunnen zijn. Ik geloof,
dat het in strijd is met het systeem van deze vergoe
dingsregeling, ook met het systeem van de verorde
ning, omdat daardoor een nieuwe verbruiker zou pro
fiteren van de regeling die uitsluitend bestemd is voor
de bestaande verbruikers uit het 127 Volt-gebied.
Ik geloof, dat ik hiermee zo goed mogelijk een en
ander heb beantwoord.
Ik ben verbazend nieuwsgierig naar de vraag, of de
heer Heidinga het met mij eens kan zijn over zijn re
kensommetje en over het rekensommetje van B. en W.
dan zullen we eventuele fouten nog wel eendrachtelijk
kunnen opsporen.
De heer Heidinga: Ik kan het betoog van de wet
houder nu niet zo bewonderen, maar dat kan ik hem
natuurlijk ook niet kwalijk nemen. Het is jammer, dat
de heer Pols hier niet is. Dat is helemaal niet onvrien
delijk bedoeld: dat moet u echt niet onvriendelijk op
nemen. Het is nu eenmaal het werk van wethouder
Pols.
U begon met tegen mij te zeggen, dat ik degenen,
die voor de vergoedingsregeling in aanmerking komen,
op één hoop veeg, dat hebt u gezegd: „op één hoop ge
veegd", maar dat doe ik niet, dat doet dit voorstel.
Dat veegt alles op één hoop en nu tracht u het weer
uit elkaar te halen. U legt voor de industrieverbruikers
en voor de huisverbruikers verschillende normen aan,
maar dat kan ik niet uit het voorstel lezen. U zegt
maar heel simpel: De eventuele omschakeling van be
drijven, die thans door een transformator aangesloten
zijn op het elektrisch net, heeft niets te maken met
dit voorstel. Maar de bedrijven die niet overschakelen
van 127 op 220 Volt, komen m.i. op een eilandje te zit
ten. Een bedrijf kan niet op 127 Volt blijven werken.
In heel Nederland gaat dat voltage er uit, iedereen
moet mee, ook deze bedrijven. Verder zou ik graag willen,
dat u een beetje concreter is t.a.v. voorkomende on
billijkheden in verband met de vergoedingsregeling.
Kunt u toezeggen, dat, als het nergens naar lijkt, er
dan een mogelijkheid is niet vast te houden aan het
maximum van f 500,maar eventueel een ander be
drag te bepalen? Dan zeg ik: akkoord; ik houd me
verder stil. Nog één ding. Ik vind het eigenlijk wel
leuk, dat ik volgens u gevoel heb voor ambachtslieden,
maar wat heeft dat hier nu eigenlijk mee te maken?
Eigenlijk niets, mijnheer de wethouder. U zegt, dat de
ambachtsbedrijven voldoende aan deze vergoedingsre
geling hebben, maar u zegt er helemaal niet bij, hoe u
er aan komt. Is ter zake werkelijk een enquête inge
steld? Is onderzocht, welke bedrijven daarvoor in aan
merking komen? Bij mijn weten niet. Op welke grond
zegt u dat dan? Wat het rekensommetje betreft, zou
ik zeggen: Als u eens een vrije middag heeft, zoekt u
dan de fout.
Hier laat ik het maar bij.
De heer Tiekstra (weth.): Er is mij iets duidelijker
geworden. Ik had n.l. aangenomen, dat de heer Hei
dinga als lid van de commissie van bijstand voor de
Energiebedrijven in de vergadering van die commissie
volledig zou zijn ingelicht. Maar het blijkt mij nu he
laas, dat de heer Heidinga in die vergadering niet aan
wezig is geweest. Dat is dus erg jammer voor de heer
Heidinga, want dan hadden we ons waarschijnlijk vele
opmerkingen kunnen besparen. Nu moet ik hem na
tuurlijk als niet-technicus, dus zonder het gezag van
de technicus, proberen duidelijk te maken, dat er ver
schil is tussen een industriële verbruiker met een eigen
hoogspanningsaansluiting en een verbruiker, rechtstreeks
aangesloten op het laagspanningsnet. Want om die laatste
groep gaat het hier. En om geen andere. Dat is nu
het essentiële verschil. Vandaar, dat ik zoëven ook uit
drukkelijk verschil heb gemaakt tussen de industriële
verbruiker, laten we zeggen de grootverbruiker, en de
bedrijfsverbruiker-kleinverbruiker. Het laagspannings
net heeft een netspanning van 127 Volt. Zodra iemand,
die tot nog toe aangesloten was op het laagspannings
net, een enorm groot vermogen vraagt, dat uit dat net
niet te leveren is, moet hij een eigen hoogspannings
aansluiting hebben. Hij zou dus ook al lang in de bij
de Energiebedrijven bestaande situatie 220 Volt kunnen
hebben. Dat is louter zijn zaak. En dat betekent dus,
dat zijn keus om nu 220 Volt te hebben volkomen los
staat van de thans voorgestelde regeling. Hij heeft in
zijn eigen economische sfeer af te wegen, wat hij wil
doen: öf 127 Volt houden óf straks en dat is toch een
zeer belangrijk voordeel de capaciteit van zijn eigen
elektrische inrichting praktisch vertweevoudigen
door op 220 Volt over te gaan. Dat is voor hem toch
een economisch belang van grote betekenis.
Dan zou de heer Heidinga van mij wel graag een
concreter toezegging willen hebben voor die gevallen
waarin f 500,- - voor de omschakeling niet een voldoende
vergoeding zou zijn. Er zal hier een verordening door
de Raad worden vastgesteld en door B. en W. uitge
voerd; voor het grootste deel echter komt uiteraard de
uitvoering op de directeur der Energiebedrijven neer.
Deze verordening bepaalt zowel de bevoegdheden van
deze directeur als die van het college. En de leden van het
college zouden dus door vergoedingen te geven uit
gaande boven de in de verordening genoemde bedragen,
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het meerdere en die
positie verkiezen zij natuurlijk niet. Ik heb alleen maar
willen zeggen, dat ik de overtuiging heb, dat, wanneer
dus inderdaad straks in de praktijk deze ver
goeding van f 500,te laag zou blijken te zijn,
B. en W. met betrekking tot deze soort aan
sluitingen hetzelfde zullen doen als ze hebben
gedaan met betrekking tot de voorlopige ver
goeding van f25,dat zij dan alsnog tegen de Raad
zullen zeggen: Het is ons gebleken, dat f500,te
weinig is. Zou uw Raad op grond van de ervaringen
die wij hebben opgedaan, bereid zijn daar f 500,plus
x gulden van te maken? Zo ja, dan stelt de Raad een
nieuw bedrag vast. Dat is de inhoud van mijn toezegging
en die houdt niet in, dat de Raad van te voren al met
verhoging van het vergoedingsbedrag akkoord zou
moeten gaan.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 1).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van de Commissie voor de straatnaamgeving.
7
Punt 16 (bijlage no. 2).
De hear Santema: It seit himsels, dat men as ald-lid
fan de foarige strjitnamme-kommisje noch altiten tinkt
oan it ütstel, dat troch dy kommisje dien is en dat yn
earste ynstansje troch de Rie ek oannommen is, tomin-
sten as meidieling dan. Sünt is de situaesje wol hwat
foroare, mar it feit bliuwt, dat wy, nou't wy hjir foar
dit nije ütstel fan'e kommisje üt 'e rie steane, dochs
wol hwat forlern hawwe, n.l. de ienheit yn de nammen.
It Nijlan wurdt nou yn trije forskillende dielen parte
en persoanlik moat ik sizze, dat it my ek tige muoit.
dat hjir ek it faillissemint oant it Ijocht kommen is fan
in hiel lyts blyk fan wurdearring foar folkskundige
nammen. Men hie it einliks net foar mooglik halden,
dat soks noch koe, mar hawar, dat is allegearre bard,
dêr sille wy dus fierder net oer prate. It is hiel bigreat-
lik, dat wy der nou ta oergean moatte in plan as it
Nijlan, dat in prachtich moaije geografyske ienheit is,
dy't omsluten wurdt troch de Julianaleane, it spoar nei 't
Hearrenfean, it Van Harinxmakanael en de Forlingde
Skrans, under ynfloed fan de bisprekkingen yn'e Rie,
foaral fan de léste tiid, sa to foroarjen, dat hjir nou
trije skiften fan nammen komme, nammen dy't bitrek
king hawwe op it Keninklik Hüs, op West-Ynje en op
de sé dy't dêr ienris wie.
Oer dy twa earste skiften wol ik it nou net mear ha,
omdat wy fan'e oare kearen wol genöch witte, dat
men de winsk sterk nei foaren brocht hat om mei
mear West-Yndyske nammen to kommen, dy't dan
safolle mooglik oanslute by de saneamde West-Yn
dyske buert. It is ünderwyls foar my in typysk feit,
dat men al gau tokoart skeat yn it finen fan West-
Yndyske nammen.
Oer it tredde skift dat fan'e sé soe ik dochs
ek noch wol hwat sizze wolle. Dy steane under c yn it
riedsbrief. Dêr binne in pear nammen by, dy't my ein
liks net oansteane en wol de Uiterdijksterweg en de Mar-
ningeweg. Ik bigryp wol, hwat de gedachtengong fan
de kommisje oangeande de Uiterdijksterweg west hat.
Dêrby tinkt men natuerlik oan in dyk buten de dyk.
Dêrom hie it better west, as men dizze namme al jaen
woe, dizze wei de Bütendyksterwei of de Buitendijkster-
weg to neamen. Dat hie nei myn idé mear Frysk west.
Mar foaral earnstich biswier haw ik tsjin de namme
Marningeweg. Bordineweg liket my hiel goed keazen,
omdat dat in aide bineaming is fan de Middelsé, dy't
hjir ek by Ljouwert lans roun eartiids. By de Marnin
geweg wurdt as taljochting jown, dat dit in „dichtgeslibd
gedeelte van de Middelzee" is. Yndied, dat is sa, mar
hwer lei dy Marningeweg of hwer lei dy Marninge Ek
op groun fan it bikende boek fan Ir. Rienks en Ir. Wal-
ther docht it hiel düdlik bliken, dat de Marninge to
finen wie oan de westkant fan Boalsert, yn de rjoch-
ting fan Wytmarsum. Dan is men by it kiezen fan
dizze namme to fier fan hüs; men hie dizze namme
hjir net brüke moatten. Miskien hat de kommisje dêrom
ek net taljochte, hwer't de Marninge eins lei. Yn alle
gefallen, it liket my better ta, dat wy hjirre in oare
namme foar kieze. Ik soe eins, sjoen it algemiene for-
ban fan dizze groep fan nammen, dizze „séskift", üt-
stelle wolle, dat wy foar dy Marningeweg in namme
keazen, dy't hjir ek hiel wol past. Ik soe dan efkes tobek
gean wolle yn in oar boek, dat hjir ek wol yn Ljouwert
yn to sjen is en dat is it oorkondeboek fan dr. Sipma
„Oude Friese Oorkonden". En yn ien fan dy oorkonden
üt it bigjin fan'e 15de ieuw wurdt ünder oaren ek
neamd in Schelta Idzengha, „Ghreetman in Huusma
nye landis riucht". Dat wol mei oare wurden sizze in
grytman yn it Nijlan fan Huzum. Dat wie dus krekt
nei de tiid, dat it yn kultuer brocht is. It soe yn it
forban fan de oare nammen ek hiel goed passe. As ik
hjir sa lês de aide histoaryske en tagelyk geografyske
namme Bordine, de hydrografyske nammen Uterdyk
of Bütendyk en de Kwelderstrjitte en de twa biolo-
gyske nammen Zeesterstrjitte en Kinkhoornstrjitte,
dan soe ik sizze: dat is meiinoar in groep, dy't üs ider-
kear tinke lit oan dat aide lanskip, dat der foar it
Huzumer Nijlan wie. De earste grytman of tominsten
ien fan de earste grytmannen, dy't dit gebiet admi-
nistratyf-rjochtlik regearre hat, is dizze Idzengha. Soe
it nou net in aerdich idé wêze, dat wy dy namme Mar
ninge dy't sa fier fan hüs syn oarsprong hat en dy't
hielendal gjin bitrekking hat op dit diel fan'e Middelsé,
falie lieten en de namme Idzengha dêrfoar yn it plak
keazen
De heer Kaïnstra: Ik bespeur een bepaald heimwee
bij de heer Santema naar het door de oude commissie
ingediende plan betreffende de straatnamen. En nu kan
ik mij indenken, dat het die commissie heel veel zorg
heeft gebaard, dat dit toen zo maar verdween, en ik ben
het met hem eens ik zal het met andere woorden
zeggen dat de nieuwe commissie eigenlijk op flu
weel zat. Want die wist nu eigenlijk hoe ze het nu wèl
en hoe ze het niet moest doen, omdat wat op andere
plaatsen zonder morren wordt geaccepteerd, in Leeu
warden direct in de ban wordt gedaan. Deze commissie
heeft het anders gedaan en aangesloten bij hetgeen
bestaat. Zo hebben we de Julianalaan eigenlijk als be
grenzing van het Nijlün en daar is ook de Prins Bern-
hardstraat. Op die naamgeving is men nu verder door
gaan borduren en men heeft o.a. de Beatrixstraat ge
creëerd, als een der straten, die naar de vier prinsessen
zijn genoemd. En om nu geen misverstand te laten
bestaan, dat inderdaad hiermee de prinsessen worden
bedoeld, komt er ook nog een Prinsessenweg. Ik vind
die beklemtoning eigenlijk niet nodig, maar goed, men
heeft nog een naam moeten zoeken. Dan hebben we
de West-Indische buurt; de straten daar hebben hun
namen weer herkregen en nu is de commissie gaan zoe
ken om daar nog behoorlijke namen bij te doen aan
sluiten. Ze zeggen hier zelf al, dat ze namen tekort
komen, want er zijn ook namen gegeven, die daar eigen
lijk niet passen. Voorts heeft de heer Santema nog een
opmerking gemaakt over de andere namen, maar wan
neer hij nu zegt, dat die eigenlijk met het gehele plan
Nijlan niets te maken hebben, dan zou men kunnen
zeggen, dat de namen van de oude commissie er ook
niets mee te maken hadden, want op de grond, waar
men de wijk Nijlan hoopt te doen verrijzen, zijn
de bedrijven, waarnaar deze straten waren genoemd,
nooit gevestigd geweest. Ik zit ook wel een klein
beetje met de naam Zeesterstraat. Het is voor
mij de grote vraag, of in die Middelzee, die niet direct
in verbinding stond met de buitenzeeën, wel zeesterren
zijn geweest. (Stemmen: Die hebben we zelf gezien;
men schijnt fossielen opgegraven te hebben.) Ik per
soonlijk heb er geen bezwaar tegen; als we maar niet
weer een hele stroom van ingezonden stukken krijgen
over deze kwestie. Ik kan u wel zeggen, dat wij met
het voorstel akkoord gaan.
De heer Van Balen Walter: Ik zou gaarne een woord
van waardering uitspreken aan het adres van de
commissie die deze straatnamen heeft uitgezocht.
Ik meen, dat men hier tot een veel voldoening
gevende naamgeving voor dit gebied is gekomen.
Natuurlijk kan men, zoals de heer Santema ge
daan heeft, op een enkele straat wel kritiek uit
oefenen. Op elke naam is dat natuurlijk wel moge
lijk. Er is nu een Kwelderstraat, maar misschien is er
in dit gebied ook wel nooit een kwelder geweest. Zo
zou je dus nog verder door kunnen gaan. Ik geloof,
dat wij in dit geheel de Marningeweg ook heel goed
kunnen gebruiken. Ik zou dan ook willen verklaren,
dat wij met deze naamgeving gaarne akkoord gaan.
De heer Bootsma: Ik wil vooropstellen, dat ik in
wezen niets liever zou willen dan dat het gepraat over
deze straatnamengeschiedenis eens tot het verleden
ging behoren. Toen uiteindelijk het voorstel kwam om
hier een raadscommissie voor te benoemen, heb ik per
soonlijk al opgemerkt, dat we dan nog veel verder van
huis zouden geraken en ik vrees, dat het ook inderdaad
die kant wel opgaat. Ik had veel liever niet het woord
gevraagd over dit punt, maar ik voel mij genoodzaakt
om mijn stem tegen uit te brengen en daarom wil ik
deze ook motiveren. Wanneer we even terugduiken
in de geschiedenis van de straatnaamgeving voor het
Nijlan, dan zien we, dat het geschil ter zake zich toe
spitste op het veranderen van bestaande straatnamen,
n.l. van de West-Indische wijk. Uit die hoek zijn de
protesten gekomen en daarover heeft het geschil aan
vankelijk gelopen. De naamgeving op zichzelf ik
meen, dat het eigenlijk overbodig is om dat hier te
releveren had toch een behoorlijke instemming in
deze raad. Er zijn later wel verschillende bezwaren