'i 3*' i «flg iHBib .St**» 3. een verslag van de Commissie tot wering van school verzuim voor Leeuwarden-noord over het jaar 1960; 4. bericht van verhindering van de heer Hartstra. Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. Punt 2 (bijlage no. 33). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 3 (bijlage no. 44). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. mej. S. Boonstra, alhier; 2. mej. W. Weijer te Sliedrecht. Benoemd wordt mej. Boonstra, met alg. stemmen. De heren Boomgaardt en Drentje vormden het stem bureau. Punten 4 en 5 (bijlagen nos. 37 en 38). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 6 (bijlage no. 40). Mevrouw Boersina-Heinminga: Namens mijn fractie wil ik mijn grote voldoening uitspreken over het voor stel tot het stichten van een openbare kleuterschool aan de Prins Bernhardstraat, in het uitbreidingsplan Nijlan. Die voldoening wordt wel een beetje minder, als we lezen, dat deze kleuterschool drie speel-werk lokalen zal bevatten en niet, zoals gebruikelijk, drie werklokalen en een speellokaal. Betekent dit niet een teruggang? Zou de wethouder ons misschien ook kun nen zeggen, waarom deze school nu op deze manier gebouwd moest worden? Wij hopen, dat er in de toe komst meer scholen zullen worden gebouwd, graag weer met een apart speellokaal. Dat lijkt ons toch beter voor de kleuters. De heer Tiekstra (weth.)Mevrouw Boersma ves tigt terecht de aandacht op het feit, dat deze school, zoals nu wordt voorgesteld, afwijkt van wat we in het verleden in de gemeente Leeuwarden hebben kun nen bouwen. In plaats van in afzonderlijke speel- en werklokalen is hier voorzien in het speel-werklokaal. Dit is een gevolg van, laten we zeggen, het toewijzings beleid van het departement van Onderwijs met be trekking tot de kleuterscholen, waarbij men dus tracht met de beschikbare aantallen lokalen een maximum aantal scholen te bereiken. Mevrouw Boersma moet zich hierbij wel realiseren, dat uiteraard het vloer oppervlak van het speel-werklokaal groter is dan dat van louter een werklokaal. Het is dus bepaald niet on mogelijk en dus niet bij voorbaat voor altijd uitge sloten dat ook bij deze school op den duur nog weer een afzonderlijk speellokaal zal kunnen worden bijgebouwd. Men kan over de vraag, of speel-werk lokalen dan wel afzonderlijke werk- en afzonderlijke speellokalen beter zouden zijn, verschillend denken. Ik geloof wel, dat men bij de speel-werklokalen het voor deel heeft, dat men de kleuter in een betrekkelijk eigen milieu kan houden. Men kan daarover lange be schouwingen houden en het er niet over eens zijn, maar dat is voor deze vergadering niet interessant. Feit is dus, dat we op het ogenblik niet anders kunnen krijgen dan speel-werklokalen. Zouden wij dus een plan laten maken, dat voorziet in drie werklokalen en een speel lokaal, dan zouden we stellig voor de bouw van de werklokalen toestemming krijgen, maai' niet voor de bouw van het speellokaal. Ik geloof, dat ik het hierbij moet laten. Overigens wil ik graag de voldoening van mevrouw Boersma over dit project als uitbreiding van het aantal kleuterscholen onderstrepen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 7 t.e.m. II (bijlagen nos. 35, 34, 43, 36 en 41). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 48). De heer J. de Vries: Onze fractie verheugt zich over dit voorstel. Ik wil daarmee graag beginnen. Toch zouden wij een kleine opmerking willen maken, die een gevolg is van het feit, dat we hier voor de eerste keer sedert geruime tijd te maken hebben met een voorstel, waarbij niet geld wordt geleend via de Bank voor Ne- derlandsche Gemeenten, maar op de kapitaalmarkt. Wij verheugen ons hierover, omdat wij van de voorstellen die ons in de loop van de tijd zijn gepasseerd, de in druk hebben gekregen, dat bij de verlening van kre dieten door de Bank voor Nederlandsche Gemeenten ook het doel waarvoor deze kredieten zouden worden gebruikt, door de Bank werd aangegeven. Het is mo gelijk, dat wij ons daarin vergissen, maar mocht dat zo zijn, dan hoor ik dat zo meteen wel. Mocht dat niet zo zijn, dan heeft dus in feite het beleid inzake de bestemmingen in de afgelopen tijd niet volledig gele gen bij het College, maar misschien bij een derde. No is dus de situatie zo, dat het College zelf schrijft in de raadsbrief en kan schrijven, dat het geld zal worden gebruikt voor het financieren van nader aan te wijzer nieuwe investeringen en voor het consolideren van vlot tende schuld. Wij zijn erg nieuwsgierig, of van Uw zijde iets gezegd kan worden omtrent de nader aan te wijzen nieuwe investeringen. Het is geen begrotings zitting en ik aarzel dus om het woord prioriteit te la ten vallen, maar wij zouden toch als raad en zeker als fractie graag ingelicht willen zijn omtrent de investe ringen die U zich voorstelt met dit geld uit te voeren, en bovendien zouden wij, als het mogelijk is om in de toekomst op ruimere schaal ondershands geld aan te trekken, wel willen weten, welke projecten U daarvoor zoudt willen uitkiezen. De heer Bootsma: Ik kan vrij kort zijn, daar ik mij bij het eerste gedeelte van het betoog van de heer De Vries graag zou willen aansluiten. Het verheugt ons ook, dat het na zoveel jaar gelukken mag om toch weer op de vrije markt een behoorlijke lening te ver krijgen, welke ligt binnen het schema van het z.g rentegamma. Ik wil geenszins beweren, dat de Bank voor Nederlandsche Gemeenten in de loop van de jaren geen goed werk heeft gedaan, integendeel. Dat zou ook slecht passen, we zijn per slot ook nog aandeelhouder van deze Bank, maar het feit alleen, dat men daar terecht moest, omdat het niet mogelijk was binnen het rentegamma de benodigde gelden te verkrijgen, was op zichzelf zeer onbevredigend. Dat het dan nu toch weer is gelukt en ook tot een behoorlijk bedrag, n.l. onge veer het 10-voud van de lening die hier de laatste keer door ons is aangenomen, stemt niet anders dan tol verheugenis. Ik knoop alleen even hieraan vast, dat ik hoop, dat, nu inderdaad de gemeente weer vrij blijkt te kunnen lenen, het rentegamma niet automatisch naar beneden wordt gedrukt en we toch weer in diezelfde min of meer onplezierige verhouding komen te staan tot de Bank voor Nederlandsche Gemeenten. De heer Tiekstra (weth.): Ik zou willen zeggen, dat het leningsbeleid van een gemeentebestuur altijd een puur zakelijk beleid is en blijft. Het moet dit wel blijven, omdat het doorgaans over aanmerkelijke finan ciële verplichtingen gaat, waarbij dus een geringe af wijking, op de lange duur gezien, vaak een aanzienlijk voordeel kan inhouden. Ik heb met opzet „puur zake lijk" gezegd. Dat betekent dus, dat iedere gemeente er naar behoort te streven geld te krijgen op de gunstigste voorwaarden, ook wat betreft de rentevoet en de bij komende kosten. En dat betekent ook t.a.v. deze onder handse lening, dat we daar voldoening over mogen hebben. Deze voldoet aan de voorwaarden van het z.g. rentegamma en is voor ons dus aantrekkelijker dan voordien door andere kapitaalverstrekkers aangeboden leningen. Dat als uitgangspunt nemend, zien we dit het allerzuiverst. En ik geloof, dat dan verdere beschouwin gen over wat men meent het beleid te zijn van de directie van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten ook wel zin hebben. Ik wil even een misverstand bij de heer De Vries wegnemen, die veronderstelde, dat bij de door de Bank voor Nederlandsche Gemeenten gedane aanbiedingen in de periode, waarin deze centrale fi nanciering voor 100% functioneerde, de bestemming i 3 bepaald zou zijn door haar directie. Niets is minder juist. Het lenen bij deze Bank was n.l. de laatste fase in een procedure, die bij het aanvragen van financie ringsmiddelen gevolgd moest worden. De machtiging lol besteding moest via Gedeputeerde Staten van de Minister van Binnenlandse Zaken komen. Dat beteken de dus, dat, zodra hier door de Raad een krediet was toegestaan, een aanvrage tot het verstrekken van fi nancieringsmiddelen via Gedeputeerde Staten naar de Minister van Binnenlandse Zaken ging, met verzoek oui machtiging tot besteding. Dat wil dus zeggen, dat o Gemeente dus mèt de ingediende aanvraag al de projecten waarvoor zij het geld wilde bestemmen, had rangegeven. Wanneer de aanbieding kwam, dan sloot dir. dus volledig aan op de door de Gemeente gedane aanvrage en daar was de cirkel precies mee rond, het circuit volledig mee afgereden. Het was dus bepaald niet zo, dat de Bank voor Nederlandsche Gemeenten aangaf, welke projecten wel in aanmerking kwamen en welke niet. De heer De Vries vraagt voorts, welke tie nader aan te geven bestemmingen van deze nieuwe investeringsmiddelen zijn. Die zijn uiteraard ook be stemd voor door de Raad reeds aangenomen projecten, waarvan op dit moment de financiering nog niet vol ledig verzekerd is. Mogelijk ligt de betreffende aan- vraag op het ogenblik bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, mogelijk ook bij de Minister van Binnen landse Zaken. Met deze lening kunnen wij voorts be paalde werken voltooien. Wij denken bijv. aan de voort- pang met de werkzaamheden aan de nieuwe veemarkt on ook aan het krediet voor de Energiebedrijven, maar wij denken niet aan de mogelijkheid om een nieuw rogramma met deze middelen te financieren. De heer 1 >o Vries behoeft dus over de prioriteit van de werken geen zorgen te hebben. Hij kan daar bij de begroting rustig op terugkomen. Misschien kunnen we er dan los van dit voorstel nader over praten. De heer Bootsma hoopt en wij hopen het mèt hem dat de gunstige omstandigheid, dat de Ge meente weer toegang tot de kapitaalmarkt heeft ver kregen, er niet toe zal leiden, dat de Minister van Financiën en zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken een hogere drempel of moeten we zeggen een la gere drempel zullen aanbrengen, die het binnen treden van die kapitaalmarkt dus weer bemoeilijkt. Een dergelijke stap is natuurlijk niet uitgesloten, maar wij zullen hopen, dat die niet genomen wordt. Dat is het enige wat ik er van durf te zeggen. Ik geloof, dat ik hiermee de raadsleden wel beantwoord heb. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 13 (bijlage no. 47). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 42). De heer Bootsma: Wij kunnen uiteraard waardering hebben voor het voorstel om te trachten een van de weinige molens, welke nog in onze gemeente en in het gehele Friese landschap aanwezig zijn, te behouden. Dit streven is op zichzelf zeker prijzenswaardig. Het is dan ook met enige schroom, dat ik toch over dit voorstel ook enige andere geluiden wil laten horen, op gevaar af misschien uitgekreten te worden voor iemand, die niets voor de molens zou gevoelen. Inte gendeel, ik durf te beweren, dat ik toch ook de molens een warm hart toedraag, ondanks het feit, dat ik in de praktijk meermalen geconfronteerd ben met het verdwijnen van enkele molens. Ik kan dat betreuren, zeker uit een oogpunt van landschapsschoon. De wijze echter, waarop men tracht toch nog iets hiervan te bewaren, zal, geloof ik, niet volledig tot het gestelde doel kunnen leiden. Want wanneer dit praktisch neer komt op de rug van de toevallige eigenaar of beheerder van een dergelijke molen, dan kan het niet anders, of dit is toch in zekere zin het terugzetten van de klok. Dit zelfde kan men van andere dingen zeggen. Het was indertijd een mooi gezicht om een paar paarden voor een wagen te zien lopen, maar zoetjesaan ziet men dat niet meer. De paarden zijn vervangen door een auto en er is ook niemand meer, die daar nog over denkt. Misschien is er een enkele brouwerij, die haar paardentractie nog handhaaft. Het onderhavige onder werp ligt ook min of meer in dit vlak en nu komt hier nog wat bij. Voor de molen, waar het hier om gaat, heeft men wel niet op de plaats waar die staat, maar toch op een andere plaats nog een bepaalde func tie weten te creëren. Het is eigenlijk haast een functie, deze molen niet waardig, want de energie die hij daar zal moeten leveren, is een fractie van datgene wat hij in feite wel in zijn spieren heeft. Maar toch zou men in dit geval zonder meer kunnen zeggen: Hier is sprake van een gelukkige oplossing, ware het niet, dat de financiële consequenties hiervan naar mijn opvatting niet voldoende uit de doeken komen. Er is een begro ting van f 42.000,in totaal. Ik neem aan, dat deze begroting, zoals elke begroting die wij op tafel krijgen, reëel is, maar, wanneer ik daartegenover stel welke kosten men aanvankelijk in gedachten had, dan zit daar toch een belangrijk hiaat in. Hier staat ergens een bedrag van f 9.000,Naar ik meen te weten, was dit zonder de kosten voor aansluiting op het elektrici teitsnet. Daarvoor heb ik een bedrag in dezelfde orde van grootte horen noemen. Wanneer dat f 8.000,zou zijn, dan zou dit, tezamen met de genoemde f 9.000, f 17.000,betekenen, of een verschil van rond f 25.000,met het bedrag van f^2.000,Er wordt gezegd, dat men pogingen heeft aangewend om hier voor een zo hoog mogelijk subsidie te verkrijgen, maar ik geloof toch, dat het reëel zou zijn, wanneer de Raad bij het nemen van dit besluit ook kennis zou dragen van de hoogte van dit subsidie. Het is immers gemak kelijk en dat is mijn grote bezwaar bij deze wijze van in stand houden van de molens om te propage ren en bij verordening te bepalen, dat ze moeten blijven bestaan, maar dan moet men ze ook als monumenten beschouwen en ook werkelijk de bedragen die dit moge lijk maken, daarvoor over hebben en weten te voteren, ook uit de algemene kas. Mijn ervaring is, dat het sub sidie, dat uit de bus komt, eigenlijk haast neerkomt op een fooitje. Dat ligt er wel aan, dat in die pot dan niet meer zit, maar toch is dat fout. Men moet zich niet vergapen aan die f 42.000,Dat is niet louter voor de installatie. Wat hier in de regel gesubsidieerd wordt, wordt gebaseerd op de werkelijke restauratie kosten. En dan valt dat heel vaak vreselijk tegen. Ik meen dan ook, dat ik deze vraag mag stellen: Is het college iets naders bekend over de hoogte van dit sub sidie? Zo niet, heeft men daar dan bepaalde verwach tingen van? Uiteindelijk is dan ook aan de akkoord verklaring van de Financiële Commissie en later ook van de Commissie Openbare Werken toegevoegd, dat men dit krediet beschikbaar zou willen stellen, maar toch over de uitvoering afzonderlijk zou willen beslis sen, nadat de subsidies zijn vastgesteld. In de raads brief wordt verder nog gezegd, dat de bewaking van deze molen de Gemeente f 3.600,per jaar kost. In- het midden latende, in hoeverre deze bewaking doel treffend is, meen ik te moeten stellen, dat, ook wan neer deze molen verplaatst is naar de Froskepölle, daar behoorlijk toezicht op zal moeten worden gehouden, terwijl men er verzekerd van zal moeten zijn, dat de toezichthouder iemand is, die ook werkelijk met de mo len kan omgaan. Dit is inderdaad niet ieders werk Een goede molenaar zal niet zo gemakkelijk te vinden zijn en is hij er wel, dan kost die de Gemeente uiter aard ook geld. Dit waren dus zo een paar opmerkingen, die ik hier over meende te moeten maken, waarbij ik overigens zeker waardering kan opbrengen voor het streven om in onze Gemeente toch enkele molens te behouden. De heer Tiekstra (weth.): Ik zou willen beginnen met te zeggen, dat het voorstel, dat B. en W. dus hier bij hebben gedaan, past in het beleid, dat tot op heden door het College daarin door de Raad volledig ge steund is gevolgd. Het is niet voor de eerste keer, dat hier in Leeuwarden met behulp van de Gemeente ook op initiatief van de Gemeente, als ik het duide lijker moet uitdrukken een molen gerestaureerd wordt. Het betekent wel iets meer. Dat ben ik met de heer Bootsma volkomen eens. De Raad weet zich te herinneren, dat de molen van de Cambuursterpolder aan het Kalverdijkje het publiek ziet die molen da-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 2