gelijks ook met medewerking van het Rijk, de Pro
vincie en o.a. het Old Burger Weeshuis, gerestaureerd
is, nadat deze om der wille van de restauratie door de
Gemeente van het polderbestuur was overgenomen. De
bijdragen in de restauratiekosten van het Rijk hebben
toen 40% bedragen. De totale kosten waren f 5.300,
bijna f 5.400,De provinciale bijdrage daarin was niet
zo groot, rond f 600,Ten laste van deze totale post
bleef toen voor de gemeente Leeuwarden f 2.000,Ik
zeg dit niet om in de Raad de gedachte te laten post
vatten, dat het Rijk dus ook in de bedragen die met
betrekicing tot dit voorstel worden genoemd, 40% zou
gaan subsidiëren. Ik kom daar straks nog wel even op
terug. Ik meen, dat het raadslid Hartstra, daarbij ge
steund door enkele andere leden van de Raad, al enkele
jaren geleden gewezen heeft op het feit, dat voor deze
molen de taak beëindigd werd doordat een groot stuk
grondgebied van het betreffende waterschap in het uit
breidingsplan werd opgenomen en dat door de aanleg
en ontsluiting van het industrieterrein de functie van
de molen ophield. Toen hebben deze raadsleden het
College verzocht om er voor te zorgen, dat deze molen
niet zou verdwijnen en een oplossing te zoeken, bijv.
door herplaatsing en inwerkingstelling op een andere
plaats in de Gemeente. Uiteraard heeft het College
en ik geloof, dat zulks ook past in de opvattingen,
waarvan B. en W. t.a.v. de molens tot op heden heb
ben doen blijken graag aan dit verzoek gevolg gege
ven. Het voorstel van vanavond moet dus gezien wor
den als een vervolg hiervan. Ik moet er nog op wijzen,
dat verwijdering van deze molen om twee redenen toch
wel acuut is. De eerste reden is die, door de heer
Bootsma genoemd, n.l. dat wij dus jaarlijks een aan
zienlijk bedrag aan bewakingskosten aan deze molen
moeten besteden. De tweede is naar mijn overtuiging nog
veel belangrijker en dateert pas van enkele dagen geleden,
n.l. deze, dat de molen staat op het terrein, waar de
Saunders Valve Company zich zal gaan vestigen. En
in verband met die vestiging zal hij inderdaad verwij
derd moeten worden. Dat betekent dus, dat, als de
Raad vanavond het krediet niet zal toestaan en als
B. en W. en dit is dus het laatste nieuwe feit bij
deze gang van zaken niet een zekere vrijheid van
besteding van dit krediet van de Raad zouden krijgen,
het College alleen maar de mogelijkheid ziet om de
molen te doen afbreken, te verwijderen en niet weer
ergens in werking te stellen. Wat ik nu heb gezegd
was een inleiding tot wat ik aan de heer Bootsma
ga antwoorden. Deze spreekt zijn waardering uit voor
het voorstel, maar is tegelijkertijd nogal kritisch ge
stemd t.a.v. de mate, waarin het Rijk en de Provincie
in de kosten die zouden zijn aan te merken als restau
ratiekosten, zouden willen subsidiëren. De heer Boot
sma heeft dus de indruk, dat als ik het positief
formuleer de instandhouding en de wederingebruik-
stelling van molens doorgaans voor het grootste deel
wordt uitgespeeld op de rug von de eigenaren. Ik ge
loof, dat dit, met het voorbeeld van de Cammingha-
buursterpolder voor ogen, nog wel even meevalt. De
vraag tot welke hoogte Rijk en Provincie nu bereid
zouden zijn te subsidiëren, is op het ogenblik bij beide
instanties in onderzoek. Maar wij hebben allereerst een
raadsbesluit nodig om in ieder geval de bereidheid van
de Raad tot de overbrenging van de molen naar deze
plaats naar voren te kunnen brengen. In verband met
hetgeen ik zoëven heb gezegd, is deze verplaatsing dus
acuut. Wij kunnen op dit moment over de hoogte van
de subsidies niets zeggen. En de vraag wat de Raad
het College wil toestaan, is nu net het moeilijke punt
op het ogenblik. De Financiële Commissie - en de
Commissie Openbare Werken is daarin de Finan
ciële Commissie gevolgd heeft een beding bij haar
akkoordverklaring gemaakt. Dat konden de leden van
laatstgenoemde commissie als raadsleden natuurlijk wel
doen, maar het lijkt mij minder op de weg te liggen van
de Commissie Openbare Werken om een volstrekt fi
nancieel beding te maken bij zo'n voorstel, maar dat
is een zaak, waar de Commissie Openbare Werken of
derzelver voorzitter zich het hoofd maar over moet krab
ben. Het neemt niet weg, dat de conditionering, zoals
door de Financiële Commissie gemaakt is, gegeven het
acute karakter van de verplaatsing op het ogenblik,
niet wel mogelijk is. Laat ik het openhartig zeggen:
Wanneer de Raad deze conditie zou overnemen, dan
zie ik maar één mogelijkheid, n.l. dat de molen wordt
afgebroken, verwijderd en niet weer opgebouwd.
En nu wilt U wel over het tweede punt de Raad
voorlichten, mijnheer de Voorzitter, U weet het ooi
pas sinds kort. Zal de Raad evenwel en ik wil da
ook wel nader met deze opnemen bereid zijn tot een
zekere machtiging aan B. en W. in deze zin, dat be
steding van dit krediet door B. en W. uitsluitend za1
geschieden, indien het College van Rijk en Provincie
de verzekering heeft gekregen, dat de uitvoering van
de verplaatsing de subsidie-aanspraken niet doet ver
minderen, dan zouden B. en W., uiteraard met mach
tiging van G.S. want daarzonder kunnen zij het niei
doen toch ondertussen de verplaatsing moeten ver
zorgen. Maar ik moet er met nadruk op wijzen, dat e
een omstandigheid is, die dit toch wel acuut doet zijn
n.l. het maken van bewakingskosten. De tweede om
standigheid die het dus onmiddellijk acuut maakt, is
de kwestie van vestiging van het door mij genoemde
bedrijf, die op korte termijn moet plaats vinden er
waardoor dus de molen verwijderd moet worden. Er.
dat betekent een demontage ter plaatse, transport er
wederopstelling op de nieuwe plaats.
Ik geloof, dat ik het hier in eerste instantie bij moe!
laten.
De heer Bootsma: Dat ik in tweede instantie hel
woord vraag, ligt eigenlijk wel voornamelijk aan de
beantwoording die ik geki-egen heb van de Wethouder
waarbij we weer in het gebruikelijke hoekje: de acuut
heid van het geval, komen te zitten. We staan dus
weer min of meer met de rug tegen de muur en ik
geloof, dat hier wel vaker gezegd is, dat dit een po
sitie is, die de Raad zich toch niet altijd moet laten
aanleunen. En ik gevoel er in dit geval ook al heel
weinig voor om dat te doen. Laat men dan ook wer
kelijk maar eens een keer over de brug komen en zeg
gen, wat men hier voor over heeft. De percentages dio
de Wethouder hier noemt, zijn behoorlijk dicht bij do-
gebruikelijke: 40% van het Rijk staat vrijwel vast.
Het gaat niet om dat percentage, maar het gaat er
om, wat men subsidieert. Wanneer ik dan in de raads-
brief de opsomming a t/m f zie, dan zou ik wel graag
willen, dat men ook positief zei, welke van die onder
delen voor subsidie in aanmerking komen. En wan
neer dat werkelijk niet tijdig aan de Raad kan worden
bericht, dan gevoel ik er niets voor. Laat men maai'
eens klare wijn schenken en zeggen wat dit het Rijk
waard is. Wanneer ik mijn ervaring hierbij laat spre
ken -en ik doe het hier eigenlijk liever niet dan
zou ik zo een heel stelletje posten van de begroting
kunnen opnoemen, die zonder meer geschrapt worden.
Men krijgt dan geen 40% subsidie van het Rijk en ook
geen 15% van de Provincie, zoals te doen gebruikelijk
bij molenrestauratie. Daarbij laat ik dan nog even in
het midden, dat men bij Rijk en Provincie de gewoonte
heeft om, ondanks dat er een reëele begroting is in
overleg met een erkend molenmaker, toch nog op eigen
houtje op de begrotingsbedragen te gaan beknibbelen
Ik zou dus eigenlijk heel graag, voordat ik hier positief
mijn stem aan geef, willen weten, wat van die zijde is
te verwachten. Wat betreft de urgentie van de ver
plaatsing doordat hier een vestiging komt van Saun
ders, daar zou ik tegenover kunnen stellen: Waarom
is dit voorstel niet eerder gekomen? Het komt ter elf
der ure hier op tafel. Voor zover ik ben ingelicht, zal
de molen, wanneer deze van zijn plaats gehaald en
naar de Froskcpölle gebracht wordt, in de grootst mo
gelijke eenheden met een of meer zolderschuiten ver
voerd worden. Dit onderdeel van de werkzaamheden zal
altijd moeten gebeuren en ik geloof, dat dit ook zeker
geen beletsel zal zijn. Het maken van de onderbouw,
het bestellen van de nieuwe stalen vijzel en het slopen
van de oude fundering zullen zonder meer wel gaan,
maar het gaat om de restauratie. Het schilderwerk
wordt ook nog wel eens min of meer als restauratie
gerekend. De vraag is, in hoeverre men het in dit geval
in aanmerking zou willen nemen. Wanneer men wer
kelijk de vestiging van Saunders hier als een
motief voor urgentie wil aanvoeren, dan zou ik
zeggen: Laad de molen dan maar op de zolderschui
ten en breng hem naar de Froskepölle. Misschien ligt
hij daar ook rustiger dan waar hij nu staat, onder be
waking van de Leeuwarder Gemeenschap.
5
De hear Santema: Ik hie to'n earsten net it plan om
oer dit punt it wurd to fieren, mar ik leau dochs wol,
dat ik op itjinge de hear Bootsma sein hat, efkes wer-
om komme moat. Ik ünderstreekje nochris de wurden
dy't dizze sprekker yn earste ynstansje sein hat, n.l.
dat hy in freon fan'e mole is, mar ik woe dan nou
dochs efkes opmerke, dat de hear Bootsma him miskien
yn syn üngerêstens forfrjemdzje sil fan syn freon de
mole. Dat is nammentlik de konsekwinsje hjirfan, soe
ik hast sizze. De bidragen fan dizze bigreating binne
tige réeel en ik leau, dat it totale bidrach, as oan de
biswieren tomjitte kommen wurdt, dy't de hear Boot
sma hjir tsjin oanfiert, yn'e prosedure dy't B. en W. yn
dizzen tapasse, der hielendal gelyk om bliuwe soe. Ik
wol my ek net al to fêst bine oan dy 40% en dy 15%
subsydzje, dy't wy miskien yn'e takomst fan oare oer-
hoitsynstansjes krije sille. Dit is in hiel bisünder gefal.
Der wurdt in mole forpleatst en dy wurdt op in plak
delset, dat yn'e takomst in hiel moai plak wurde kin.
En dizze mole sil dat terrein, dat eins as rekréaesje-
terrein bidoeld is, yn'e takomst moaijer meitsje. Hy
kriget dér boppedat seis noch in funksje. En ik fyn
bipaeld in lumineus idé fan B. en W. om dat yn dizze
sin op to lossen. Hy wurdt dus net mar in dead ding,
dat der altiten stiet en dat nea draeit, mar yn'e ta
komst kin men ek forwachtsje, dat de roeden draeije
sille. Dat is dochs foar sa'n rekréaesjeterrein as de
Froskepölle in prachtich ding. En is dy f 42.000,dy't
v.-y der dan ynstekke sille, in bidrach dat yn dizzen sa
mvier weagje moat, dat men der seis dit titstel fan
B. en W. om forsmite soe? It muoit my wol, mar ik
leau, dat wy it forstannichste dwaen sille, ek mei it
each op it wolwêzen en de rekréaesje fan üs stêd, as
wy oer dit bidrach hinne stappe, mei dy bitingst, dat
Ï3. en W. yn'e neiste takomst noch bisykje sille dy sub-
sydzjes fan de Provinsje en it Ryk los to krijen.
De heer K. J. de Jong: Ik zou me willen aansluiten
bij de woorden van de heer Bootsma, en van de Wet
houder wel graag de toezegging hebben, dat in zoverre
uitvoering aan dit besluit zal worden gegeven, dat het
verplaatsen van de molen tot stand gebracht zal wor
den, zonder dat hij opnieuw direct zal worden opge
bouwd. Ik bedoel dit: Dan zijn altijd de mogelijkheden
weer aanwezig om de verdere punten later nog uit
te voeren, nadat eventueel het subsidie is toegezegd.
Is dat niet mogelijk? (De heer Van der Schaaf (weth.):
En de molen maar op de zolderschuiten laten staan?)
Het is toch wel mogelijk om een plaats voor de molen
te vinden. De suggestie van de Financiële Commissie
en ook die van de Commissie Openbare Werken komen
toch eigenlijk niet tot hun recht en daar heb ik wel
bezwaar tegen. Ik meen toch, dat de vragen en de voor
waarden die daar zijn gesteld, zeer reëel zijn en voor
de rest kan ik mij volledig aansluiten bij de heer Boot
sma. Wanneer er geen toezeggingen van B. en W. ko
men, die in dit opzicht bevredigend zijn, dan heb ik
eigenlijk de moed niet om voor te stemmen. Doordat
tegenover het uitgetrokken bedrag niets komt te staan,
vind ik het een vrij zwaar geval. Bovendien moeten
we rekening houden met de lasten, die er verder nog
aan te pas komen. Ik zou het wel anders willen zien,
maar dan zou ik graag van B. en W. een royalere uit
leg van dit geval hebben, zodat wij niet voor die minder
prettige consequenties geplaatst worden, die de heer
Bootsma noemde. Bij diens woorden kan ik mij volledig
aansluiten.
De heer Heidinga: De heer Wethouder zei zonet in
zijn antwoord aan de heer Bootsma, dat de heer Hart
stra reeds enige jaren geleden er op had gewezen, dat
de molen zijn functie ter plaatse zou verliezen en dat
dus over de bestemming zou moeten worden beslist.
Dat is vermoedelijk vóór mijn tijd geweest; ik heb er
tenminste niet eerder van gehoord, maar dan vraag ik
mij toch werkelijk af: Heeft het college van B. en W.
dus met opzet deze zaak zo lang laten wachten, totdat
ze in een acuut stadium zou komen en de Raad in een
dwangpositie zou worden gebracht? Dat volgt eigen
lijk heel zuiver uit de woorden, die de heer Wethouder
hier te berde heeft gebracht, en wanneer dè.t het geval
is, dan zeg ik: Ja, dit lijkt er niet op.
De heer Kamstra: Wij willen niet onderdoen voor
de heer Bootsma, wat betreft de waardering voor het
streven naar het behoud van de molen in het land
schap. Maar ik ben het met hem eens en dat is
trouwens ook de mening van mijn fractie dat toch
wel eens even moet worden afgewacht welke de even
tuele bijdragen van Rijk en Provincie zullen worden.
Dat is eigenlijk nog maar een vraag en nu is door de
wethouder gezegd: ,,Ja., goed, maar die molen moet
daar weg". Best, het is niet anders, dan gaat die molen
daar weg. Laten we hem dan maar een plaats geven,
desnoods in de Froskepölle of voor mijn part ergens
anders. Maar vóór men overgaat tot opbouw van de
molen, moet men toch meer zekerheid hebben t.a.v.
de vraag: Wat gebeurt er en waar komen we voor te
staan? Onze fractie staat dan ook op hetzelfde stand
punt als door de heer Bootsma ingenomen en door de
heer De Jong onderschreven.
De heer Spiekhout: Een opmerking, vooral ook n.a.v.
wat de heer Santema gezegd heeft, allereerst over het
bedrag van f 42.000,Moeten we daarvan zeggen, dat
we dat er dan niet voor over hebben? Ik meen, dat dat
om de zaak heen draaien is; het gaat om het beleid in
deze dingen. Ik geloof, dat aan de kant van Rijk en
Provincie wel wat royaler steun bij het werk tot het
in stand houden van molens zou kunnen worden ge
geven, dus wat meer reële steun en niet alleen steun
met woorden. En aan de andere kant is hier dus het
bezwaar, door de heer Bootsma genoemd, n.l., dat we
nu eigenlijk weer op het punt zijn aangekomen, dat we
geen keus zouden hebben, dat we weer in tijdnood ver
keren. En dat doet ons toch wel wat pijnlijk aan. Dat
vinden we toch bepaald erg vervelend. We hebben al
zo vaak opgemerkt, dat dit een situatie is, die we niet
altijd maar zullen blijven nemen. Er is nu haast, omdat
het terrein thans beschikbaar gesteld moet worden aan
de industrie die hier komt. Maar is het terrein eigenlijk
al in onze handen? Is, met andere woorden, de zaak
geheel rond, wat betreft het overbrengen van de mo
len? Kan hij ook in de Froskepölle opgesteld worden?
Ik zou daar graag toch ook iets naders over willen
weten.
De heer Drent je: Ik wilde nog een zeer korte opmer
king maken, n.l., dat ik het zo aanvoel, dat onze ge
meente toch in de allereerste plaats verantwoordelijk
is voor het behoud van de molen en dat we niet moeten
proberen de verantwoordelijkheid ergens anders te leg
gen, in dit geval dan bij het Rijk of de Provincie. Ik
kan het nader aldus aangeven, dat ik in ieder geval
voor dit voorstel van B. en W. wens te stemmen. De
gevoelens daarbij kunnen dan verder rustig onbespro
ken blijven.
De heer Tiekstra (weth.): Ik zal eerst voor de heer
Spiekhout de zaak even duidelijk maken. In het raads
voorstel wordt gesproken over de molen die bij raads
besluit en bij akte, verleden op 22 maart 1958, eigen
dom van de Gemeente is geworden. Deze molen staat
aan de oostzijde van de Zwette, even ten noorden van
het Van Harinxmakanaaldat is op het industrieter
rein Van Harinxmakanaal, waar op het ogenblik de
verschillende industriehallen worden gebouwd. Molen en
grond en alles er om en er bij is eigendom van de Ge
meente. En wij zijn niet toevallig eigenaar van een
particuliere molen geworden, maar als overheid, m.n.
door omstandigheden van uitbreiding der stad. Wij vor
men dus een deel van de subsidiërende overheid, die
normaal al bij restauraties pleegt te subsidiëren. Van
zelfsprekend kan ik het met de heer Drentje eens zijn,
dat restauratie - of dan in dit geval wederinwerking-
stelling van de molen op een andere plaats dan waar
hij nu staat een erezaak voor het Gemeentebestuur ge
acht kan worden, terwijl dit er ook verantwoordelijk
heid voor heeft.
De heer Bootsma luidt zijn betoog in tweede instantie
in met de zin, dat de raad weer in het gebruikelijke
hoekje met de rug tegen de muur wordt gedrongen,
doordat de zaak weer een acuut karakter heeft gekre
gen. Toen het College dit voorstel aan de Raad zond,
was er min of meer sprake van een acuut geval, in
verband met de bewakingskosten, maar het geval is
niet zo acuut, dat het niet drie of zes weken kan duren.
Voorts is het acute karakter ontstaan door omstandig
heden, die bekend zijn geworden, nadat dit voorstel