V:' it - 13»'- -
6
pand zoeken? Kan de huurder dat zelf niet doen, wan
neer die daar niet naar genoegen zit? Ik geloof, dat dat
toch de juiste wijze van handelen is, daarom ben ik
eigenlijk tegen genoemde suggesties.
De heer Van der Schaaf (weth.): Bij geen van de
drie sprekers valt eigenlijk bezwaar te beluisteren te
gen het voorstel, zoals het luidt, om de huur op het voor
gestelde bedrag te brengen. En daar gaat het eigenlijk
om. Het andere wat de heren opmerken houdt er wel
verband mee, ik zou haast zeggen, zoals de franje
verband houdt met het tafelkleed, maar in wezen gaat
het hier slechts om een geringe verlaging van de huur.
Nu is het bekend ik wil dat in geen enkel opzicht
bestrijden dat de onderhoudstoestand inderdaad
beter kan. Aan de andere kant is het weer zo, dat het
Revalidatiecentrum indertijd wellicht of welzeker bij
gebrek aan beter, dit gebouw toch zo van ons heeft
aanvaard, nadat wij het in een bepaalde toestand heb
ben gebracht. Het zou ook ons wel uitermate welkom
zijn, indien deze instelling op een betere wijze kon
worden gehuisvest. Het is ons wel bekend, dat er po
gingen zijn aangewend om in de medische sfeer tot een
zekere concentratie te komen, maar al die pogingen zijn
tot nog toe niet gelukt. Die zal men wel blijven aan
wenden, zodat we dus maar moeten afwachten, of
hier t.z.t. een andere oplossing naar voren komt en
dan zou het Gemeentebestuur die, dacht ik, wel willen
begunstigen ook. Maar overigens is het volkomen, zo
als de heer De Jong heeft opgemerkt. Er is een huur
overeenkomst tussen deze instelling en de Gemeente.
Wij nemen hier, wat betreft de huur, een welwillende
houding aan. Als de Raad dit voorstel volgt, dan is dat,
dacht ik, een stap op de goede weg. Om nu te zeggen,
dat de huur eigenlijk nog veel lager zou moeten, zou
m.i. de zaak scheef trekken, omdat hier belangen van
de gehele provincie worden gediend. Van verschillende
gemeenten worden bijdragen per inwoner ontvangen
en het is dus billijk, dat uit die bijdragen tenslotte toch
ook de investeringskosten, die de gemeente Leeuwar
den zich heeft getroost, terugkomen. Allemaal volko
men logisch, wat niet wegneemt, dat dit een slecht
pand is en dat deze instelling mijn zegen heeft, wan
neer ze naar een betere wijze van huisvesting gaat
zoeken. De heer Hoekstra zal me wel ten goede willen
houden, dat ik maar niet naar deze stichting een brief
zal schrijven om te zeggen, dat men de naam moet
veranderen. Ik dacht, dat men dat zelf maar moest
doen. De naam die U suggereert, is misschien juister,
maar ik geloof niet, dat het op onze weg ligt, om in de
burgerlijke stand van de stichtingen in onze gemeente
wijzigingen te gaan aanbrengen. Wanneer men daar
zelf van overtuigd is, dan moet dat gebeuren en dan
is dat ons goed, maar wij hebben hierin geen rol te
spelen.
Wat betreft de andere gedachte van de heer Hoek
stra en ook van de heer Klijnstra, dat verschillende me
dische diensten in de stad misschien wel goed bijelkaar
geconcentreerd zouden kunnen worden, dat is inderdaad
een heel loffelijk streven, maar er is tot nog toe eigen
lijk niets uit gekomen. B. en W. betreuren dat wel,
maar moeten zich daar in dit stadium toch wel bij neer
leggen.
Resumerende, geloof ik, dat er in de Raad wel over
eenstemming bestaat t.a.v. de nieuwe vaststelling van
deze huur.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 20 en 21 (bijlagen nos. 70 en 83).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 22 (bijlage no. 82).
De heer J. de Vries: Vandaag over precies één
maand zal onze Raad het feit herdenken, dat twee jaar
geleden het uitbreidingsplan in hoofdzaak betreffende
het gebied 't Ielan werd vastgesteld. De voorbereiding
van dat plan had destijds al aanzienlijke tijd gevergd
en we waren op dat moment gelukkig, dat er uiteinde
lijk een uitbreidingsplan in hoofdzaak was gereali
seerd. Wij zullen ons allen kunnen herinneren, dat des
tijds door de ontwerpers van het plan, Professor Van
den Broek en de heer Bakema, een toelichting is ge
geven; onze fractie is er nu toch wel ongerust over,
dat er na deze zitting van 22 april 1959 praktisch geen
voortgang met de verdere detaillering van dit uit
breidingsplan is gemaakt of het moet zijn dat, wat bij
het volgende punt aan de orde komt, n.l. het uitbrei
dingsplan-Bijenhof, en dat inmiddels, naar we uit de
stukken hebben gelezen, door de dienst van Openbare
Werken is gedetailleerd. Onze fractie is ongerust, om
dat wij bang zijn, dat er door deze aanzienlijke ver
traging een grote kans bestaat, dat wij op een gegeven
moment vast komen te zitten met onze woningbouw,
dat we, als we op een bepaald moment mogelijkheden
zouden hebben om op de een of andere manier wonin
gen te bouwen, het simpelweg niet zouden kunnen,
omdat er geen uitbreidingsplan, resp. geen grond be
schikbaar is. Ik ben mij er van bewust, dat vanavond
het aankoopbeleid van gronden uiteraard niet aan de
orde is dat zullen we dan straks in de begrotings
zitting misschien eens kunnen aansnijden maar
voorzover betreft datgene wat wel aan de orde is en
waarover iets gezegd kan worden, meen ik er goed
aan te doen om onze ongerustheid over het traag ver
lopen van de nadere detaillering van deze uitbreidings
plannen hier uit te spreken. En ik zou graag van Uw
kant een toelichtend antwoord willen ontvangen op de
vraag, of het mogelijk is tot een spoedige detaillering
te komen, zodat wij eventuele onheilen t.a.v. de woning
bouw tijdig kunnen opvangen.
De heer Heidinga: Wij willen graag even onder
strepen, dat wij met onze vrienden van de C.H.-fractie
van mening zijn, dat wel de nodige aandacht aan dit
probleem moet worden geschonken, want al eenmaal
eerder is een uitbreidingsplan niet tijdig vastgesteld.
Daar zitten we nu mee: De woningen, door Zwolsman
gebouwd, krijgen al een slechte naam in de stad. In
ieder geval, zo iets moeten we niet weer hebben. Wij
stellen het dus werkelijk op prijs, dat hier de nodige
aandacht aan wordt geschonken. En zou bijv. de dienst
of degene wie het werk opgedragen is, het niet aan
kunnen, laten we dan maatregelen nemen, dat daarin
wordt voorzien, opdat het toch gereed moge komen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik kan me best
begrijpen, dat van verschillende zijden de vraag wordt
gesteld, of er ook reden is tot ongerustheid, een on
gerustheid, die zelfs ook al is uitgesproken. De re
denen van het feit, dat deze plannen nog niet in onder
delen aan de Raad zijn voorgelegd, zijn hierin gelegen,
dat degenen die met de ontwerpen belast zijn, en de
eigen diensten de moeilijkheden nog niet allemaal heb
ben kunnen oplossen. Er is wel heel veel aan gedaan
en nog de vorige week ben ik zelf met het hoofd van
de stedebouwkundige afdeling en nog een hoofdambte
naar in Rotterdam geweest om zeer intensief een twee
tal varianten die ontworpen waren, te bespreken. Dit
is, geloof ik, wel een zeer vruchtdragende bespreking
geweest. En ik heb dan ook de hoop, dat binnen een
termijn van enkele maanden althans B. en W. hun
standpunt t.a.v. de richting waarin de detaillering moet
gaan, wel zullen hebben kunnen bepalen. Nu zegt de
heer De Vries en de heer Heidinga redeneert onge
veer in dezelfde trant dit moet er niet toe leiden,
dat de woningbouw vertraagd wordt. Wanneer Uw
Raad het volgende punt over het plan-Bijenhof zal
kunnen aanvaarden, dan is er alvast enige ruimte ge
maakt, maar wanneer er niet een uitbreidingsplan
voor het daarboven gelegen stuk gereed zou zijn, dan
behoeft dat nog niet automatisch te betekenen, dat
er geen woningen zouden kunnen worden gebouwd. Het
is n.l. nog steeds mogelijk, om, vooruitlopende op een
uitbreidingsplan, met toepassing van de Wederopbouw-
wet, toch tot woningbouw te komen. Uiteraard moet
men die dan wel ingepast zien in dat plan en ook be
schouwen als een anticipatie op het uitbreidingsplan.
Ik heb dat in verband met de woningbouw in de dor
pen wel eens eerder gezegd. Het feit, dat een uitbrei
dingsplan voor enig stadsdeel niet is goedgekeurd of
vastgesteld, behoeft niet automatisch te verhinderen,
dat daar gebouwd wordt. We behoeven dus, geloof ik,
over de feiten, zoals de heren die naar voren brengen,
niet in die mate ongerust te zijn. Wanneer de heer
-
Heidinga zegt, dat dit de aandacht moet hebben, dan
zal hij dat wel wat sterker hebben bedoeld; dat is met
aandacht enz. natuurlijk niet in orde en ik kan U dus
de verzekering geven, dat hier intensief aan wordt ge
werkt door de eigen dienst in samenwerking met het
bureau, dat het plan in hoofdzaken heeft ontworpen.
Wij hebben dus wel goede hoop, dat dit binnen een niet
al te lange tijd tot een oplossing komt en ik geloof dan
ook, dat ik er verstandig aan doe om bij verdere be
sprekingen aan degenen, die met deze opdrachten zijn
belast, maar eens te zeggen, dat er vanuit de Raad
ernstig aandrang op het College is uitgeoefend om deze
zaak nu tot een einde te brengen. Voor de steun die
ik van bepaalde raadsleden mag ondervinden die
blijkt uit hetgeen zij nu hebben gezegd, en die ik dan
ook tot andere grond kan gebruiken zou ik dezen
wel willen danken.
De heer J. de Vries: De laatste tirade van de Wet
houder lokt mij toch wel even uit mijn tent, want het
doet me een beetje eigenaardig aan, dat je als op
drachtgever de Raad achter je moet hebben of liever
met de aandrang van de Raad moet gaan schermen
om uit de handen van degene, die een opdracht heeft
gekregen, bepaalde plannen los te krijgen. Dit is me
eigenlijk niet helemaal duidelijk. Wat mij wel duidelijk
is, is, dat men in het algemeen bij het ontwerpen van
stedebouwkundige zaken veel tijd nodig heeft. Dat kan
ik mij best voorstellen. Wij leven echter niet in een
tijdvak, waarin zoveel tijd is, maar waarin alles zich
met een enorme snelheid ontwikkelt. En dat heeft ten
gevolge, dat wij op tijd klaar moeten zijn met onze
uitbreidingsplannen. Nu neem ik graag aan, dat er
nog wel mogelijkheden en foefjes zullen zijn, die kun
nen voorkomen, dat het ontbreken op een gegeven
noment van deze uitbreidingsplannen toch niet de
woningbouw behoeft te stagneren, maar ik geloof, dat
we dan de zaak wel een beetje op de kop zetten.
Mijn vraag in tweede instantie is de volgende: Het
plan Bijenhof is gedetailleerd door de eigen dienst,
iaat in de stukken. Is het dan niet beter of is het
niet mogelijk, dat U de eigen dienst veel meer bij deze
plannen betrekt en dat dan de heren Van den Broek en
Bakema eventueel als adviseurs optreden? Het is,
zoals ik gezegd heb, ongeveer twee jaar geleden, dat
dit plan in hoofdzaak is vastgesteld, in deze twee jaar
s er zeer veel veranderd. Als dit dus nog eens een
tijdje moet duren, dan lopen wij vast. Daar ben ik ab-
oluut van overtuigd. Ik hoop niet ik zal het waars
chijnlijk niet meemaken hier dat iemand dit later
als een profetie zal kunnen aanhalen, want dat is mijn
inderdaad als een profetie zal kunnen aanhalen, want
dat is mijn bedoeling niet. Ik hoop eerlijk, dat wij op
tijd met deze uitbreidingsplannen klaar kunnen zijn.
Maar misschien kan de Wethouder mij dus nog inlich
ten omtrent de verhouding tot de eigen dienst en het
Ingenieursbureau Van den Broek en Bakema bij de
verdere detaillering van dit plan.
De heer Heidinga: Ik waardeer de woorden van de
Wethouder wel, maar er is toch iets in wat mij niet
bevredigt, eigenlijk tegen de borst stuit, en dat is dit,
dat de Wethouder een uitvluchtmogelijkheid heeft aan
gewezen: we kunnen, als de nood aan de man komt,
eventueel toch nog wel bouwen, met inschakeling van
art. 20 Wederopbouwwet. En dan wordt de Raad ge
passeerd. Nu vind ik het niet zo vreselijk, dat er iets
kan gebeuren zonder de Raad, maar als het niet nodig
is, niet heel, heel erg nodig, dan moet dat niet,
sterker, dan m a g dat niet gebeuren. Als wij hier
regelmatig dingen tien dagen voordat ze in de Raad
komen, voorgeschoteld krijgen en dan in de Raad beslist
moeten worden aangenomen, omdat de tijd dringt, dan
zit ik hier in de eerste plaats al niet met plezier, maar
dan komen die dingen ook niet tot hun recht. Om met
de heer Santema te spreken: „Se krije har gerak net".
En zoiets hoeft niet, moot tenminste niet nodig zijn.
En ik zou haast zeggen: Een „lichtend" voorbeeld hier
van is de woningbouw in het Heechterp. En laten we
toch alsjeblieft zorgen, geachte Wethouder, dat ons dat
niet weer overkomt.
De heer Van der Schaaf (weth.): Om even met het
laatste te beginnen, ik begrijp niet, dat er een oorzake
lijk verband bestaat tussen de kwaliteit van de wo
ningen en het tot stand komen van een uitbreidingsplan.
Dat ontgaat mij ten enenmale. De heer Heidinga zegt:
Van het uitbreidingsplan 't Heechterp is een gedeelte
op een zeker ogenblik niet goedgekeurd. Het is niet
tijdig door de Gemeenteraad opnieuw vastgesteld; er
wordt gebouwd met toepassing van art. 20 Wederop
bouwwet en nog zie je slechte woningen. Als dat de
bedoeling is, dan zeg ik: Daar is geen oorzakelijk ver
band tussen. En de kwestie van de woningbouw van
de VAM is hier zeer uitvoerig en ten gronde in ver
schillende zittingen behandeld. De kwaliteit van die
woningen kan t.z.t. ter sprake komen, maar die houdt
toch met het al of niet vaststellen van het uitbreidings
plan werkelijk niet voldoende verband om dat als argu
ment aan te voeren.
De heer Heidinga Het uitbreidingsplan is buiten de
Raad om vastgesteld.
De heer Van der Schaaf (weth.)Nu, als U het pre
cies wilt weten: Het is niet eens vastgesteld.
De heer Heidinga: Nee, maar voor wat daar nu ge
bouwd wordt, wordt de Raad aangezien. Men zegt: Hoe
kunnen jullie, raadsleden, nu zoiets laten passeren?
De heer Van der Schaaf (weth.): Dan moet U dat
trachten uit te leggen, maar U kunt niet stellen in deze
Raad, dat de kwaliteit van de woningen van Intervam
verband houdt of oorzakelijk voortvloeit uit het niet
vaststellen door de Raad van een uitbreidingsplan. Dat
kan met geen mogelijkheid worden aangetoond.
Dan wil ik, nog even terugkomende bij de heer De
Vries, wel zeggen, dat het College er inderdaad van
overtuigd is, minstens evenzeer als de heer De Vries,
dat het in hoge mate gewenst is, dat dit plan nu zeer
spoedig tot stand komt. Wij zien inderdaad wel de ont
wikkeling in deze stad. Wij moeten trachten die bij te
houden; dat is ons dagelijks streven en tot nu toe is
ons dat in een zekere mate gelukt. En wij hopen dus
binnen de mogelijkheden die er zijn, dit tempo te kun
nen bijhouden. Ik ben het met de heer De Vries volko
men eens, dat het niet aan de uitbreidingsplannen e.d.
moet liggen, dat ergens de ontwikkeling zou worden
geremd. Het is dus onze voortdurende zorg dat kan
ik met de meeste klem zeggen dat deze dingen op
tijd gebeuren en het was mij dus in vele op
zichten buitengewoon veel liever geweest, wanneer
hier vandaag een uitbreidingsplan in onderdelen
had kunnen worden besproken, maar U geeft
zelf toe, dat dit niet werk van één dag is. Men
bouwt een stad en daar komt veel aan te pas. En de
medewerking die wij buiten de eigen dienst moeten
zoeken, omdat wij zelf geen stedebouwkundige specia
listen in de zin van vroeger meer hebben, moeten wij
dus zoeken op bureaus die zwaar belast zijn, waar wij
slechts één van de relaties zijn. Men heeft deze mensen
niet in die mate in de hand, als men soms wel zou wil
len. En dan wil ik U wel zeggen, dat telkens en telkens
weer serieuze pogingen worden bedacht en uitgevonden
om deze mensen uit handen te krijgen wat wij, mèt Uw
Raad, van hen verlangen. En als ik dan op een goede
keer tegen hen zeg: Er komt uit de Raad aandrang om
dit met de meeste spoed af te werken, dan wil dat nog
wel eens iets helpen. Nu moet U niet denken, dat wij
niet voldoende aandrang uitoefenen, maar de aandrang
van de Raad is nog steeds gewichtiger dan de aandrang
van het College.
En dan vraagt U: Hoe is het met het plan-Bijenhof
gegaan? Ik kan dat nu alvast wel even zeggen. Het
is in samenwerking tussen de eigen dienst en het bu
reau Van den Broek en Bakema tot stand gekomen,
in die zin, dat men dus eerst, al sprekende, tot bepaalde
ideeën komt. De uitwerking in bijzonderheden, in de
kleinere details, wordt dan aan de eigen dienst over
gelaten, het voorlopig resultaat wordt daar besproken
en men komt dan tot een plan, zoals het nu wordt
voorgelegd. En die werkwijze wordt ook gevolgd met
de uitwerking van het plan 't Ielan. Daar is dus schets-
materiaal zowel van Rotterdam als van ons; dat laat
men op elkaar inwerken. Men tracht de ideeën die
daarin liggen, de goede ideeën, samen te smelten tot
één geheel, dat verantwoord is op basis van het plan