LII 38 Grondwet en aan de wetten des Rijks. Daar behoren ook de wetten toe, die ik zopas heb genoemd; en wan neer men dus zodanige principiële bezwaren heeft te gen mede-uitvoering van deze Rijksregelingen, dan moet men niet op de stoel gaan zitten, waarop men op het ogenblik zit. Meer zal ik er thans ook van mijn kant niet van zeggen. De heer Klijnstra: Ik wil graag eerst een enkel woord aan het adres van de Voorzitter richten. De Ge meenteraad heeft wel de opdracht die bij de wet is vastgelegd, uit te voeren, maar in de geschiedenis die achter ons ligt ik denk aan de tijd van de S.D.A.P. en in deze tijd men leze de Kamerverslagen zijn er toch altijd mensen geweest en zijn er nog men sen die zich tegen deze wet keren. Ik dacht, dat het zelfde zich voordoet bij de eedsaflegging hier in deze raad, toen ook is beloofd of gezworen, dat men de be langen van deze Gemeente zal behartigen. Ik zie geen kans in dit opzicht, door voor deze begrotingspost te stemmen, daar gevolg aan te geven. Dat meen ik uit de grond van mijn hart. Ik wilde dit wel zeg gen en dit dan via U aan het adres van de heer K. J. de Jong, die mij daarin heel goed begrijpt waarschijnlijk dat men mij dan maar van een Saulus tot een Paulus kon maken, maar hoe ik het ook bekijk, het is tot op heden niet gelukt. Ik kan U dit wel zeggen en dat is geen melancho liek verhaaltje of wat dan ook dat ik het in dit op zicht moeilijk genoeg heb. Ik heb zelfs wel eens gedacht: zouden wij d.w.z. ondergetekende en zijn geest verwanten, die op de massa dan toch maar een betrek kelijk klein aantal uitmaken deze gehele problema tiek zo verkeerd zien, als zij niet meehuilen met de wolven en dan wil ik die wolven heel goedaardig beschouwen in het bos? Moeten wij naar een psy chiater? Mankeert er zoveel aan? Want deze tegen stellingen zijn toch wel ontzettend groot. De heer K. J. de Jong heeft gezegd, dat volgens de Bijbel de overheid de gerechtigheid heeft te beschermen. Dat ben ik volkomen met hem eens, voor 100%. Het gaat er nu maar om: Wat is gerechtigheid? Wat is waar heid? Ik zou de overheid, zo heeft de heer De Jong gezegd, zonder meer uitschakelen. Dat doe ik niet; ik ben een heel klein onderdeel van deze samenleving, ook van de samenleving in deze Gemeente, en ik wil trachten hierin mede te leven. Van deze uitschakeling wil ik niets weten. Ik geloof, dat dit niet goed gezien is. Als men het ergens niet mee eens is, dan wil dat toch helemaal niet zeggen, dunkt me, dat men de des betreffende zaak uitschakelt. De heer De Jong heeft verder gezegd, dat we, als we denken aan een toe komstige oorlog, ook kunnen denken aan een oorlog zoals de tweede wereldoorlog en aan Rotterdam. Ja, niemand kan natuurlijk iets weten daaromtrent. Ik ben ook een profeet die brood heeft gegeten. Niemand weet, wat er zal gebeuren, maar er zijn toch voldoende symp tomen, die wijzen in de richting van een kernoorlog, zoals het naar huis sturen van manschappen, het af schaffen van zeer veel oude legermunitie en legeron derdelen, en het zich toespitsen op de atomaire bewa pening. Ik zou zeggen, dat deze atomaire bewapening toch niet voor niets is aangeschaft. Nog nooit in de geschiedenis heeft men iets gemaakt, dat niet gebruikt is. Gifgas is ook gebruikt en mosterdgas is ook ge bruikt, maar niet in grote mate. Er was daaromtrent echter een onderlinge afspraak. Er is gezegd: dit zul len we niet gebruiken. Hier is echter juist een andere afspraak. Men heeft nu gezegd: we zullen het wel ge bruiken. Dat is een groot verschil. Ik dacht, dat we daar toch werkelijk rekening mee moesten houden, maar U heeft het woord irreëel t.a.v. deze gedachten- wisseling uitgesproken; ik wil dan ook zo gauw mo gelijk weer in mijn hol kruipen en mij tot de zaak be palen. Er is gezegd door de Voorzitter en anderen, dat de zaak van de B.B. geen militaire zaak is. Ze zou met het militaire apparaat niets uitstaande hebben. Als dit alleen gebaseerd wordt op het feit, dat de Bescherming Bevolking onder het Ministerie van Binnenlandse Za ken ressorteert, dan zou men dat heel lichtvaardig kunnen beamen. Maar dit zal wel met een bepaalde bedoeling gebeurd zijn, hoewel ik hier verder niets ach ter wil zoeken. Ik heb in 1958 tijdens de behandeling van de begroting 1959 een hele artikelenreeks voorge lezen uit de nota inzake de burgerlijke verdediging. Daar wordt heel duidelijk de kwestie van deze burger lijke verdediging in gesteld. Later is deze naam om tactische redenen veranderd in Bescherming Bevolking. Sinds korte tijd heeft de Minister hiervan weer een andere naam gemaakt, n.l. civiele verdediging en spreekt dus werkelijk ook wel van verdediging. Als verdediging niet bij het militaire apparaat behoort, dan zijn we natuurlijk gauw klaar, maar in die nota komt toch duidelijk tot uitdrukking, dat „de landsverdedi ging niet meer in hoofdzaak", ik citeer hier, „een mili taire aangelegenheid is, doch een samenspel tussen de militaire en de burgerlijke verdediging. Deze laatste beoogt de gehele niet-militaire krachtsinspanning van overheid en volk ten behoeve van de oorlogsvoering." „Men mag", aldus gaat dit rapport verder, „de burger lijke verdediging niet los zien van die der militaire." De B.B. wordt ook in deze tijd een onmisbare schakel genoemd in het Noord-Atlantisch Verdrag. Daarom mogen wij, meen ik, deze organisatie van verdediging niet een van bescherming noemen. Dan heeft de heer K. J. de Jong zostraks nog iets gezegd, waar ik toch nog wel even op terug wil komen. Als ik het woord „bidden" zou uitspreken, dan zou dit volgens hem een eigengerechtigheid van mij zijn, als ik daarbij niet de wil van de overheid in acht wilde ne men. Dat is dan voor rekening van de heer K. J. de Jong. Ik heb wel eens meer mensen ontmoet, die de richtlijnen van Onze Lieve Heer in alle eerbied ge sproken nog beter weten dan Hijzelf, schijnen te weten, tenminste. Onze overheid dit heeft de heer K. J. de Jong zostraks in het begin van deze zitting ook al gezegd regeert bij de gratie Gods. Die mening deel ik voor 100%, maar ditzelfde kunnen wij zeggen van de overheid in Amerika en in Rusland. Ook de heer Chroestsjof regeert bij de gratie Gods, al is hij dat zichzelf misschien niet bewust. Er zijn nog veel meer dingen aan de orde geweest, maar ik wil het hier maar bij laten en toch geacht zijn tegen deze begrotingspost te stemmen. De heer J. de Vries: Zouden, voordat de volgende begroting in deze Raad komt, door algehele ontwape ning alle uitgaven voor militaire zaken worden verme den, dan nog hoop ik, dat in de volgende begroting de post voor de Bescherming Bevolking gehandhaafd wordt. De Voorzitter: U houdt mij ten goede, dat ik er verder maar het zwijgen toe doe. Volgno. 118 wordt onveranderd vastgesteld, met aan tekening, dat de heren Beuving en Klijnstra tegen zijn. Volgno. 126. Drankbestrijding f 1.585, De Voorzitter: Hierbij stel ik aan de orde het sub sidie voor het Consultatiebureau voor Alcoholisme, ver meld in de nota over de subsidies (laatste alinea, eerste pagina, en eerste alinea, tweede pagina). De heer Heidinga: Zoals U weet, zult U van mij geen bezwaren ontmoeten om het subsidie voor de be strijding van het alcoholisme te verhogen. Alleen wilde ik U vragen: Wordt dat subsidie bepaald op 1y2 cent per inwoner, of wordt het bepaald op een bedrag van f2.000,Als ik goed kan rekenen, klopt dat niet met elkaar. Dan is het zou ik zeggen ongeveer 2VZ cent per inwoner. Zit bij die f 2.000,nog iets anders De heer Tiekstra (weth.): In de nota wordt op pagina 2 het volgende gezegd: „Aannemende, dat, evenals tot dusver, in de toekomst ongeveer 30%" enz., „achten wij het redelijk, dat een overeenkomstig deel van het voor een sluitende exploitatie benodigd bedrag door onze Gemeente wordt bijgedragen. Dit komt neer op ongeveer iy2 cent per inwoner". De verhoging is dus voor de provincie Friesland van f 3.500,op f 5.500,Er is op dit moment uitgetrokken een bedrag van f 835,Er komt dus f 416,er staat f 415, maar om nauwkeurig te zijn ongeveer f 416,bij. Dat is samen f 1.250,of 80.000 x 1x/2 cent. Ik weet 39 natuurlijk niet, hoe de heer Heidinga pleegt te rekenen, maar misschien heeft hij alvast een bedrag staan en begint hij dan te rekenen. (Dat laat ik graag aan de heer Heidinga over.) Maar wij plegen te rekenen van af het schone papier en dan komt het, geloof ik, wel uit: 80.000 x lx/2 cent is f 1.250,C'est ga. Ik geloof, dat deze berekening klopt en ik geloof dus niet, dat de heer Heidinga ergens in de nota of in de stukken steun vindt voor het door hem genoemde bedrag van f 2.000, Hij is waarschijnlijk even misleid door de zin, die aan de door mij voorgelezene voorafging. Er staat daar in de nota: „De provincie Friesland heeft haar subsidie verhoogd van f 3.500,tot f 5.500,per jaar". Dat is dus met een bedrag van f 2.000,In dat bedrag is echter begrepen een post voor het Centraal Drank- weercomité van f 750,De verhoging van het pro vinciaal subsidie voor het Consultatiebureau voor Al coholisme bedraagt dus f 1.250,Ik hoop, dat de heer Heidinga het zo vlug gevolgd heeft. Het is, ge loof ik, wel duidelijk. Volgno. 126 wordt overeenkomstig het gewijzigde voorstel van B. en W. vastgesteld. Volgno. 130. Onderhoud der lantaarns en verdere kos ten der verlichting f 367.875, De hear Santema: Ik mei hjir yn dit forban miskien noch wol efkes wize op de bisündere bitsjutting fan in goede strjittefoiijochting fan Wytgaerd, foar safier de rykswei troch dit doarp rint. Wy binne sa lokkich, dat wy in prima forljochting hawwe fan it Oostergo- plein öf oan't en mei de léste dykshuzen ünder Goutum en wy soenen winskje, dat der yn de traverse fan it plak Wytgaerd ek sa'n soarte fan forljochting oan- brocht waerd. It is dér in uterst gefaerlik punt en it moat op it lést net lizze oan de forljochting. Wy binne der wiis mei, dat hjir yn alle gefallen al bisocht is om dér foroaring yn to krijen, mar wy woenen dochs wol hiel graech, dat it yn Wytgaerd krekt sa flot gong mei it oanbringen fan de forljochting as oan wjerskan- ten fan it Van Harinxmakanael. De heer Pols (weth.): Ik wil wat de heer Santema heeft gezegd heel graag onderstrepen, maar we zitten hier met de moeilijkheid, dat het de Rijksstraat weg is en dat we eigenlijk nog nooit los hebben kunnen krijgen wat het toekomstige tracé zal worden. U weet, dat op het ogenblik, van Leeuwarden uit gezien, het fietspad vlak voor Wytgaard van rechts naar links gaat en zuidelijk van het dorp nog weer eens de straat weg kruist. Dit is een bijzonder gevaarlijke toestand en we hebben op die plaatsen een tijdelijke verlichting aangebracht, om het daar veiliger te maken. Wat Wyt gaard zelf echter betreft, zitten we met de moeilijk heid, dat we dus eerst moeten weten, waar we de ka bels kunnen leggen. Ik geef graag toe, dat de ver lichting onvoldoende is en ik wil ook wel toezeggen, dat we er steeds bij Waterstaat op zullen aandringen om nu eindelijk eens mede te delen, hoe het daar komt. Mocht men daar voor de herfst nog niet klaar zijn en zouden we niet weten, wat we moeten doen, dan wil ik heel graag in het College bespreken, of we voor het dorp zelf niet een tijdelijke verlichting kunnen maken, voordat de definitieve komt. Dit zou ik graag willen toezeggen. Volgno. 130 wordt onveranderd vastgesteld. Hoofdstuk IV. Volksgezondheid. Algemeen. De Voorzitter: Bij post 144, Kinderuitzending, wordt voorgesteld een subsidieverhoging van f 1.500,bij post 150 het Provinciale Friese Groene Kruis een sub sidieverhoging van f 4.165,en het Provinciale Wit- Gele Kruis een van f 550,toe te kennen, terwijl te vens wordt voorgesteld het plaatselijke Wit-Gele Kruis geen subsidieverhoging te geven, maar dit laatste is dus een punt, dat volgens de afspraak van vanmorgen in de latere vergadering aan de orde kan komen. Bij post 154, de Geestelijke Gezondheidszorg, wordt nog een voorstel gedaan tot subsidieverhoging van f 4.285, De heer Van der Veen: Verscheidene leden hebben hebben gevraagd om uitvoerige inlichtingen over de gang van zaken met betrekking tot de plannen voor een nieuw ziekenhuis. Nu ligt op het ogenblik de kaart zo, dat, als we over een nieuw ziekenhuis zouden be schikken, het bijzonder moeilijk zou zijn, daar voldoende personeel voor te krijgen. In zover is de opvallende vertraging misschien minder erg dan die anders ge weest zou zijn, maar U weet, dat dit punt van een nieuw ziekenhuis al vele jaren hier in de Raad aan de orde is geweest en dat het bepaald een wens een harte- wens zou ik bijna zeggen van de Raad is, dat hier voortgang mee gemaakt wordt. Het valt dus op, dat die voortgang ontbroken heeft en dat in antwoord op de vraag naar uitvoerige inlichtingen wordt verwezen naar een rapport, dat ter inzage is gelegd. Dat rapport kenmerkt zich, dunkt mij, in de eerste plaats door de min of meer opvallende stijl van de auteur en in de tweede plaats door de omstandigheid, dat het uiter mate mager is. Er staat eigenlijk niet anders in dan dat de zaken geen voortgang hebben gehad, omdat de directeur van deze dienst geen gelegenheid gehad heeft zich met deze affaire bezig te houden. Dat is niet een bijzonder uitvoerige en ook niet een bijzonder bevredi gende toelichting. Bovendien zitten we, als ik het goed heb, met deze moeilijkheid ik moet op mijn herinne ring afgaan, die niet helemaal feilloos is dat zich destijds bij het besluit van de Raad om tot het stichten van een nieuw ziekenhuis over te gaan, enige compli caties hebben voorgedaan. Ik meen, dat we toen ook eens een rapport ter inzage hebben gehad van dezelfde auteur van dit rapport en als ik mij niet sterk vergis, dan was de teneur van dat rapport toch wel zo, dat, als de Raad zou doen wat de Raad heeft gedaan, dan op medewerking van deze auteur niet gerekend mocht worden. Als ik mij dus niet vergis en ik geloof echt, dat ik het niet doe, maar anders zult U mij daar straks wel op wijzen dan rijst dus de vraag, of het rapport, dat ter inzage is gelegd, en dat, zoals ik al zei, uitmunt door zijn magerheid, eigenlijk gezien moet worden in het verlengde van dat vorige rapport, waarin aange kondigd werd, dat op die medewerking niet zou kun nen worden gerekend, of dat dit rapport inderdaad de werkelijke reden voor de vertraging aangeeft. Dan blijft nog de vraag, waarom dit werk geen voortgang gehad zou kunnen hebben zonder de medewerking van de directeur, die met andere zaken zo zeer bezet is geweest. Ik geloof, dat het voor de Raad bijzonder plezierig zou zijn, als de gevraagde uitvoerige inlichtingen thans zouden kunnen worden gegeven. De heer J. de Vries: Over het Medisch Centrum zijn al enkele jaren besprekingen gaande; als ik bijlage 4 bij de mem.v.a. goed heb gelezen, dan komt het dus eigenlijk hierop neer, dat van de oorspronkelijke instel lingen slechts een viertal is overgebleven. Dat zijn ech ter wel de instellingen die het meest met het publiek te maken hebben en ook de meeste bezoekers of be zoeksters op hun bureaus moeten ontvangen. Als ik dit viertal dan nog eens bekijk, dan lijkt het mij, dat het bijv. zeer de vraag is, of het Groene Kruis met één centraal bureau genoegen zal kunnen nemen op den duur en of men toch niet in diverse wijken van de stad tot wijkbureaus zal overgaan. Al met al ben ik eigen lijk van mening, dat het zeer de vraag is, of van dit Medisch Centrum en dat „Medisch" kan dan ook wel tussen aanhalingstekens staan wel ooits iets zal komen. In de tweede plaats zou ik iets willen zeggen over het ziekenhuis. De heer Van der Veen heeft er zopas al op gewezen, dat het op het ogenblik in de zieken huiswereld een bekend verschijnsel is, dat bepaalde af delingen leeg staan bij gebrek aan verplegend personeel. Wij hebben hier in Leeuwarden te maken met het ver ouderde Stadsziekenhuis en dit Stadsziekenhuis zal ons in het nu lopende jaar opnieuw f 117.000,gaan kos ten. Het plan is weinig gevorderd en ik geloof ook, dat het een bijzonder gecompliceerd plan is. Dat ligt ook al besloten in de samenstelling van de bouw-eisen, die destijds zijn gesteld. Men wil n.l. nogal verschillende en verschillend gerichte afdelingen in één gebouw sa menbrengen. Ik heb destijds bij de behandeling van het eerste project hieromtrent in overweging gegeven erg

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 20