53 Op 2 juni 1961 Aanwezig33 leden. Afwezig: de heren Ten Brug, Kamstra, J. de Vries en IJtsma. Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen, burgemeester. De Voorzitter: Ik heropen de raadsvergadering ter behandeling van de begroting van de gemeente voor het jaar 1961, maar ik zou de Raad allereerst een brief willen voorlezen, die vandaag is ingekomen van de heer J. de Vries en die gericht is aan de Raad. De brief luidt als volgt: „In verband met de omstandig heid, dat ik door het aanvaarden van een betrekking in Utrecht binnen enkele dagen de gemeente Leeuwar den zal verlaten, bericht ik U, dat ik met ingang van heden (de brief is gedateerd 1 juni) als lid van Uw Raad moet bedanken. Ik wil daarbij niet nalaten U dank te zeggen voor de prettige wijze, waarop U mij destijds in Uw midden hebt opgenomen en welke tot gevolg heeft, dat ik steeds met genoegen aan Uw ver gaderingen zal terugdenken. Gaarne geef ik U de ver zekering, dat ik, vanuit het centrum van het land, de verdere ontwikkeling van Leeuwarden met grote be langstelling zal blijven volgen en ik wens U gaarne toe, dat Gods zegen op Uw werkzaamheden ten be hoeve van de Leeuwarder burgerij zal rusten. Met de meeste hoogachting, J. de Vries." Ik stel U voor deze brief voor kennisgeving aan te nemen en ik kan U verder mededeling doen, dat be richt van verhindering wegens ziekte is ingekomen van de heer Kamstra. Dan stel ik nu aan de orde: de Gemeentebegroting voor het jaar 1961. De vergadering van 29 mei j.l. is geschorst na be handeling in eerste instantie van de posten, toen er voor de raadsleden nog gelegenheid was het woord te voeren. Wie van de raadsleden verlangt over deze pos ten nog het woord? Mevrouw Ringenaldus-van der Wal: Waarover ik graag enkele dingen zou willen zeggen, is niet een post, maar meer iets in het algemeen en het staat in tegenstelling tot wat de heren Van der Veen en Hei- dinga verleden maandag hebben gezegd over de wo ningbouw in Leeuwarden. Vooral de heer Heidinga sprak zich tegen de hoogbouw en de flats uit. Zo noem de hij o.a. de flats in het plan 't Heechterp een steen klomp en hij pleitte voor meer eengezinswoningen. Er zijn natuurlijk wel fouten aan te wijzen bij de nieuwe flats, maar zijn die er niet bij de eengezinswoningen? Ik kan en met mij zullen er wel meer zijn nu niet direct bewondering hebben voor de straten met alleen maar eengezinshuizen, die ook gehorig zijn. En wat de indeling van sommige woningen betreft, is men nu ook niet altijd van de praktische kant uitgegaan. Bij mij rijst de vraag wel eens: Zou het misschien te wijten zijn aan het feit, dat er te weinig vrouwen in de bestu ren van de diverse woningverenigingen zitting heb ben? We weten allemaal, dat de grootste groep van woningzoekenden die is, welke in een woningwetwoning moet wonen, al is dat een flat met zijn vele gemakken, zoals een douchecel en een frisse slaapkamer. Onze stad is na de laatste oorlog met hoogbouw begonnen. In vele steden van ons land was men daar al veel eer der aan toe. In Groningen was het bijvoorbeeld van zelfsprekend, dat men een bovenwoning huurde. Als ik nu naar onze nieuwe wijken zie, dan geloof ik niet, dat we zo'n slecht figuur slaan. Als we maar zorgen voor een waterpartij, een plantsoen en speelplaatsen voor onze kleuters, dan is het daar nog wel goed wonen. En dan zou ik daar ook nog een winkelcentrum bij willen noemen, zodat de huisvrouw niet altijd ver van huis behoeft te gaan om de dagelijkse inkopen te doen. De heer Klijnstra: Ik weet niet, of wat ik wilde opmerken al eerder in de Raad is behandeld; het be treft volgno. 226 en daaraan verbonden 222: Vaarten en bruggen. Ik vraag mij af en dit staat dus niet in de mem.v.toel. Is het ook mogelijk, dat de gracht tussen de Verlaatsbrug en de le Kanaalbrug gedempt wordt? We zijn dan van de kwestie van de Prins Hendrikbrug en de andere bruggen, waarmee men op het ogenblik bezig is, af. Misschien is demping tot de le Kanaalbrug niet mogelijk, omdat dit vaarwater ook gebruikt wordt door schepen van Koopmans' Meelfa brieken. Dat een en ander niet urgent genoemd kan worden, besef ik heel goed. Het diepriool zal eerst tot stand moeten zijn gekomen, zodat wij dan deze „waterpartij" kunnen missen. Het lijkt mij, als leek, een oplossing, ook t.o.v. het parkeervraagstuk. De Voorzitter: De opmerking van de heer Klijnstra maakt, dat ik mij bewust word, dat ik bij de mededelin gen, die ik bij het begin van deze vergadering heb ge daan, van mijn kant nog iets vergeten heb. Het is n.l. mijn bedoeling om, na afloop van de behandeling van de begroting, in besloten zitting een belangrijke aange legenheid aan de orde te stellen. Ik zou dus graag zien, dat de Raad met die mogelijkheid rekening wil houden. De heer Van der Schaaf (weth.): De serie ant woorden die ik heb te geven, begint bij dat aan de heer Spiekhout, die bij post 204 heeft gevraagd: Wie bepaalt eigenlijk de urgentie bij het besteden van deze bedragen? Het is misschien goed daar even een paar globale opmerkingen over te maken. Het zal niet de bedoeling zijn, dat ik inga op de voorbeelden die de heer Spiekhout in dat verband heeft aangehaald; hij had het over de De Ruyterweg, de Sumatrastraat e.d. De vraag culmineert hierin: Wie bepaalt de volgorde der urgentie? In de eerste plaats moeten we dus het totaal van wat wij aan stratenonderhoud besteden, verdelen in een aantal grotere posten en verder in niet- gespecificeerde posten. Toen wij de hoogte van deze post moesten bepalen, was het wenselijk financieel wenselijk dat men uitkwam op een bedrag, dat on geveer overeen kwam in werkvolume, dus niet in geldvolume, omdat er inmiddels kostenstijgingen waren geweest met het bedrag van het vorig jaar. In over leg tussen de afdelingen Financiën en Openbare Werken en in presentie van de beide Wethouders is toen gezocht naar een sleutel. Die menen wij te hebben gevonden, zodat het bedrag, dat nu wordt voorgesteld, eigenlijk is het met die sleutel gecorrigeerde bedrag van een ander jaar. Er is één post, die geen specificatie krijgt. Dat is een post van f 100.000,en deze is voornamelijk bestemd voor wat men zou kunnen noemen de repara ties van de straten. Het is de Raad bekend, dat wij de laatste jaren een aantal straten nogal grondig aan pakken. Men zou dat restauratie kunnen noemen. De betreffende posten worden dus besteed volgens beslis sing van de Raad, terwijl de uitvoering aan B. en W. is. De ongespecificeerde post echter, het onderhoud, is een reparatiepost, een post, die uiteenvalt in honderden kleinere werkjes. Het antwoord op de vraag van de heer Spiekhout ligt dus eigenlijk wel voor de hand, n.l.: De bepaling van wat er al dan niet in al de gevallen zal gebeuren ligt niet in handen van B. en W. Uiteindelijk kunnen B. en W. natuurlijk wel ingrijpen; zij brengen wel eens in bepaalde gevallen weer iets grotere be dragen ten laste van die post, maar verder is er een belangrijke mate van vrijheid voor de dienst om daar over te beschikken. Wanneer men dus in acht neemt, dat het hier voornamelijk een reparatiepost betreft, dan zal het wel duidelijk zijn, dat al de kleine onder delen ook niet eens op de keper worden beschouwd door de directeur van de dienst, maar dat dus door de mensen die daar dagelijks mee te maken hebben, de beslissingen over de kleinere reparaties worden geno men. Of dit altijd naar mate van urgentie gaat? Ja, dat moet men toch eigenlijk wel zo beschouwen. Wan neer er ergens een gat valt in een straat of er verzakt een kolk of iets dergelijks, dan wordt dat door goede mensen gemeld bij de dienst en dan gaat de man, die daarmee belast is, kijken. Blijkt het inderdaad zo te zijn, dan wordt er dus een opdracht gegeven tot repa ratie. Zo gaat dat in het algemeen. Bij post 208 heeft de heer Spiekhout gevraagd naar een nadere uiteenzetting over de vraag, of een pers leiding misschien niet voor de verwijdering van ons rioolwater te verkiezen zou zijn boven een zuiverings installatie. Er is dan nog even aangehaald, dat in de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 27