2
Deze opsomming ik verheel het mij niet is
zeker niet volledig en wil dit ook niet zijn, maar is
meer bedoeld om een beeld te geven van de totaliteit.
De zorg voor gebrekkigen, bejaarden en de opgroeien
de jeugd dient zeker niet in de laatste plaats te wor
den genoemd, maar ligt mede besloten in de eerder
genoemde puntsgewijze opsomming.
Bij dit alles zal het noodzakelijk zijn tijdig plan
nen in gereedheid te brengen, zij het niet direct in de
tails. Zo rijst b.v. de vraag, of het indertijd opgestelde
structuurplan nog wel voldoende is om op te kunnen
steunen bij de verdere planning. Prognoses op langere
termijn zijn niet altijd betrouwbaar gebleken, maar kun
nen toch ook weer niet worden gemist. Daarnaast zal
het dan ook noodzakelijk zijn om incidenteel wijzigin
gen te kunnen aanbrengen of min of meer te improvi
seren, opdat niet het thans haalbare wordt opgehangen
aan het in de verre toekomst liggende ideaal.
Wij zullen o.a. een positieve politiek moeten voeren
t.a.v. de ons omringende en tot onze gemeente behoren
de dorpen.
Wellicht dat een opinie-onderzoek onder de burgerij
een inzicht zou kunnen verschaffen omtrent de wensen
en ook de voorliefde die bij een bepaald deel van de
burgerij zou bestaan voor het wonen op het platteland.
De uitslag hiervan zou dan een leidraad kunnen zijn bij
de bepaling van onze verdere politiek t.a.v. de dorpen.
Zou dit onderzoek negatief uitvallen, dan zullen wij ook
niét moeten schromen om dit openbaar kenbaar te
maken. Maar vóór alles, de dorpen mogen niet op de
achtergrond geraken. Wij zullen daaraan de nodige
aandacht moeten besteden. In onderlinge samenwerking
van gemeentebestuur en burgerij zal dan niet alleen de
stad, maar ook het platteland als werk- en woonge-
meente steeds meer gaan worden „Frieslands Kern",
waar het goed zal zijn te werken, te wonen en zich te
verpozen.
Bij al deze zaken spelen uiteraard de financiën een
zeer belangrijke rol. En juist dit punt is niet altijd even
gemakkelijk te overzien. Er is inmiddels tot stand ge
komen de Wet op de verhouding tussen Rijk en Ge
meente, een nieuwe wet. Hopelijk zal deze iets meer
uitkomst brengen, hoewel de situatie op dit moment
nog niet volledig is te overzien, vooral ook gelet op de
normuitkeringen, die straks zullen worden vastgesteld
en waarover nog geen inzicht bij ons bestaat, wat be
treft de inrichtingen van voorbereidend hoger- en mid
delbaar onderwijs.
Al met al zal dus, zoals vaak gezegd wordt, de wal
het schip keren, maar toch zal er ook hier naar ge
streefd moeten worden de beschikbare middelen
dusdanig aan te wenden, dat daaruit het hoogst moge
lijke profijt wordt getrokken.
Hiermede wil ik dan deze korte algemene beschou
wingen beëindigen en de Raad toewensen, dat deze ver
gadering in goede harmonie mag verlopen, hetgeen niet
wil zeggen, dat niet hier en daar de puntjes wel eens
op de i gezet zullen worden. Laten we daarbij echter
niet vergeten, dat we een gemeentelijke taak hebben
en ons niet begeven in de vraagstukken van vex-dere
strekking, hetzij nationaal, hetzij internationaal. Daar
voor zijn meer geëigende plaatsen dan deze raadzaal.
De heer K. J. de Jong: Ik zal deze keer de algemene
beschouwingen ter gelegenheid van de begroting voor
het jaar 1961 houden aan de hand van een drietal uit
gangspunten.
Het eerste uitgangspunt is de vraag naar de plaats
van de gemeentelijke overheid in onze Leeuwarder sa
menleving.
Het tweede uitgangspunt is de vraag, hoe de verhou
ding dient te zijn tussen de gemeentelijke overheid en
de burgerij.
Het derde uitgangspunt is de vraag naar de toe
komstmogelijkheden voor Leeuwarden.
We kunnen de plaats van de gemeentelijke overheid
niet los zien van onze geloofsovertuiging. Het geloof
is volgens onze vaste overtuiging niet maar een privé-
aangelegenheid die zich heeft te beperken tot de bin
nenkamer van ons hart. Wie eenmaal in zijn leven
heeft ontdekt het wonder van Gods genade, dat hem
in Jezus Christus wordt geschonken en door Zijn geest
wordt bevestigd, ziet het leven veel rijker en zinvoller
dan voorheen, toen hem dit gezicht, deze openbaring,
nog niet was gegeven. Zo gezien, kan het ook niet an
ders, of we moeten het als onze roeping zien de strijd
te voeren voor het behoud en de versterking van het
beslag van Gods Woord op het openbare leven. Immers,
God is de volstrekte Souverein en Hij heeft aan Jezus
Christus alle macht in hemel en op aarde gegeven.
Ovex'heid en volk dienen die macht te erkennen en heb-
bexx de plicht om Gods geboden voor het staatsleven
te betrachten. Wie zich dit goed realiseert, komt tel
kens weer tot de ontdekking, dat ten deze ons Gemeen
tebestuur in gebreke is. Hier is geen openlijke erken
ning, dat God de Heer de Eerste is, ook voor het leven
van de gemeentelijke overheid. Onze voorvadex-en heb
ben ruim honderd jaar geleden het ambtsgebed afge
schaft en sindsdien doen onze vroede vaderen liet zon
der ambtsgebed. Het gebed van omstreeks 1802 hangt
in een keurig lijstje in het „blanke ruim" van ons
stadhuis aan de wand. Van element tot ornament! God
heeft de zondag ingesteld als de rustdag, als de dag
des Heren, die in het bijzonder aan Hem gewijd moet
zijn. De gexneentelijke overheid geeft gelukkig de ruim
te, dat iedere burger zich ongestoord aan deze roeping-
kan wijden. Maar op het publieke terrein geldt ook,
dat het zondag is, ook daar de dag des Heren. Is met
name de kermisdrukte op zondag geen openlijke aan
randing van de normen die God heeft gegeven? Geeft
de overheid daar niet te veel toe? We weten, dat het
terrein hier voor de overheid erg moeilijk ligt en het
is bepaald niet onze bedoeling te pleiten voor het zit
ten met een boekje in een hoekje, maar ook al houden
we hiermee rekening, dan nog menen we, dat onze ge
meentelijke overheid hier te veel ruimte geeft.
De gemeentelijke oveiiieid heeft de taak de onder
danen te beschermen voor het geval er onlusten, op
roer en dergelijke omstandigheden mochten optreden.
Ook in geval van calamiteiten, oor-log, oorlogsgeweld of
andere buitengewone omstandigheden zal de overheid
zich juist tot taak hebben te stellen de burgerij te be
hoeden en haar te beschermen. Wanneer de overheid
juist dan in werkeloosheid zou terugtreden en zich hier
geen taak gesteld zou zien, zou dit niets minder zijn
dan het betreden van de weg naar de chaos, de revolu
tie, de anarchie. Het is ons een volslagen raadsel, hoe
een weldenkend mens de verantwoordelijkheid aandurft,
om in dezen de beginselen van de weerloosheid als
ideaal voor te stellen. Gezien de vele ruimte die de
plaatselijke pers telkens weer aan kreten in deze rich-
ting vanuit de Raad geeft, menen we zeer nadx'ukkelijk
te moeten waarschuwen deze heilloze weg niet ver
der op te gaan. De plaatselijke pers zal o.i. verstandig
doexx om vooral terzake van dit punt ieder element
van sensatie uit te bannen.
De plaats van de gemeeixtelijke overheid in onze sa
menleving met betrekking tot deze begroting geeft ons
de gedachte aan een vergroting van de kans tot het.
dragen van verantwoordelijkheid. De nieuwe regeling
inzake de financiële verhouding Rijk exx gemeenten
heeft de tendens deze verantwoordelijkheid te verster
ken. Dit betekent voor ons Gemeentebestuur, dat het
zich bij zijn beleid zoveel mogelijk heeft te richten naar
de objectieve normen die in de regeling zijn of worden
opgenomen. Tegelijkertijd zal het alle wegen die mo
gelijk zijn om het voorzieningenpeil van de gemeente
in opwaartse richting te stuwen, hebben aan te grijpen.
Ogexxschijnlijk sluiten deze beide doelstellingen niet bij
elkaar aan, maar het komt ons voor, dat de bijzondere
positie die Leeuwarden in het kexmenbeleid van de Re
gering- inneemt, toch nog meer mogelijkheden vooi'
beide doelstellingen geeft dan ogenschijnlijk mogelijk
lijkt.
De verhouding tussen de gemeentelijke overheid en
de burgerij heeft uiteraard tal van aspecten. Het is
onmogelijk in deze volledig te zijn. Dat behoeft ook
niet. We willen de gestelde verhouding daarom graag
iets nader preciseren. Een overheid die de grondlijnen
die de Bijbel aangeeft, ook graag wil volgen, zal steeds
weer vragen, in hoeverre zij kan optreden om de nood
bij bepaalde groepen van de bevolking te lenigen en in
hoeverre zij de beknotting van de kansen tot levens
ontplooiing van burger en levenskring kan tegengaan.
Spreken we over de nood van bepaalde bevolkingsgroe
pen, dan zoeken we uiteraard eerst naar de nood van
hen, die het bijzonder moeilijk hebben. Het is geen won
der, dat hierbij al heel spoedig gedacht wordt aan het
3
werk dat ligt op sociaal terrein. De bewogenheid met
de maatschappelijk zwakkere zal steeds voorop moeten
gaan. Kan op dit terrein nog iets meer gedaan worden
Komt er van het prioriteitenschema dat het College met
betrekking tot de verpleging van chronisch zieken
en bejaarden, vervolgens van de bewoners van het
Stadsverzorgingshuis en tenslotte van de bejaarden in
het algemeen wel voldoende terecht? Is het College
met de ontwikkeling van de laatste jaren gelukkig?
Een ander punt is het vraagstuk van de volkshuis
vesting. Passen we er goed voor op, dat de maatschap
pelijk zwakke groepen in onze samenleving niet het
kind van de rekening worden? Valt er door middel van
eeix gericht verschuivingssysteem zowel bij de Gemeen
te als bij de woningbouwverenigingen in de toekomst
nog meer te bereiken? Moet er ook meer aandacht be
steed worden aan een eventueel vervolg op de krot-
opiTiiming? Sanering van stadswijken kan stedebouw
kundig noodzakelijk zijn; vergeten we de sociale zijde
van deze zaak niet te veel? Is samenwerking met in
het burgerleven werkzaam zijnde organisaties op dit
gebied ook noodzakelijk? Of het stimuleren door sub
sidiëring op ruime schaal? Kan het werk van de werk
gemeenschap voor hoofd- en handarbeiders de toets
van de vergelijking met vergelijkbare plaatsexx
doorstaan of dreigt ook hier een vergeten groep te ont-
staan
Een ander punt betreft het achterblijven van bepaal
de groepen van gemeentepersoneel bij de invoering van
de verkorte werkweek. Zonder te treden in een beoor
deling over deze maatregelen zou gevraagd kumxexx
worden, of alle groepen van gemeentepersoneel gelijk
moeten delen in de zegeningen van de nieuwe richt
lijnen. Of zijn het juist de maatschappelijk zwakkeren,
die ook hier mogelijk achteraan komen? Welke groe-
pen zijn dit exi wat denkt het College hieraan te doen
op korte termijn?
Het zijn zo maar enkele vragen die, wat mij betreft,
bij de hoofdstukken het beste kunnen worden beant
woord, maar die ter illustratie van xnijn betoog moei
lijk gexnist konden worden.
Vervolgens is er de bewogenheid om de beknotting
van levensontplooiing van burger en levenskring. Is
deze beknotting iix onze goede stad aanwezig? Het is
niet gemakkelijk deze vraag direct te beantwoorden.
Steeds weer zal moeten woi-den nagegaaxx, of er in
deze achterstand is.
Het onderwijs heeft de laatste jaren juist voor de
moeilijke gevallen nieuwe voorzieningsmogelijkheden
gekregen. Nog steeds betreuren we de houding van de
meerderheid van onze Raad die in de loop van dit be
grotingsjaar zelfs niet de urgentie van de christelijke
detailhandelsvakschool wilde uitspreken. We hebben
een ogenblik de indruk gekregen, dat hierbij het
px-obleem van de tolerantie in het geding was, te meer
omdat door de meerdexiieid van de Raad praktisch niet
op de vele klemmende argumenten werd iixgegaan en
direct na de afwijzing een voorstel tot het stichten van
een gemeentelijke detailhandelsvakschool wel werd
aangenomen. Naar onze mening heeft de meerderheid
hier de mogelijkheid tot doorwerking van het christe
lijk onderwijs op dit speciale terrein op onvoldoend ge
motiveerde wijze gehinderd.
Bij de subsidiëring van diverse instellingen valt een
r-egelmatige procentuele stijging van het gemeentelijke
aandeel in de exploitatielasten te constateren. In be
paalde gevallen valt aan deze stijging niet te ontkomen,
in andere zal er ixaar gestreefd moeten worden het sub
sidie ook metterdaad subsidie te doen blijven, d.w.z.
aanvulling en geexx hoofdbestanddeel. Het doel zal
steeds moeten zijn het stimuleren van de eigen verant
woordelijkheid van de subsidie-aanvragende instelling.
Tenslotte de vraag naar de toekomstmogelijkheden
van Leeuwarden. Ook hier begin ik maar weer te zoe
ken naar mogelijke vergeten groepen. Ik kom dan al
direct bij de dorpen. Wie de dorpen rondom Leeuwar
den, buiten het grondgebied van de Gemeente gelegen,
vergelijkt met de dorpen binnen onze gemeentegrenzen,
zal in menig opzicht tot de conclusie konxen, dat onze
Leeuwarder dorpeix achteraan komen. Is het opstellen
van bepaalde dorpenplannen, dus breder dan enkel het
maken van het uitbi'eidingsplan per dorp, voor zover
het dan aanwezig is, ook aan te bevelen We hebben
de indruk, dat het besef bij de burgerij in de dorpen
bepaald niet van dien aard is, dat het Leeuwarder Ge
meentebestuur doet wat er redelijkerwijs van verwacht
kan worden, om de leefbaarheid iix deze dorpen te ver
groten. Alleen al het omzetten van deze indruk is nood
zakelijk, zowel door het stellen van daden, alsook door
het voeren van nader overleg terzake. Zal Leeuwarden
toekomst bezitten overeenkomstig de verwachte ont
wikkeling, dan zou het verder van belang kunnen zijn
van jaar tot jaar na te gaan, in hoeverre aan de ge
stelde verwachtingen in wetenschappelijk vastgestelde
prognoses is voldaaix en in hoeverre er van een achter
blijven sprake is. Dit achterblijven zal dan ontleed
moeten worden, zodat op verbetering gerichte beleids
maatregelen zouden kunnen worden genomen.
De indruk, die in onze fractie leeft met betrekking-
tot een belangrijk aspect, ver-band houdende met de
toekomst van Leeuwarden, is, dat meer dan tot dus
verre aandacht zal moeten worden besteed aan het
bouwen van woningen in de z.g. vrije sector. Zien we
het goed, dan zal aan deze sector meer kansen gegeven
worden, al naar gelang het z.g. landelijk statistisch
woningtekort terug loopt. Heeft Leeuwarden in lxet
verleden voldoende ruimte aan deze sector gegeven
Waren er steeds voldoende terreinen voorhanden, zodat
de gegadigden maar konden kiezen? Waren er moge
lijkheden van eigen grond of erfpacht al naar keuze?
Ligt daarin niet juist de oorzaak, dat Leeuwarden de
kans op het bouwen van enkele honderden woningen
in het verleden miste? Al naar gelang de z.g. vrije
sector grotere kansen krijgt, zal ook de opschuivings
gedachte in de woningwetsector kansen moeten krijgen.
Een ander aspect, dat ook verband houdt met het
woonklimaat van onze gemeente, betreft de toenemen
de kansen op meer recreatie. Al naar gelang aan deze
mogelijkheden, ook door de invoer-ing van de vijfdaagse
werkweek, meer kansen geboden worden, zal ook aan
dacht moeten worden geschonken aan de gevaren die
de beoefening van de recreatie met zich meebrengt.
Op het publieke terrein is de publieke eerbaarheid,
gebaseerd op de christelijke volkszede, een noodzake
lijk in acht te nemen norm.
Een volgend aspect dat aandacht vraagt, is de vraag,
of het tempo, waarin de werkzaamheden die verband
houden met bevordering van het industriële klimaat,
plaats hebben, hoog genoeg is. Voor een buitenstaan
der lijkt het er soms nog te veel op, alsof we hier in
Leeuwarden achter de ontwikkeling aanlopen. We zul
len ons uiterste best moeten doen deze indruk weg te
nemen. Dat vraagt van het College een permanente
inspanning, een vlotte werkmethode, een snel reageer-
vermogen, ook tot uitdrukking komende in het beant
woorden van binnengekomen correspondentie, een feel
ing voor de toekomst en een zich daarop instellen met
het gehele beleid, een duidelijkheid in probleemstelling
en uitwerking daarvan voor de burgerij. Vaart en
visie. We vragen ons af, of er in deze ook meer coördi
natie noodzakelijk is. Is er een afzonderlijke dienst
voor nodig: contact met het bedrijfsleven? Niet alleen
contact met de nieuw zich vestigende industrie, maar
ook met de reeds gevestigde industrie.
Een volgend aspect is de vraag, in hoeverre Leeu
warden in zijn centrumfunctie en verzorgende functie
afbreuk kan ondervinden van de verkorte werkweek.
We zullen goed moeten beseffen, dat deze verzorgende
functie zeer belangrijk is en dat daaraan veel gelegen
is. Voorzichtigheid met parkeerverboden in de binnen
stad en scheppen van meer parkeergelegenheid in de
binnenstad is een zaak van levensbelang voor Leeu
warden.
Het noemen van deze enkele aspecten is bedoeld als
aanduiding en maakt geen aanspraak op volledigheid.
We zijn ons er van bewust, dat het niet gemakkelijk
is om te midden van een overvloed aan wensen en ver
langens steeds de juiste koers goed in de gaten te hou
den. Gelukkig liggen er bij het College nu geleidelijk
aan tal van plannen. Dat is wel eens anders geweest.
Moeten we zo af en toe ook nog eens inventariseren?
Wat hebben we aan plannen? En zijn ze allemaal
nog even actueel en urgent als op het moment van in
dienen? Is er nog een zekere prioriteit of slepen we
maar binnen wat nog binnengehaald kan worden? Is
er ook nog een beleid bij het College of heeft Den Haag
de beslissende stem inzake de prioriteit? Allemaal
vragen, die het beleid als zodanig raken.