6
zich in Leeuwarden te vestigen. Wij zouden dan ook
goed doen te trachten hier een dergelijke school tot
stand te brengen, aangenomen dat we prijs stellen op
een vestiging van deze lieden.
Tenslotte moet het hier ook prettig wonen zijn door
de sfeer van de stad en door de recreatiemogelijkheden,
culturele aangelegenheden enz. Leeuwarden ligt, wat
natuurschoon betreft, niet bijzonder gunstig. Het bos
plan waarover vroeger wel eens gem'ompeld is, is blijk
baar van de baan. De Froskepólle is nog steeds niet
een behoorlijk bereikbaar en algemeen te gebruiken
recreatiegebied geworden. De ontwikkeling is daar in
de goede richting, maar traag. Een verbinding met de
Kleine Geest ontbreekt nog, terwijl het terrein daar
nog niets te bieden heeft. Aanleg van recreatiegebied
rondom de Kleine Wielen is zeer gewenst. Op dit punt
zal zoveel mogelijk gedaan moeten worden, zeker nu
de bevolking voor een groot deel over meer vrije tijd
komt te beschikken en zeker wanneer het bevolkings
aantal zal toenemen.
De Wilhelminabaan gaat verdwijnen en daarmee o.a.
de drafbaan. Het zou te betreuren zijn, wanneer daar
geen oplossing voor te vinden zou zijn, omdat de draf-
sport nog steeds veel mensen naar Leeuwarden trekt.
Wij moeten niet alleen het oog hebben op de groei van
onze eigen bevolking, maar wanneer wij Frieslands
kern willen zijn, ook het bezoek aan onze stad ani
meren.
Dit brengt mij ook op het parkeervraagstuk. Wie in
Amsterdam probeert een auto te parkeren, is daar bij
zonder veel tijd mee kwijt en dit geldt voor vele grote
steden. Het wonen in zulke steden wordt al even onop
wekkend, als het bezoek daaraan, zodat die grote ste
den ik denk hier aan Amsterdam en Brussel leeg
gaan lopen. Het is voor onze stad een veeg teken, dat
de bouwplannen op het terrein van de voormalige Nieu
we Doelen geen doorgang vinden. De mensen willen
hun auto's kwijt kunnen claar, waar ze moeten zijn.
Lukt dit niet, dan richten zij hun belangstelling op
andere plaatsen. Wij moeten zeer voortvarend naar het
scheppen van parkeergelegenheden streven. Het par
keerverbod op de Nieuwestad, waarvan ik de noodzaak
betwijfel, heeft op den duur minder bezoek aan de
daar gelegen zaken tot gevolg. Het verschaffen van
parkeerruimte moet gezien worden als een service,
welke op prijs wordt gesteld, en wanneer we onver
hoopt met het vraagstuk van parkeermeters of par-
keerschijven zouden worden geconfronteerd, moeten wij
de kosteloze oplossing prefereren, omdat de dure op
lossing onvermijdelijk verlies van bezoekers meebrengt,
alles uiteraard in de veronderstelling, dat wij bezoek
wensen.
Er zou over de hoogst dringende kwestie van de
riolering en over diverse andere zaken in dit verband
nog wel het een en ander te zeggen zijn. Ik meen ech
ter, dat het in overeenstemming is met de bedoeling
van de heren fractievoorzitters en dus van de frac
ties wanneer dat bij de afzonderlijke posten gebeurt.
Daarbij kan ook gewezen worden op de weinig bevre
digende gang van zaken met ons nieuwe ziekenhuis.
Ik heb mij thans beperkt tot het huidige industriali
satiebeleid, binnen hetwelk Leeuwarden als kern is aan
gewezen, en op de consequenties, welke dat heeft, als
Leeuwarden die kans wil benutten. Ik zou er nog aan
toe willen voegen, dat het niet uitgesloten is, dat eer
lang de thans waaiende, voor ons gunstige, wind gaat
liggen, zodat het wel zaak zal zijn het ijzer te smeden,
nu het heet is.
De heer Engels: Als ik hier namens de K.V.P.-fractie
het woord voer, dan is dat faute de mieux, bij ontsten
tenis van de heer Kamstra, die plotseling toch de be
slissing moest nemen, dat hij hier niet kon zijn. Het
spijt mij voor hem, omdat het de eerste keer is, dat hij,
de nestor van de Raad, een zo belangrijke vergadering
als het overleg over de gemeentebegroting moet mis
sen, en ik weet, dat hem dat iets doen zal. Het spijt me
ook een beetje voor mezelf, want voorzover ik mij in
de afgelopen weken op de begroting heb kunnen con
centreren, heb ik mij bepaald niet geconcentreerd en
voorbereid op het houden van algemene beschouwin
gen. De heer Kamstra heeft gelukkig een paar aan
tekeningen gemaakt en ik zal trachten daaromheen te
parafraseren. Nu zijn hier al een paar opmerkingen
gemaakt over algemene beschouwingen, hoe men ze
houden kan en hoe men ze niet houden kan, en daar
zou ik nog een aspect aan willen toevoegen, n.l. dit
aspect, dat wie de vierde is, meestal wel in herhaling
zal vallen. Daarom is er onzerzijds naar een uitwijk
mogelijkheid gezocht, zij het ook, dat wij daarbij niet
zijn uitgeweken naar het landelijke niveau en landelijke
beleidsvraagstukkendat past ook meer een Tweede
Kamerlid. Toch zouden wij straks wel enige naar
ons inzicht belangrijke opmerkingen willen maken
n.a.v. de subsidienota, geen detailopmerkingen, maar
algemene opmerkingen.
Alvorens dit te doen, wil ik mij toch op de eerste
plaats graag aansluiten bij de fractievoorzitters die
reeds vóór mij in de gelegenheid waren U waarderende
woorden toe te voegen over de uitvoering van de aan
biedingsbrief. Zoals een jaaroverzicht een gewetens
onderzoek kan zijn, zo kan zo'n aanbiedingsbrief bij de
begroting een program zijn, getuigend van inzicht en
visie. Deze aanbiedingsbrief geeft er blijk van, dat U
de veelheid van problemen overziet, waarvoor U en wij
staan, nu het een en ander moet worden ingehaald
enerzijds en nieuwe ontwikkelingen moeten worden op
gevangen anderzijds (en dat alles met een zeer smalle
beurs), dat U daarin de grote lijnen weet te trekken
en dat U met grote toewijding voor de belangen van
de Gemeente opkomt. Wij zijn als fractie bepaald ge
lukkig geweest met deze aanbiedingsbrief en als wij
straks, in de loop van de discussies, aandacht vragen
voor zaken, die U naar onze mening te weinig accent
geeft, wanneer wij wellicht een andere visie op sommi
ge punten zullen blijken te hebben, misschien zelfs de
degen hier en daar met U trachten te kruisen, dan
doet dat niet af aan de waardering die wij hebben, en
dan moet dat ook steeds gezien worden tegen de ach
tergrond van deze waardering; waardering, meneer de
Voorzitter, voor U, voor het College, en niet minder
voor Uw ambtenaren, die U bij dit werk hebben bijge
staan.
De aanbiedingsbrief in grote lijn volgend en trach
tend te vermijden in herhaling te vervallen, wil ik toch
nog een enkele opmerking maken over de woningnood
en over de industrialisatie.
Wat de woningnood betreft, wil ik mij aansluiten bij
de heer De Jong, wanneer die stelt: Laten we toch
vooral ook denken aan de minstdraagkrachtige groep,
en wil ik mij aansluiten bij de heer Van der Veen,
wanneer hij zegt: Laat de politiek zo zijn, dat ge alle
mogelijkheden gebruikt. Ik ben van mening, dat deze
nood inderdaad een zo grote nood is, dat wij niets,
geen enkel middel, onbeproefd moeten laten om in deze
nood te voorzien; dat bepaalde opvattingen over syste
men van vrije- of niet vrije sector, van vrije grond of
erfpacht, op dit moment, nu de nood zo hoog is, opzij
dienen te worden gezet, omdat wij alles moeten aan
grijpen wat in deze nood verlichting kan brengen. Geen
nieuw idee, geen nieuwe suggestie blijve onbeproefd en
onbestudeerd en men studere er dan ook niet te lang
over. Men spele in op alle mogelijkheden die wellicht
gegeven worden. Ik zou haast zeggen: men doe het
onmogelijke.
Wat de industrialisatie betreft, er is al de opmerking
gemaakt: Het zou wel eens kunnen zijn, dat er t.a.v.
de industrialisatie ook wel eens een andere wind gaat
waaien. Wij kunnen ons wel eens een beetje angstig ma
ken over de huidige ietwat overtrokken lijkende econo
mische structuur. En in dat verband zou ik onder Uw
aandacht willen brengen enerzijds: Blijf aandringen op
industrialisatie. Ik hoop, dat U er evenveel, nog meer
succes mee heeft dan U reeds heeft gehad. Maar laat
ons daarbij anderzijds steeds in de gaten houden, dat
het gaat om een verantwoorde industrievestiging, dat
er ook aan dit systeem van overheidssubsidies het ge
vaar verbonden is, dat industrievestigingen tot stand
komen, die wellicht anders zichzelf niet zouden kunnen
handhaven, dat het daarom van groot belang is te let
ten op een verantwoorde vestiging die het ook zal hou
den, die ook voor onze stad van betekenis is en voor
onze burgers bestaansrecht zal blijven geven, wanneer
de tijden minder goed worden.
En tenslotte enige algemene opmerkingen over de
subsidienota, die laat is ingediend. En dat is, vind ik,
te betreuren. Daar is op de eerste plaats dat spel van
7
vraag en antwoord gemist, dat wij kennen bij memo
rie van toelichting en memorie van antwoord; Daar is
in de tweede plaats het feit, dat de raadsleden vrij laat
in het bezit zijn gesteld van deze nota. Een nota,
waaraan het College maanden heeft kunnen werken.
Een nota, die een veelheid van onderwerpen behandelt,
waarvan het College de voorbereiding heeft kunnen
spreiden over een x-tal deskundige ambtenaren.
Een nota, die dan aan de raadsleden die niet op
alle terreinen geïnformeerd en deskundig zijn en die
niet het werk over deskundigen kunnen spreiden
wordt aangeboden, ter afdoening binnen een paar
weken.
Er is op de derde plaats en dat is het belangrijk
ste waarop ik met nadruk wil ingaan de kwestie,
dat het laat komen van deze nota de idee versterkt,
dat het bij de subsidie van het particulier initiatief
zou gaan om een sluitpost van de begroting. Ik zeg
niet, dat Uw College dit standpunt inneemt; ik con
stateer alleen, dat de suggestie kan worden gewekt, en
ik acht deze indruk, mèt de heer De Jong, hoogst on
gewenst. Ik acht die opvatting onjuist. Er bestaat niet
alleen een taak van de Gemeente ook de fractie
voorzitter van de Partij van de Arbeid heeft dit al ge
steld op het stuk van stedebouw, op het stuk van
industrialisatie, maar ook en evenzeer op het stuk van
onderwijs, culturele zaken en sociale zorg; als wij in
Leeuwarden er is inderdaad harmonie tussen de
fracties, meneer Van der Veen allen streven naar
het leefbaar maken van deze stad, dan zullen wij aan
dacht moeten besteden èn aan de woningbouw èn aan
de industrie, waarin onze mensen een bestaansgrond
kunnen vinden, èn aan de scholen, maar evenzeer aan
de gezondheidszorg èn aan jeugdwerk èn aan vormen
van maatschappelijk werk; dat zijn geen zaken die op
de allerlaatste plaats komen, als we nog geld over heb
ben, dat zijn zaken, die evenzeer van belang zijn als
de andere voorzieningen. Als wij deze zaken zo zien,
dan mogen we blij zijn, als de burgers in de stad ons
de hand reiken en zelf aan het werk slaan. Deden zij
het niet, wij zouden het moeten doen, met aanzienlijk
zwaardere financiële consequenties dan nu het geval
kan zijn. Waren er geen particuliere ziekenhuizen, dan
zouden we niet kunnen volstaan met het garanderen
van een geldlening, maar dan zouden we zelf ettelijke
honderdduizenden op tafel moeten leggen. Zouden er
geen Kruisverenigingen zijn, de diensten zouden er
moeten komen en dan zouden we ze zelf tot stand moe
ten brengen; we zouden zelf extra ambtenaren moeten
aanstellen. Wanneer er geen instellingen voor maat
schappelijk werk waren, wij zouden het aantal ambte
naren van onze gemeentelijke dienst voor Sociale Za
ken aanzienlijk moeten uitbreiden, want het werk moet
inderdaad gebeuren. En wat doen wij als Gemeentebe
stuur, als de burgers die hun energie, hun tijd (die
ook kostbaar is als hij gehonoreerd zou moeten wor
den) en hun geld geven ons de hand reiken en voor
ons toch een deel van de kosten dragen? O, zeker, wij
doen iets: Op het stuk van gezondheidszorg geeft de
nota een behoorlijke aanzet te zien; op het gebied van
jeugdzorg en jeugdwerk wordt het minder; wij pleiten
wel in de Raad voor speelterreinen, maar wij voelen
er niet voor de leiders te subsidiëren. Op het terrein
van het maatschappelijk werk is slechts van een ge
ringe aanzet sprake. Wij doen iets; er zijn plannen,
maar het is onze fractie nog te weinig planmatig en
te weinig doelbewust. Dat geldt ook de modus quo.
Me dunkt, dat we daar toch iets over moeten zeggen;
er zijn een paar gevallen in deze nota, waarin de sub
sidie met 100% of met 50% omhoog gaat, met terug
werkende kracht over 1960 en naar aanleiding van de
gebleken tekorten. Dat klinkt dan aardig: „met terug
werkende kracht", maar dat betekent dus, dat de be
treffende organen, gevormd door mensen die zich daar
in hun vrije tijd voor inzetten, domweg in een bepaald
jaar de helft van hun subsidie niet gehad hebben en
toch hun werk hebben moeten doen. Is dat nu gezond?
Is dat nu verstandig? Is dat nu animerend voor de
genen, die de zware taak van het Gemeentebestuur
verlichten
Wat de berekening van het subsidie betreft, soms
werken we met normen, maar veelal maken we de be
rekening met een x-tal centen per inwoner of een x-tal
guldens per geval. In beide gevallen zijn dat bedragen.
berekend aan de hand van het tekort over een bepaald
afgelopen jaar. Dat gaat dus goed, zolang alles maai
bij dat oude tekort blijft; ontwikkelingsmogelijkheid,
aanpassing, uitdieping of uitbreiding van het werk zit
er niet in, leidt immers tot tekorten. Een dergelijke
regeling is goed voor instellingen die niet meer zullen
uitbreiden en die volkomen uitgebalanceerd zijn, maar
welke dienst is dat in deze tijd? Als wij subsidiëren in
het vertrouwen, dat er goed werk geleverd wordt in
het belang van onze burgers, dan zullen wij meer nog
dan nu reeds incidenteel wordt gedaan, methodes moe
ten zoeken die een redelijke uitdieping en uitbouw van
het werk kunnen bevorderen.
Na de woorden van waardering die ik aanvankelijk
gesproken heb, heb ik wat kritische opmerkingen ge
maakt over deze subsidienota en de subsidiepolitiek
van de Gemeente, maar wil deze opmerkingen zien te
gen de achtergrond van waardering, wil ook van mij
aannemen, dat wij ze durfden te maken, omdat wij
meenden, dat zij besteed waren aan dit College. Ik zou
willen besluiten met te zeggen, dat ik toch blij ben met
deze subsidienota, voor zover ik er een begin in zie van
het planmatig, overzichtelijk groeperen, het proberen
één lijn te brengen in de subsidiepolitiek van de Ge
meente. We zijn er niet tevreden over, omdat
we het pas als een eerste, kleine, aarzelende, wankele
stap beschouwen. Wij hopen, dat het aanleiding mag
geven tot een meer doelbewust, fier voortstappend be
leid.
Ik wil tenslotte U, mijnheer de Voorzitter, het Colle
ge van B. en W. en ons zelf graag toewensen, dat de
God, in Wie wij geloven, in Wie wij vertrouwen hebben
voor ons is het een steun te vertrouwen in Zijn lei-
ginggeven aan ons, juist wanneer wij ons voor grote
problemen gesteld zien Uw werk en ons werk, moge
zegenen en dat ons gezamenlijk beraad, onze samen
werking er daardoor toe mag bijdragen, dat het alge
meen welzijn van de burgers in deze stad cok dit jaar
weer wordt bevorderd.
De hear Santema: Nei oanlieding fan de algemiene
biskógingen dy't troch de oare fraksjefoarsitters of
forfangers al halden binne, wurdt it sa njonkenlytsen
foar üs in hiele toer om noch mei hwat nijs to kommen.
De algemiene biskógingen binne wol tige fan wear-
de, omdat wy dêryn it each slaen op it bilied fan it
Kolleezje en op it wolwêzen fan üs Gemeente. Mar oan
de oare kant liket my dochs wol de öfspraek fan de
fraksjefoarsitters om sa folie mooglik oer de punten,
hwer't hja eat oer sizze wolle, by de bitreffende haed-
stikken to praten, de béste oplossing, omdat it gehiel,
lyk as de hear De Jong ek al sein hat, der boeijender
om wurdt.
Wy kinne as Kristlik-Histoaryske fraksje ek for-
klearje, dat wy it mei it bilied fan B. en W. yn it for-
roune bigreatingsjier en yn it nije bigreatingsjier,
foarsafier dat oan de gong is, wol aerdich lyk fine
kinne. Wy hawwe wol oare tiden kend, hweryn it der
mei üs finansjes bihypliker foar stie, yn dy sin, dat
wy hast neat dwaen koenen. Mar de léste tiid krije
wy noch wol ris hwat ekstra en kin der ek ris hwat
ekstra's dien wurde. Yn de üntjowing fan it stêdsdiel
fan üs Gemeente binne der op it eagenblik spektaku-
laire feiten, dy't dat bifêstigje. Wy tinke yn it foarste
plak oan it yn ütfiering nimmen fan de nije fémerk.
It biwuste plan mei de greate hal sil yn de takomst
dus dochs noch forwêzentlike wurde. En yn it twadde
plak tinke wy oan it forwurklikjen fan de rounwei fan
it Europaplein rjochtstreeks nei it Oostergoplein en
oan in aerdich tichtcbye ütfiering ek fan fierdere die-
len fan de rounwei. Yn it tredde plak tinke wy dan ek
oan de yndustrialisaesje. Sünt wy kearn wurden binne,
is dér ynienen tige folie skot yn kommen. Dat binne
allegearre dingen dy't wy mei tankberens konstatearje.
Wy soene lykwols, ek yn oansluting op de wurden fan
eardere sprekkers, dochs noch wol in opmerking meits-
je wolle oer de forhalaing fan de stêd ta it platte-
lansgedielte fan üs Gemeente. Wy binne ek fan bi-
tinken, dat de minsken dy't dér wenje, op it eagen
blik dochs wol reden hawwe om to tinken, dat hja der
mar sa'n bytsje by hingje. It is in feit, dat der in bulte
klachten binne. Hwant hwa ris op in gearkomste lyk
as fan Doarpsbilang to Wytgaerd of Wurdum komt,