sil dat hiel düdlik fornimme kinne. En yn dit forban is it feit fan de 12 huzen yn Wurdum dochs hast wol symptoom, soe ik sizze. Wy sitte dêr al wit hoe lang oer to praten en oan't nou ta is noch altyd de iennige üs bikende reden, dat dy huzen net boud wurde koe nen, omdat der net in oannimmer foun wurde koe, dy't it foar de rjochtpriis dwaen woe. Ik freegje my iyk- wols óf, oft der, as alles op alles set wurdt en wy üs uterste bést ris dogge om de forhalding tusken doarp en stêd sa goed mooglik to meitsjen, noch net wegen foun wurde kinne om oan de rjochtmjittige easken en winsken fan de doarpen to foldwaen. Jo witte wol, dat ik eardere kearen ek wol ris sein haw, dat ik it noch tige bitwivelje, oft it boun tusken de doarpen en de stêd Ljouwert foar dy doarpen altyd wol sa tige strek- sum is. Ik haw it wol ris neamd mei de namme fan „munsterforboun". En dêr leit hwat yn. Yn it oan- biedingsbrief foei it byg. op ik haw it ek yn de seksje sein dat der, as it giet oer de algemiene polityk fan de Gemeente, allinnich mar praten wurdt oer „onze stad" en dat men, doe't men dat delskreau, dêrby forgeat, dat de doarpen der einliks ek noch by hearre. It is it greate gefaer, dat de doarpen op sa'n manear efteroan kommc. Ek oer de subsydzjenota, dy't wy yndied fiersten to let krige hawwe, hawwe wy wol in inkelde opmerking to meitsjen. Wy binne tige bilangstellend hwat it ant- wurd fan B. en W. wêze sil op de opmerkingen fan de fortsjintwurdiger fan de K.V.P.-fraksje. Nei oanlieding dêrfan wolle wy üs noch graech efkes üs stipe foar- bihalde. Ik wol nou net mear ta dwaen oan dizze algemiene biskögingen. It liket my to'n ear sten sa wol foldwaen- de. Wy hoopje ek, dat it it Kolleezje yn de neibye ta- komst jown wurde mei, dat it mei wiisheit de swiere taek, dy't it op syn skouders nommen hat en dy't wy as Rie meidrage moatte, ütfiere mei en dêrby yn rike mjitte de krêft üntfange mei, dy't wy net üt üssels hawwe, mar dy't wy nedich hawwe en hwerom wy eltse dei bidde üs Hear en God. De heer Klijnstra: De vorige sprekers hebben al zo veel gezegd, dat er voor ons als laatsten inderdaad weinig overblijft. De algemene beschouwingen zou ik, wat mij betreft, wel voor een gedeelte kunnen missen, maar gezien de anderen hierin voorgaan, moet ik toch ook wel iets vertellen. Ik zal me echter tot het uiterste beperken. Wat de industrialisatie aangaat, zoals deze zich in onze gemeente ontwikkelt, meen ik, dat wij niet het vreugdevuur behoeven aan te steken. Ik meen, dat er, gezien de toeneming van de arbeidsreserve, toch nog wel meer is te doen. Ik weet wel, dat het tempo der industrialisatie straks zal toenemen, maar ik vraag mij af: Is er op het gebied van de propaganda nog niet iets meer te doen? Wij leven in een tijd, waarin de gedach ten, ook van de heren fabrikanten, zich moeten con centreren op zoveel zaken, dat men ze er eigenlijk bij moet scheuren. Ik heb ook gedacht bijv. aan een stand op de Jaarbeurs, het plaatsen van diverse in het oog vallende advertenties of welke propaganda dan ook. Het lijkt mij ook dienstig te vernemen, welke bezwa ren dooi- de kandidaat-gegadigden tegen een vestiging hier ter plaatse worden aangevoerd. Speelt misschien ook een te geringe arbeidsreserve een rol Dat de bouwvoorbereidingen ten behoeve van een nieuw ziekenhuis en een medisch centrum stagneren, is inderdaad zeer te betreuren. Ik meen echter te hebben vernomen, dat ook de trainerende gang van zaken bij de voorbereiding van deze bouw en dan denk ik met name aan dit medisch centrum wel een rol heeft gespeeld bij het feit, dat enkele instellingen zelfstandig- bouwplannen hebben ontwikkeld. Hopelijk zal in de loop van dit jaar het tempo kunnen worden opgevoerd. Ik wilde me verder alleen nog beperken tot een en kel woord betreffende de volkshuisvesting en het on derwijs. Wat de volkshuisvesting betreft, is de toestand, meen ik, nog droevig te noemen. Ik herinner me heel goed, dat er in 1949 nog onder In 't Veld een tentoon stelling is gehouden op het gebied van de volkshuis vesting. De leuze, waaronder deze plaats vond, was: „Voor 1961 heel Nederland onder eigen dak". Helaas moeten we constateren, dat hier niets van terecht is gekomen. Immers het vorig jaar bedroeg het woning tekort in ons land nog 104.000 en dan is dit getal nog slechts gebaseerd op het aantal inwonenden. In wer kelijkheid is het veel groter, gezien ook het grote aan tal uitgestelde huwelijken. Dit woningtekort is ook hier ter plaatse voor een groot deel veroorzaakt door een andere woningbehoefte, door een andere woonstijl dan men vroeger kende. Men moet niet alleen kijken naar de bevolkingsgroei, maar vooral ook naar de veran derde gezinssamenstelling. Thans meer gezinnen, doch over het algemeen kleiner, zodat de woningen thans, en gelukkig maar, minder intensief bewoond worden dan vroeger. Ik hoop, dat U mij niet kwalijk neemt, dat ik ook iets ga zeggen, dat met de landelijke politiek te maken heeft, al ben ik dan geen Kamerlid, maar deze zaken lopen vaak zo in elkaar. Onze Regering streeft er momenteel naar het accent van de woning- wetbouw te verschuiven naar de particuliere sector. Dit betekent, dat de toekomstige huurders gemiddeld f 1,20 per week meer moeten betalen. De behoefte aan de woningwetwoningen bedraagt 71%, het aantal dat gebouwd wordt, is slechts 40% en daarbij zijn dan nog de 2500 woningen van Andriessen inbegrepen. Naar mijn mening dient de overheid meer aan de behoefte tegemoet te komen. Het lijkt er wel op, dat de overheid precies andersom doet. Een feit, waaraan onze Ge meente zich ook wel schuldig zal maken, hetzij ge dwongen of niet, is, dat domweg de huren van de oude woningvoorraad zijn opgetrokken om deze in etappes met de nieuwe op hetzelfde peil te brengen. Ik zie de noodzaak niet in, want dan wordt helemaal geen reke ning gehouden met de laagste inkomens. Immers, er wordt niet uitgegaan van wat betaald kan wor den. Door deze hogere huren stijgt ook de waarde, zij het dan kunstmatig, en zo ontstaat de bekende kringloop die de huurprijzen steeds meer opdrijft. Ik ben van mening, dat wij van het marktmechanisme af moeten en dat het woningbeieid thuis hoort bij het budget-mechanisme. Het is m.i. een misvatting, om het huizenbezit te beschouwen als dat van een eigenaar- exploitatiemaatschappij of iets dergelijks. In feite moet er slechts sprake zijn van een nationaal bezit. Alleen dan zou ik waardering kunnen opbrengen voor een redelijke huurverhoging van de oude woningen, indien daardoor de bouwkosten van nieuwe woningen gedrukt kunnen worden en dientengevolge de huren verlaagd. Wat betreft het uitgeven van gronden in erfpacht, ben ik van mening, dat dit steeds of bijna steeds moet prevaleren boven de grondverkoop, al wil ik deze zaak niet helemaal dogmatisch stellen. Ik geloof, dat de voor- en nadelen van toekomstige grondprijzen door de gemeenschap moeten worden gedragen, terwijl de Ge meente tevens de grond onder haar beheer houdt en speciale rechten kan laten gelden. Tenslotte nog een enkel woord betreffende het on derwijs. Hoe meer ik er in gedoken ben, hoe meer ik er van overtuigd ben geraakt, dat de verhouding open baarbijzonder onderwijs onbevredigend genoemd moet worden. De openbare en de bijzondere school zijn twee tegenhangers geworden. De bekende raambiljetten spre ken duidelijke taal. Ik meen, dat dit het onderwijs zelf niet ten goede komt. De democratie gebiedt ons aan de ouders de vrije keus te laten, maar elke vorm van democratie is niet altijd het beste voor het kind. Ik wil ook waarschuwen tegen het idealiseren van de open bare school; ze is niet de alles opvangende school en dreigt zelf ook een zuileninstituut te worden. Persoon lijk zou ik het meeste voelen voor een nationale school. Hoe deze er uit zou moeten zien, lijkt mij nog zeer moeilijk aan te geven; ik zou die niet kunnen defi niëren. Hoewel deze zaak niet aan de orde is, gevoelde ik toch behoefte om eens ons streven kenbaar te ma ken. Generaliserend moet ik opmerken, dat bij het openbaar onderwijs wel eens wat te weinig aandacht wordt besteed aan het opvoedingsaspect. Wellicht spe len ook hier de financiële omstandigheden een rol mee; er bestaat vaak onvoldoende begeleiding van leer krachten in zaken van didactische en pedagogische aard. Een ander bezwaar acht ik de onverplichte over plaatsing van leerkrachten, dit dikwijls in tegenstelling tot die van het bijzonder onderwijs. Ook dit komt de leer lingen niet ten goede. Ook de achterstand bij het on- 9 derwijs is nog enorm. Hoe de situatie in onze Gemeen te is, weet ik eigenlijk niet precies; wel ken ik enkele landelijke cijfers. In september 1960 konden 2000 jon geren geen toelating krijgen bij het voortgezet onder wijs; bij het voorbereidend onderwijs bedroeg het aan tal onbevoegde leerkrachten 24%, op de H.B.S. 28 en op enkele andere scholen ligt dit percentage nog hoger. Ik geloof, dat ook de Raad attent moet zijn i.z. de propvolle klassen in een slechte behuizing en i.z. de hopeloze situatie bij de lichamelijke opvoeding. In een aantal grote steden gaat de lichamelijke conditie van kinderen achteruit in plaats van vooruit. Zonder de positie of de goede wil van de Wethouder ook maar enigszins in twijfel te trekken alsmede die van onze collega-raadsleden, vraag ik mij af: Denken vele raads leden, dat de ambtenaren het wel goed doen? Hebben ze zelf niet te weinig aandacht voor de problemen bij het onderwijs? Kan de Wethouder de gehele situatie bij het onderwijs volledig overzien Ontvangt hij steun en medewerking van de Raad Ik denk hierbij ook aan de vernieuwing bij het onderwijs. En geeft het onder wijzend personeel voldoende tijd en inspanning aan deze zaak? Ik zie de school n.l. vooral ook als een opvoedingsinstituut. Hierbij wil ik het dan maar laten, doch niet, dan na mijn waardering te hebben uitgesproken voor het vele en goede werk dat Uw College heeft verzet, voor dat deze begroting tot stand kwam, en ditzelfde geldt eveneens de onzichtbare werkers achter de schermen, de heren ambtenaren, die hun medewerking verleen den. Deze begroting kwam wat laat, maai- daar waren dan ook vele oorzaken voor. De heer Beuving: Ik zou kunnen onderschrijven wat de heer De Jong in het begin van zijn beschouwing o.m. zei, n.l. dat hij zijn werk en zijn leven en ook zijn werk in de Raad niet los kan zien van zijn geloof of overtuiging. Dat is volgens mij ook niet mogelijk, om dat al onze werken in deze wereld toch beïnvloed wor den door onze overtuiging. Ik wil in mijn algemene be schouwing ook mijn overtuiging over de gang van zaken, wat Leeuwarden betreft, in een kort overzicht weergeven. Evenals vorige jaren moeten we vaststellen, dat voor onze stad de meest urgente werken niet op korte termijn zullen worden aangepakt. Ik zou willen noemen de tunnel bij de overweg Schrans, volgens mij één van de urgentste werken hier, en het in versneld tempo doorvoeren van de centrale riolering. Bij mij rijst dan onwillekeurig de vraag: Zijn dit College en de Raad wel doortastend genoeg, zoals het Amsterdam se gemeentebestuur, dat geen genoegen nam met de stopzetting van de tunnelbouw en besloot de zaak in eigen hand te nemen, met het gevolg, dat deze weer op volle toeren draait? Zo zitten we ook al enige jaren te wachten op wat er t.a.v. de verhoogde uitkering uit het Gemeentefonds uit de bus zal komen. Het College maakt al enige jaren berekeningen dienaangaande; positief weten wij echter nog niets, terwijl al enige ja ren de welvaart ons land overstroomt en de financiële positie van ons land geweldig is vooruitgegaan. De volkswoningbouw dit is die van de woningwetwo ningen blijft sterk bij de behoefte ten achter. En het woningprobleem blijft bij een deel van onze bevolking zoals het was: een nachtmerrie. Het aantal directe wo ningzoekenden is sinds het vorige jaar met ruim 100 gestegen, de industriële ontwikkeling in onze stad zal, bij de huidige woningtoewijzing, dit cijfer nog doen oplopen, met als gevolg, dat de minst-draagkrachtigen de last van de woningellende nog lange tijd zullen voe len. De woningnood is al lang geen nationaal probleem meer, doch een speciaal arbeidersprobleem. In deze tijd van hoogconjunctuur, met vette winsten voor de grote ondernemers en de concerns, met een Regering, die in haar gehele politiek we kunnen het rustig vaststel len is afgestemd op hun belangen, worden miljoenen verslingerd om hun machtspositie nog uit te breiden en te versterken, terwijl wij in het geheel geen ver trouwen hebben, dat die Regering de problemen tot een oplossing zal brengen. De industriële ontwikkeling van ons land wijst in dezelfde richting. We zien, dat alleen die gemeenten, welke een snel vervoer naar West-Duitsland en het Roergebied waarborgen, in aan merking komen voor de werkelijk grote industrie. Het noorden komt op het tweede plan en zal, op enkele gemeenten na, zich moeten bepalen tot vestigingen van „half fabrikaat" of uitbreiding van kleine industrieën. De verdeling van de afgedwongen extra woningwet woningen waarbij de zuidelijke provincies worden be voorrecht bij die van het noorden, geeft hiervan wel een duidelijke weerspiegeling. Wij zullen ons dan ook hier in Leeuwarden geen al te grootse voorstelling moe ten maken, wat vestiging van grote industrie betreft. Zullen de achtergebleven noordelijke provincies werke lijk tot ontwikkeling komen, dan is het noodzakelijk, dat de gezamenlijke besturen van de gemeenten en de provincies alles moeten zetten op de doorvoering van het 20-jarenplan en niet gedogen, dat deze Regering de directe levensbelangen van de noordelijke bevol king in de weg staat. Niet de belangen van de mil jonairs, doch van de gehele bevolking moeten gediend worden, zo niet, dan moet deze Regering plaats ma ken voor een betere; dat is een conclusie, die ik moet trekken. De taken, waarvoor ons Gemeentebestuur staat, eisen op het ogenblik meer dan ooit een zelf standig beleid in de uitvoering van de meest urgente zaken. De enige voorwaarde voor het tot ontwikkeling brengen en voor ieder bewoonbaar maken van deze stad is volgens mij: een krachtig en doelbewust beleid. De heer J. de Vries: Onder het hoofd „Algemeen" wordt in het verslag van rapporteurs van het verhan delde in de sectievergaderingen o.a. gesproken over de relatie tussen overheid en bevolking, juister gezegd tussen Gemeentebestuur en burgerij. Het is een onder werp, dat zich moeilijk laat onderbrengen bij een van de begrotingshoofdstukken, vandaar, dat ik eens de vrijheid neem om nu te gaan zeggen wat ik zou willen zeggen. Over het onderwerp „Verhouding Gemeentebestuur burgerij" is wel eens vaker gepraat in deze Raad. En het is een onderwerp, waarover ook vaker gesproken zou moeten worden. Immers, naarmate de stad groeit, is er behoefte aan decentralisatie; de bevolking zal altijd moeten weten, dat ze betrokken is bij alles wat er in onze stad gebeurt. De verambtelijking van het openbare leven, sedert de oorlog vooral, heeft er toe geleid, dat men dit niet altijd meer beseft. In vele grote verenigingen ik zou als voorbeeld kunnen noe men de omroepverenigingen of de vakbeweging is het ook al zo geworden, dat een klein deel van de mensen dat daarbij betrokken is, in feite het beleid bepaalt, terwijl de grote massa leden passief hier tegenover staat. Me dunkt, dat het wezen van onze democratie hiermee gemoeid is. We zullen altijd moeten proberen, om de bevolking bij de zaken van het gemeentebeleid te betrekken en haar daarvoor te interesseren. Men zal moeten weten wat er in Leeuwarden te koop is en men zal het beleid van het Gemeentebestuur op juiste gronden moeten beoordelen. Wij komen dan terecht bij de voorlichting en bij deze voorlichting speelt de pers een grote rol. De publiciteit die bijv. van een blad als de Leeuwarder Gemeenschap uitgaat, valt in feite in het niet bij de invloed die de grote bladen in onze stad uitoefenen. En nu spijt het mij, dat van de pers en m.n. van de Leeuwarder Courant, soms ook van het Friesch Dagblad, moeilijk gezegd kan worden, dat de burgerij eerlijk en openhartig wordt voorgelicht. Het klinkt natuurlijk erg goed, als in een hoofdartikel van de Leeuwarder Courant met instemming een Ame rikaans blad wordt aangehaald, waarin men dan schrijft: „Men kan een democratie, onze democratie, niet voor liegen, dat is een van de factoren die de democratie kostbaarder, delicater, moeilijker en toch in wezen ster ker maken dan enige andere regeringsvorm in de we reld". Een tegenwerping bij zo'n betoog, schrijft de Leeuwarder Courant dan, is altijd, dat de pers maar zou willen publiceren omderwille van het publiceren zelf. Dit komt inderdaad voor. Ik vraag mij n.l. af, of de berichtgeving- over de werkzaamheden van de Ge meenteraad van Leeuwarden, zoals die m.n. in de Leeuwarder Courant worden verslagen, juist is of niet. Ik geloof, dat men daarmee publiceert om het publiceren. Onderwerpen, die in onze Raad praktisch geen bespreking kregen, omdat het merendeel van de raadsleden zich hierover niet wenst uit te spreken, bijv. een adres omtrent het opslaan van atoomkoppen op

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 5