14 Ook bij het Bureau Huisvesting wordt alles gedaan om deze verschuiving te bewerkstelligen en ik wil hier heel graag toegeven, dat in woningwetwoningen en dat geldt voor woningen der woningstichtingen even goed als voor de woningwetwoningen van de Gemeente inderdaad nog huurders zitten, die een hogere huur zouden kunnen betalen en die eigenlijk de woning vrij moesten maken. Nu geef ik ook direct toe, dat die men sen jaren geleden, toen het niet anders mogelijk was, in deze woningen zijn gekomen. Ze moesten toen gehuis vest worden en op dat moment was er anders niet dan een woningwetwoning. De heer De Jong weet ook wel, dat wij die mensen natuurlijk niet kunnen dwingen uit deze woningwetwoning te gaan en dat we hier dus moeten wachten op een natuurlijke verschuiving. In vele gevallen komt dit ook al voor. Ik kan U bijv. mede delen, dat over enkele maanden het verzorgingsflat in het Nijlan gaat draaien, waardoor verschillende wo ningen leeg komen in de vrij dure sector. We merken nu al, dat er soms een opschuiving is van drie gezin nen, waardoor beneden de dure woningen ook al iets vrij komt. De nieuwbouw in het Nijlan wijst helemaal in de richting van een opschuiving, alleen zouden we heel graag willen, dat deze vrijwillige opschuiving nog veel sneller ging. Dit duurt natuurlijk allemaal vrij lang, want als men in een goedkope woning goed zit, dan is er vanzelfsprekend ook niet gauw de neiging om naar een duurdere te gaan. Ik hoop echter ook van harte, dat deze gerichte huisvesting zich in de toekomst nog veel meer zal voltrekken. Men moet volgens mij met de woningwetbouw weer zo spoedig mogelijk terug naar die gevallen, waarvoor deze is bedoeld, n.l. voor die mensen, die slechts de laagste huur konden betalen. De heer Van der Veen heeft gepleit voor de eenge zinswoning en voor zo weinig mogelijk flatwoningen. Op dit gebied kan de Gemeente ook al niet veel anders dan zij nu doet, omdat wij moeten zorgen, dat een be paald aantal woningen in een bepaald bouwplan tot stand komt. En dat krijgt men met eengezinswoningen ten enenmale niet klaar. Tot de heer Klijnstra zou ik nog willen zeggen, dat inderdaad het woonpatroon tegenwoordig anders is dan vroeger. Er zijn op het ogenblik zeer veel kleinere ge zinnen die een woning betrekken. Men woonde vroeger blijkbaar veel meer in. Dit doet men vandaag de dag niet meer. Hier moeten we rekening mee houden, maar daarmee heb je de woningen nog niet, want de woning vooral de woningwetwoning is vandaag de dag toch ook altijd nog weer een kwestie van geld, mate riaal en van arbeidskrachten. Men kan natuurlijk wel willen, dat wij meer woningwetwoningen bouwen, maar het is niet de Gemeente, die dat in de hand heeft. Het is zuiver ook een kwestie van wat haar wordt toe gewezen. En dan kom ik ook direct bij de lieer Beuving, die zegt: Wij moeten meer woningwetwoningen hebben. Inderdaad, ik ben het volslagen met U eens, maar wij wijzen dit niet toe, wij krijgen op een gegeven moment een aantal toegewezen en ik wil U wel zeggen, dat wij vreselijk graag zouden willen, dat dat het dubbele en misschien nog wel meer zou zijn. Maar als je niet meer krijgt, dan kun je daar niets aan doen. Ik zou hier de opmerking bij willen maken, dat industrialisatie ook woningen geeft, want als een industrie zich gaat ves tigen, krijgt men ook woningen toegewezen, maar men moet ze en dat zal de Raad natuurlijk ook wel be grijpen eerst ook bouwen. Het realiseren daarvan heeft ook tijd nodig. Tot slot zou ik willen opmerken, dat we op het ogen blik rustig mogen zeggen, dat we weer een behoorlijk aantal woningen de raadsleden hebben de cijfers ook gezien op stapel hebben staan, maar ze zijn natuur lijk niet direct klaar. De heer Vellenga (weth.): De heer K. J. de Jong heeft in zijn interessant betoog ook aandacht gewijd aan de zorg van de overheid voor de zwakkeren in de samenleving, daarbij ook speciaal doelende dus op ac tiviteiten van „sociale zorg in de ruimste zin van het woord", zoals de heer Bootsma dat in zijn bondige speechje formuleerde. In het raam van dat betoog heeft de heer De Jong ook even gesproken over de zaak van de bejaardenzorg en heeft hij het prioriteitenschema genoemd, een naam die enkele jaren geleden hier ge klonken heeft, toen wij over deze materie in deze zelfde vei'gadering, in deze zelfde zaal, met elkaar discus sieerden. Van de kant van het College van B. en W. is toen gezegd, dat wij in de eerste plaats streefden naar een verpleeghuis voor chronisch zieken en bedlegerige bejaarden, dat dus deels ook kon dienen voor vervan ging van het Stads verzorgingshuis, en dat wij daarna wilden bevorderen het tot stand komen van een tehuis voor valide bejaarden, zodat dan dus het totale Stads- verzorgingshuis zijn tegenwoordige functie zou hebben verloren. Daarnaast zagen wij dan nog het particulier initiatief van een groep mensen uit de burgerij, welk initiatief wij in het verleden aanduidden met de naam: Commissie-Ytsma c.s. En thans staat het College van B. en W. eigenlijk nog hetzelfde schema voor ogen. Ik denk niet, dat de heer De Jong het ons euvel zal dui den, dat het er misschien op lijkt, dat er een verstoring van deze prioriteiten tot stand is gekomen, nu dit par ticulier initiatief vrij vlug kans zal zien om tot bouw te geraken. Ik herinner mij n.l. nog, dat hij daar van zijn kant altijd nogal sterk op aangedrongen heeft: College, houd dat particulier ini tiatief in de gaten, verleen het alle medewerking. Wet houder, wees, wat dit betreft, zo progressief als U maar kunt wezen. Over dat woord „progressief" had U nog zo'n binnenpret, weet U wel? Ik geloof dus, dat in deze hele gedachtengang dat wat er nu staat te ge beuren echt wel op zijn plaats is. Wanneer dat gerea liseerd mocht worden, kunt U het zo zien, dat op ons verlanglijstje blijft staan de zaak van het verpleeghuis en daarna wanneer wij dus ook meer inzicht hebben in de kosten daarvan, in de financiële mogelijkheden en ook in het toekomstbeeld van de verhouding Rijk en Gemeente zullen wij aandacht schenken aan de bouw van een rusthuis voor valide bejaarden. U hebt daar de vraag aan vastgekoppeld, of het College erg geluk kig was met de gang van zaken op deze terreinen. Dat is altijd wat een moeilijke vraag: in ons werk doe je met dat woord „gelukkig" niet zo veel. Eén verdieping hoger gebruik ik het nog wel eens bij bepaalde bezig heden, die ik dan verricht als ambtenaar van de Bur gerlijke Stand. Laat ik er dit van zeggen: wij zouden gelukkiger geweest zijn, wanneer wij, wat de realisering van het verpleeghuis betreft, wat minder moeilijkheden en hindernissen te nemen gehad zouden hebben, en wij zouden nog gelukkiger zijn, wanneer wij op dit moment al zouden kunnen zeggen: Dan en dan wordt de eerste paal in de grond geslagen, want dan kunnen we ook met de rest beginnen. Het zou echter kunnen zijn, dat de heer Burgemeester over die zaak nog iets naders wil zeggen; ik haak dus alleen maar even aan bij dat gene wat U in het kader van de sociale zorg hierover hebt gezegd. Op het gebied van sociale activiteiten en het terrein van maatschappelijk werk zou ik ook nog even iets willen zeggen over een paar punten, waarop mijn col lega's Van der Schaaf en Pols al zijn ingegaan, n.l. de huisvesting van de zwakke groepen in de samenleving. Ik mag daar misschien aan toevoegen, dat ik meen be grepen te hebben, dat het U ook wel interesseerde, dat er op dit punt toch wel een vorm van samenwerking en vooroverleg tussen de technische diensten, toewij zingsinstanties en ook de dienst van Sociale Zaken plaats vindt. Dit om te proberen het lukt niet altijd op deze terreinen te doen wat we kunnen doen en met name ook, wat de verplaatsing, waarop de heer Pols doelde, betreft, zoveel mogelijk te doen aan wat men de „sociale begeleiding" noemt. Wat die sociale begeleiding van bepaalde gezinnen betreft, kan ik U meedelen wat U overigens ook wel bekend zal zijn dat er juist op dit gebied een vérgaande samenwerking bestaat tussen de particuliere organen op dit terrein en de gemeentelijke dienst voor Sociale Zaken, een samenwerking die van mijn kant alleen maar toegejuicht wordt en ook zoveel mogelijk bevorderd zal worden. Dat geldt niet alleen voor deze sector van de sociale begeleiding, dat geldt in mijn gedachtengang ook wel voor de totale aanpak van het maatschappelijk werk, waarover ook de heer Engels een aantal uiteraard waardevolle opmerkingen heeft gemaakt. Er zijn inderdaad naast de gemeente lijke activiteiten op dit gebied ook vormen van maat schappelijk werk, voortkomend uit het kerkelijk en het particulier initiatief, algemeen maatschappelijk 15 werk, bijzonder maatschappelijk werk, jeugdzorg e.d. Hij weet, dat ik er van mijn kant ook altijd naar str eef de plannen die er bestaan en de voornemens die er zijn, door te spreken met de organen van het kerke lijk en het particulier initiatief op dit terrein om, het hele veld overziende, hier en daar tot een bepaalde aan pak van de problematiek te komen, en ik hoop,dat dus ook in de toekomst te doen. Ik geloof dus, dat, wat dit be treft, er iets van planmatigheid bestaat op dit gebied en dat toch ook wel die vormen van samenwerking te vinden zullen zijn, die hij en ik en ook de heer De Jong nodig achten, al zou het alleen maar om praktische redenen zijn. Dit terrein is n.l. dermate uitgebreid, dat alle instanties, die hierop werken, volop werk hebben en elkaar beter kunnen vinden in bepaalde vormen van overleg en samenwerking, dan dat zij ergens tegenover elkaar zouden komen te staan. Zowel de heer De Jong als de heer Van der Veen hebben gesproken over de zaak van de vijfdaagse werkweek. Nu de regering-De Quay ook voor het overheidspersoneel de vijfdaagse werkweek, na enige moeite (maar daar hoef ik hier verder niet op in te gaan, op speciaal verlangen ook van de heer Bootsma, die de landspolitiek maar wat wilde laten rusten) tot stand heeft gebracht, heeft dat het personeelsorgaan van de ge meente Amsterdam aanleiding gegeven tot een leuke karakteristiek van alle dagen van de week. Die wil ik U niet onthouden en met goedvinden van de Voorzitter wil ik die even snel releveren. Dat lijstje luidt dan als volgt: Palmzondag, blauwe maandag, dolle dinsdag, as- woensdag, witte donderdag, goede vrijdag, quay-e za terdag. De vijfdaagse werkweek, waarbij ook de vrije zaterdag het deel is geworden van het gemeenteperso- neel en dat ook in een definitieve vorm straks zal wor den, geldt niet voor alle groepen van dat gemeente- personeel, maar nu heb ik één ding eigenlijk niet be grepen bij de heer K. J. de Jong en dat is, dat hij be vreesd is, dat de vrije zaterdag niet zou gelden voor de maatschappelijk zwakke groepen van het gemeente- personeel. Dat kan ik niet inzien, want als ik nu eens de twee belangrijkste sectoren mag noemen, waar op dit punt bepaalde moeilijkheden liggen: ziekenhuis (verpleegsters enz. dus) en politie, dan is het mij hele maal niet duidelijk wat U bedoelt met maatschappelijk zwakkeren. (De heer K. J. de Jong: Delen die er dan nu al in?) Ja, ja, inderdaad, niet echter de beide be langrijke sectoren, door mij zojuist genoemd, maar die vallen toch niet samen met de „maatschappelijk zwak ke groepen". Dat is mijn bezwaar tegen Uw redene ring. Ik vind het mét U spijtig, dat het hier nog niet gelukt is; daar zit nog heel wat aan vast natuurlijk. Ik had de gedachte, dat U in Uw hele betoog over de achterstand die de maatschappelijk zwakkeren nog heb ben, die achterstand nu ook weer geïllustreerd zag door het feit, dat die vijfdaagse werkweek voor hen nog niet gerealiseerd is. Ik heb echter begrepen uit Uw reactie op wat ik zo vragenderwijs stelde, dat U dit bedoelt: De vijfdaagse werkweek geldt voor het ge- meentepersoneel, maar voor bepaalde groepen is er nog een reële achterstand, omdat ze er nog niet in delen. Deze groepen hebt U echter niet de kwalificatie „maat schappelijk zwak" willen verlenen. (De heer K. J. de Jong: Maar dat zijn over het algemeen niet de hoogst geclassificeerden. De Voorzitter: Nou, de directeur van de G.G.D.!) Dat zou ik zo niet mét U durven zeggen. Ik had dus eigenlijk niet begrepen, wat U er precies mee bedoelde, maar dat kunt U alsnog toelichten. De laatste opmerking van de heer De Jong en ook de laatste opmerking van dit betoogje van mijn kant betreft dus de zaak van de sociale werkplaats, de werk plaats voor gehandicapten. Ik ben het met hem eens, dat die nog niet over de hele linie bevredigend is, wel wat betreft de toepassing van de betrokken rijksrege lingen en de werkvoorziening in deze tijd van hoog conjunctuur. Een groot aantal moeilijkheden van het ogenblik wordt veroorzaakt door het feit, dat men hier nog met een oude werkplaats werkt. We zijn bezig om te proberen hier zo vlug mogelijk een nieuwe werk plaats van de grond te krijgen. U weet, dat daar aan gewerkt, aan getekend, aan geschetst wordt en dat we ook bezig zijn om hiervoor de nodige medewerking te krijgen van de financiën verschaffende instanties. Ik hoop mét U, dat wij in staat zullen zijn om dus ook op dit gebied de bestaande achterstand te kunnen inlopen. De Voorzitter: Er is nog het een en ander over gebleven, dat ik zal moeten beantwoorden, „moeten" dan in die zin, dat het voor mij helemaal geen straf is; het is slechts zoals ik in het begin van de be antwoording heb gezegd een gevolg van het feit, dat de beantwoording van de algemene punten die niet door de heren Wethouders zijn beantwoord, aan mij toevalt. Nu zal ik trachten zo kort mogelijk te zijn, om toch in elk geval deze zitting om half-één te be ëindigen. Het eerste wat ik zou willen antwoorden op hetgeen hier in de Raad is opgemerkt, is, dat het Col lege slecht kan aanvaarden, dat het in gebreke zou zijn in de trant, zoals dat door de heer K. J. de Jong is betoogd, n.l. wat betreft het nemen van Gods woord als richtsnoer in het openbare leven. Dat in gebreke zijn zou alleen het geval zijn, wanneer het College de zelfde beginselen huldigde als de heer K. J. de Jong. Wanneer dat niet het geval is, dan kan men ook niet zeggen, dat het College, handelende volgens z ij n be ginselen, in gebreke is. En ik zou daaraan willen toe voegen, dat die beginselen dan toch wel de uitgespro ken speciale beginselen zijn van de heer De Jong en zijn groep en ook niet gedeeld worden door diegenen, die zich toch ook wel van positief christelijke belijde nis noemen, maar desniettemin geen bezwaar hebben, dat hier geen ambtsgebed uitgesproken wordt en dat er wel een kermis op zondag wordt gehouden. Ik ge loof, dat ik daar verder wel van kan afstappen. Ik zou dan willen overgaan tot een ander algemeen punt. Er zijn door verschillende raadsleden allerlei wensen geopperd, die naar hun mening, zo heb ik het althans begrepen, niet snel genoeg in vervulling zijn gegaan tot dusver. Nu is de gemeente Leeuwarden met een heel grote achterstand uit de laatste oorlog ge komen, een achterstand, die de Gemeente betrof, zo als die op zich zelf gezien moet worden, een achter stand die nog groter is, wanneer wij in ogenschouw nemen welke taak de gemeente Leeuwarden en dan in het bijzonder de stad Leeuwarden heeft in het geheel van de provincie Friesland. Als wij de achterstand tegen die achtergrond zien, dan is er inderdaad ook bij het College een bijzonder grote lijst van allerlei zaken die tot dusver niet gerealiseerd konden worden en waar van we slechts mogen hopen, dat het ons zal mogen gelukken om ze binnen afzienbare tijd wél te reali seren. Maar dan kom ik onmiddellijk op de opmerking die al door de Wethouder van Financiën is geuit: Wij zitten met zeer beperkte financiële mogelijkheden, zo als we daar ook tot dusver mee gezeten hebben. Eigen lijk moet de financiële toestand van de Gemeente vol ledig het beleid bepalen en wanneer aan één bepaalde zaak financiën worden besteed, dan kunnen die niet aan andere zaken worden besteed. In het bijzonder geldt dit t.a.v. de subsidies. Wij hebben nu eenmaal op het ogenblik de toestand, dat wij over een aantal jaren, wanneer de nieuwe financiële verhouding volledig is doorgewerkt, misschien dekking hebben voor de uit gaven, zoals die op het ogenblik gedaan moeten wor den, maar elke groei, die toch ook stellig nodig is, is daarmee dan nog niet opgevangen. We moeten wel heel duidelijk weten, dat alles wat wij op het ogenblik aan nieuwe uitgaven voteren, inderdaad de strekking heeft om het tekort nog groter te maken en, zoals ik zeg, de mogelijkheid tot financiering van andere zaken afsnijdt. Wij hebben bij de pogingen tot het in halen van die achterstand ook allerlei praktische moei lijkheden ontmoet, zullen die ook blijven ontmoeten, niet alleen moeilijkheden, die bestaan in de veelheid van instanties, waarmee wij te maken hebben, maar ook moeilijkheden in de personeelsvoorziening. Het is helaas moeilijk, speciaal voor de hogere posten, vol doende mensen te vinden, vandaar dat ook in dat op zicht de vaart waar zopas over gesproken is bij het uitvoeren van werken, wel eens dreigde geremd te worden. Als ik over vaart spreek, dan ontmoet ik de wens, dat de Raad tijdig en volledig zal worden ingelicht; ik heb bij andere gelegenheden toch ook wel van onze kant de wens te kennen gegeven, dat de Raad oog zou hebben voor de snelheid, waarmee bij tal van zaken gewerkt moet worden, oog ook voor de stroom versnelling, die de kernaanwijzing in verschillend op zicht meebrengt. Het streven van het College is tel-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 8