4
daille. We hebben dat ook kunnen zien bij de onder
scheidingen in de Orde van Oranje Nassau. Wanneer
je in een bedrijf een gewone functie bekleedt, dan kom
je na veertig dienstjaren in aanmerking voor een bron
zen medaille. Heb je het voorrecht om bijv. voorman,
of chef te zijn en je hebt bijv. vijf mensen onder je
staan, dan kom je in aanmerking voor zilver. We heb
ben zelf meegemaakt, dat men iemand dan maar pro
beerde chef te maken om deze man toch in elk geval in
aanmerking te doen komen voor een zilveren medaille.
Dergelijke dingen kweken geen sympathie voor een
dusdanige onderscheiding en ik kan me indenken, dat
bepaalde personen, die zoiets krijgen aangeboden, zeg
gen: ik zal het uit beleefdheid aannemen, maar waarde
heeft het voor mij niet. En daarom hoop ik, dat de
gemeente Leeuwarden het bij één onderscheiding laat,
hetzij in brons, hetzij in zilver. Ik wil met beide wel
meegaan. De gouden erepenning is natuurlijk bestemd
voor het ereburgerschap; daar gaan we zonder meer
mee akkoord.
De heer Van Balen Walter: Wij zullen gaarne ak
koord gaan met Uw voorstel tot het instellen van een
ereburgerschap en het verlenen van een erepenning.
Met de heer Bootsma zijn wij van mening, dat dit zeker
één erepenning moet zijn. Dus niet twee in zilver of
brons. Maar in tegenstelling met de heer Bootsma pre
fereren wij brons. Wij zijn van oordeel, dat deze pen
ning in brons werkelijk sierlijker zal zijn dan in zilver.
De heer Klijnstra: Ik ben helemaal niet zo enthou
siast over deze penningen. Hier zal dan geen lintje
aan verbonden zijn misschien, maar als wij de lange
reeks van namen in de pers lezen met een verjaardag
van de Koningin, dan dwarrelt het ons zowat voor de
ogen en ik vraag me wel eens af: Zijn dat nu werkelijk
zulke bijzondere verdiensten, die deze mensen hebben
gepleegd? Mij dunkt, dat de een grotere capaciteiten
heeft meegekregen bij het ter wereld komen dan de
ander. De één kan ook meer presteren in het leven dan
de ander. En moet dat nu uitgedrukt worden met zo'n
erepenning? Misschien kunnen we er niet zonder, maar
het lijkt me toch toe, dat de gemeente Leeuwarden in
dit opzicht dan toch wel zeer zuinig moet zijn en dat
zij niet te royaal met deze penningen moet gaan
strooien. Anders wordt het een soort karikatuur. Ik
geloof, dat dit niet aanbevelenswaardig is. Voor het
ereburgerschap voel ik meer dan voor de erepenning.
Daar ik weet, dat mijn antipathie tegen deze pennin
gen geen bijstand zal vinden, tenminste geen bijstand
van betekenis, zal ik er verder ook niet over spreken,
maar ik zou de voorstellen wel willen steunen wan
neer naast het ereburgerschap slechts één erepenning
wordt ingevoerd.
De heer Beuving: De woorden van de heer Santema
zijn mij uit het hart gegrepen. Ik kan dat volledig on
dersteunen. Ook het amendement, dat er binnen ge
komen is van de heer Bootsma c.s. zal ik van harte
ondersteunen.
De Voorzitter: Dan zou ik nu graag betreffende het
vraagstuk van welk metaal deze erepenning moet wor
den vervaardigd en de tekst van de penning het woord
willen geven aan de heer Van der Schaaf, wethouder
van Openbare Werken, niet in die kwaliteit vanwege
de ommuring en zo, maar omdat, zoals U ook uit de
stukken wel hebt kunnen lezen, de heer Van der Schaaf
zich nogal intensief met deze tekst heeft beziggehouden.
De hear Van der Schaaf (weth.): It punt is oansnien
troch de hear Santema en as ik him goed bigrepen
haw, dan seit hy: Yn de tiid, dat de wurden ,,Hold ende
Gonstich" hüsriem wiene, doe bistie de Aldehou noch
net. Ik leau, dat ik him dat wol tajaen moat. Mar dér-
mei is noch net oantoand, dat dit net goed wêze soe.
Nei üs bitinken is it dus sa: Op sa'n pinning fan de
gemeente moat men oanbringe in typearjend elemint
üt de symboalen fan de gemeente. Dan fait uteraerd de
kar op ien fan de fornaemste en meast sprekkende
dingen. En hoe goed men nou ek it plattelansdiel fan
de stêd tagedien is, hoe gonstich men der ek tsjinosr
stiet, it is dochs sa, dat yn de gemeente Ljouwert, sa't
dy him nei de anneksaesje, dus hjoed, manifestearret,
de stêd it meast sprekkende en it fornaemste diel is.
Dat is net to üntstriden. Men kin op sa'n bitreklik
lytse rümte as de pinning eigentlik net folie mear oan-
tsjutte. Hwant as men ien kear de stêd foar kar nom-
men hat om to tsjinjen as symboal fan de gemeente,
dan moat men üt dy stêd noch hwer in ünderdiel nim-
me. En dat dogge wy dan mei in öfbylding fan de
Aldehou, dy't foar de stêd noch hwer in hiel typearjend
elemint is. Men kin dat noch fierder ütwreidzje en
sizze, dat it plattelansdiel fan de gemeente Ljouwert
der dochs ek bipaeld wol yn meistimme kin, dat dc
Aldehou in symboal foar de hiele Gemeente is. Hwant
seis yn bipaelde toeristyske reklamedingen, folders
ensfh., sjocht men noch wolris, dat seis foar de pro-
vinsje Fryslan de Aldehou as in sprekkend symboal
tsjinst docht. Dêrom is it nei üs idé bipaeld goed om
foar de gemeente Ljouwert, sa't it hjoed is, dizze sym
boalen to kiezen. Der stiet ek op de oare kant it heral-
dyske symboal fan de stêd, mar dan yn moderne sty-
learre foarm, sadat wy nei myn bitinken hjir bipaeld
net yn hoege to sykjen in efterütstellen fan it platte
lansdiel fan de gemeente, mar in biheining needsaek-
likerwize fan de symboalyk, dy't op de pinning ta üt-
drukking brocht wurdt.
Over de kwestie of hier een zilveren, dan wel een
bronzen penning zou moeten worden gekozen voor het
geval er tot één penning wordt besloten, wil ik even
mededeling doen van het feit, dat de Burgemeester en
ik geruime tijd geleden een bezoek hebben gebracht
aan het Penningkabinet in Den Haag en dat wij daar
een grote collectie penningen van moderne ontwerpen
hebben kunnen bewonderen. Daarbij komt uitdrukke
lijk als hoofdgedachte naar voren, dat deze het fraaist
worden uitgevoerd in brons en dan nog in gegoten
brons. Niet in geslagen vorm, maar in gegoten vorm.
Daardoor krijgt men die heel eigenaardige nuancering
in de glans op het werk, wat men bij een zilveren
exemplaar niet heeft. Een zilveren exemplaar kan in
verband met het onderhoud vooral in gezinnen waar
gerookt wordt ook nogal een beetje last meebrengen.
Wanneer zou worden besloten tot het invoeren van één
erepenning staat het College op het standpunt, dat,
zoals ook is uitgesproken door enkele leden van de
Raad, een bronzen exemplaar toch wel duidelijk te
prefereren is.
Mijnheer de Voorzitter, het overige zou ik gaarne aan U
willen overlaten, nadat ik dus nog even aan de heer
Santema heb gezegd, dat de uitdrukking ,,Hold ende
Gonstich" als weergave van hetgeen de begiftigde heeft
betoond toch wel gelukkig gekozen is. En wanneer
men dus zegt: „Toen dat gezegd werd, toen was de
Oldehove er niet", dan geef ik als antwoord, dat des
ondanks de combinatie van het opschrift en de Olde
hove toch wel juist is.
De Voorzitter: Ik geloof, dat ik volstaan kan met
de bespreking van mijn kant van het amendement, dat
ingediend is geworden. U kunt zich voorstellen, dat
het College bij zo'n eenstemmigheid in deze vergader
zaal voor die eenstemmigheid toch wel gevoel heeft.
Dus daarom kan ik U vertellen, dat wij wel bereid zijn
dit amendement zo over te nemen. Dat wil dus zeggen,
dat het voorstel, dat wij gedaan hebben, dienovereen
komstig wordt gewijzigd, n.l. dat er dus één bronzen
erepenning zal komen. U wilt dan de preciese redactie
van de vast te stellen verordening wel aan ons over
laten naar ik aanneem. Wij stellen prijs op een feilloze
redactie, dat begrijpt U wel. U hebt zoéven van de
heer Van der Schaaf gehoord hoe moeilijk het is met
teksten en hoe gemakkelijk men er verschil van mening
over krijgt. Dus het lijkt mij toch wel goed toe, dat
wij de bedoeling van de Raad, n.l. één bronzen penning,
vloeiend in de redactie van het betreffende lid van de
verordening gaan opnemen. U kunt met die gedachte
wel akkoord gaan? Dan zou ik willen volstaan met die
raadsleden, die van hun instemming en waardering
voor het voorstel hebben blijk gegeven, dank te zeggen.
Ik zou daaromtrent nog dit willen zeggen en dat is
min of meer een antwoord aan de heer Klijnstra. Ik
geloof, dat het toch wel zo is, dat ook de plaatselijke
overheid er op een bepaald ogenblik behoefte aan kan
hebben dat is ook in het verleden zeer duidelijk ge
bleken om in deze vorm een blijk van waardering
te geven voor de ver-dienste, die een burger van welke
rang of stand ook voor de gemeenschap, die Leeuwar
5
den toch vormt, heeft gehad. Ik geloof, dat het voorstel
zo gezien volkomen verklaarbaar is.
De hear Santema: Ik haw oan de biantwurding fan
it Kolleezje van B. en W. fornommen, dat hja yn diz-
zen üs wol tagedien binne. Mar oan it adres fan dy
wethalder, dy't praten hat oer it opskrift en oer de
symboalen op dy medalje, dy't dan skieik fan brüns
wêze sil, soe ik dit dochs noch wol sizze wolle: It is net
inooglik, dat bygelyks neist dat symboal fan de Alde
hou, dat hy yndied hjir as ien fan de meast bilangrike
symboalen fan de stêd Ljouwert nei foaren bringe kin,
en neist dat symboal fan de poarte, fan de Tünster Poarte
haiv ik tocht, en fan dy stikjes muorre, dy't allegearre
stêdlike symboalen binne, troch dyselde graveur noch
in öfbylding fan bygelyks in agrarysk symboal steld
wurdt? In kou. (Laitsjen) Dat wie neffens my in kost-
like forbining fan it stêdlike mei it plattelansdiel. Dat
hoecht ek net safolle mear to kostjen. As men de bi-
greating sjocht fan it üntwerp, dan soe ik sizze, dat
oan it folgjende definitive üntwerp en oan it stimpel
dochs net sa folie mear hoecht to barren om dit lytse
symboal, dat tagelyk de ienheit fan de gemeente Ljou
wert demonstrearret, der op oan to bringen. Mei ik dit
ütstel oan B. en W. yn earnstige oerweging jaen?
De heer Beotsma: Er is door Uw betoog al wel ko
men vast te staan, dat er geen bezwaren tegen brons
bestaan. De hoofdgedachte van ons was dan ook te
geraken tot één erepenning. En wanneer er nu ge
sproken wordt, dat deze penning geen medaille in de
betekenis van een draagmedaille is, maar ook gelet op
de grootte een legpenning, dan kan ik onder
schrijven, dat die penning in brons zeker mooier zal
zijn dan in zilver. Maar er moest een keuze gemaakt
worden. Er was even overleg en toen hebben we ge
zegd „zilver", maar we staan er volkomen achter als
dit „brons" wordt. Als het maar één penning wordt.
De hear Van der Schaaf (weth.): Dy kou kin er nou
krekt net mear by. (Stim: In kealtsje dan!) It is na-
tuerlik ek de fraech yn hoe fier men de kou it symboal
fan it plattelan neame kin. Wy hawwe yn dit rieds-
brief ek steld, dat de muorre, dêr't Jo nou efkes tsjin
oan roun binne, eigentlik it symboal fan de mienskip
is, of fan de „meente" en dan net direkt yn de steats-
rjochterlike foarm fan hjoed-de-dei, mar „meente". En
dy muorre wie in soart mienskipsidé. Wol men ien
pinning hawwe foar de gemeente, dan liket it my ta,
dat mei de motivearring, sa't dy hjir jown is, de mien
skipsidé, dy't tusken it plattelansdiel en it stêdsdiel
bistiet, dochs wol ta ütdrukking brocht is. Ik leau net,
dat wy noch ündernimme moatte om hjir in kou as
symboal fan it plattelansdiel op oan to bringen. Hwant
as ik my dan foarstel, hoe't de forhaldingen op dy
bitreklik lytse romte wêze soenen, dan kin ik my dat
esthetysk ek net goed foarstelle. Ik nim ek oan, dat
de kunstner der in tige great biswier tsjin hawwe sil,
sadat ik dat net oanriede en ek net oernimme wol, om
dat foar my de Aldehou as sadanich foar it stêds- en
it plattelansdiel in foldwaende symboal is fan üs ge
meente.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
gewijzigde voorstel van B. en W.
Punten 6 t.e.m. 9 (bijlagen nos. 194, 197, 185 en 182).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 199).
De heer Bosgraaf: Bij het doorzien van de stukken,
die bij dit punt ter inzage lagen, is nogmaals voldoen
de gebleken hoe belangrijk het is, dat er vooral voor
de kwekers en misschien ook wel voor de boeren com
penserende grond is. Dit is voor deze mensen natuur
lijk veel en veel meer aantrekkelijk dan een vergoe
ding in geld, omdat niet alles met geld goed te maken
is. Ik weet wel, da.t wij deze grond niet kunnen mis
sen; die moeten we dus hebben. En ik weet ook wel,
dat de mogelijkheden er niet altijd zijn, maar voor de
tuinders is men toch bezig iets te doen, of tracht
men iets te bereiken. En nu word ik er een heel klein
beetje nieuwsgierig naar of men in die tijd, dat we
niets gehoord hebben, ook wat gevorderd is met deze
zaken. Mijn vraag is dus, of er binnen zeer redelijke
tijd voor de kwekers, die hier gedupeerd worden, een
mogelijkheid ontstaat om compensatie in grond te
krijgen.
De heer K. J. de Jong: Het betreft hier een formele
kwestie. Het is mij gebleken, dat bij de stukken, die
met betrekking tot dit agendapunt beschikbaar waren,
enkele brieven, gedateerd 1 maart 1961, aanwezig wa
ren. Die stukken waren aan de Raad gericht. Nu had
ik het juister gevonden, dat die stukken direct na 1
maart in de map „ingekomen stukken" aan de Raad
ter kennis waren gebracht met het advies van B. en
W. om deze ter afdoening in handen te stellen van
B. en W. Ik geloof niet, dat het juist is om deze stuk
ken drie, vier maanden achterwege te houden en de
Raad er niet direct over in te lichten.
De heer Van der Schaaf (weth.): In antwoord op de
vraag van de heer Bosgraaf kan ik mededelen, dat er
inderdaad met de voorbereiding van het plan om ver
vangende gronden aan gedupeerde tuinders te geven
voortgang is gemaakt. En die voortgang bestaat o.a.
hierin, dat het plan, zoals dat in hoofdzaak was ge
dacht door de dienst van Openbare Werken, met de
belanghebbenden in verschillende onderhouden is be
sproken en dat wij onlangs ook een schriftelijke uiteen
zetting daarover hebben ontvangen, waaruit blijkt, dat
men met de opzet van dit plan wel akkoord gaat, zo
dat wij een aanmoediging hebben gekregen om in de
ingeslagen richting verder te gaan. De grond is hier
voor echter nog niet verkregen, maar nu wij een posi
tieve reactie hebben ontvangen zullen wij onze pogin
gen in die richting voortzetten.
De heer De Jong komt met een kwestie van formele
aard. Het is hem opgevallen, dat een aantal brieven
van 1 maart 1961 nu pas ter kennis van de Raad ko
men. De kwestie is formeel, zegt de heer De Jong, en
ook een formele kwestie heeft recht op behandeling.
Nu geloof ik, dat het totnogtoe niet gebruikelijk was
om dit te doen zoals de heer De Jong heeft gesugge
reerd. Dit is n.l. niet de gewone procedure. Anders is
het met een adres aan de Raad, dat een bepaalde ac
tuele kwestie aan de orde stelt en dat ter visie wordt
gelegd en dan veelal om preadvies wordt genomen. In
dit geval geldt echter een meer speciale procedure. De
onteigeningsprocedure heeft bepaalde fasen en een van
die fasen is, dat men tegen het onteigeningsbesluit be
zwaren kan inbrengen. Dan is de meest praktische en
gebruikelijke gang van zaken, die totnogtoe hier ook
is gevolgd, dat de ingekomen bezwaarschriften worden
verzameld tot een bundel en aan de Raad worden ge
presenteerd op het moment, dat de Raad zijn beslissing
in de volgende fase zal nemen. Zo is dat hier ook ge
beurd, met de meeste argeloosheid mag ik wel zeggen.
En ik geloof ook, dat dit wel bijzonder praktisch is. De
bezwaarschriften muntten trouwens uit door een ma
gere inhoud. Een inhoud, die zeer mager was, maar
de leesbaarheid overigens verhoogde. Nu zou ik willen
vragen: mogen we er nog eens over denken of het aan
beveling verdient om dit nu te doen zoals de heer De
Jong suggereert? Ik zie niet in, dat er grote bezwaren
tegen zijn, maar ik zie ook niet in, dat het veel nut
heeft, want de bezwaarschriften moeten toch weer te
rugkomen op het moment, dat de Raad voor een be
slissing wordt geplaatst. En eerder kan noch de Raad
en kunnen noch B. en W. er eigenlijk veel aan doen,
omdat deze stukken een bepaalde weg moeten volgen
voor het inwinnen van adviezen e.d. Ik wil dus wel toe
zeggen, dat wij nog zullen) overwegen of dit ook aan
beveling verdient, maar ik wil vaststellen, dat er in dit
geval bepaald geen opzet is geweest om stukken ach
ter te houden. Het is door de gebruikelijke gang van
zaken zo gekomen en er zijn in geen enkel opzicht
belangen mee geschaad.
De heer K. J. de Jong: Ik ben wel tevreden gesteld
door het antwoord van de Wethouder. Ik ben ook hele
maal niet van mening geweest, dat hier opzet in het
spel geweest is van de zijde van het College, dus zo
heb ik het bepaald ook niet bedoeld. Maar het lijkt mij
alleen maar juister toe, dat de Raad zodra er een adres
binnenkomt dit ook zo spoedig mogelijk weet, wat voor
een adres dat dan ook is. Het lijkt mij juister, dat wij
dat weten. En dan kan evengoed die procedure verder