V ■v*»-'- f- 6 wol fan miening, dat it it komité net ta eare strekt, dat it dy f 50.000,net by elkoar bringe kinnen hat en dat it ta einbislüt noch by de oerheitsynstansjes oan- klopje moat om dêr yn alle gefallen noch f 20.000,by to krijen. Dat foroardielje wy ek. As de tsjerken tsjint- wurdich in bidrach byelkoar bringe moatte fan f 100.000,dan komt dat dei*, yn in omsjoch, en as sadanich hie it fan bilang west, dat dit bidrach der ek yn in omsjoch west hie. It spyt my, dat de Rie net ienriedich foar dizze man, dizze Ljouwerter, dizze Fries, dizze Nederlanner, dit bidrach tastiet. De heer Kamstra: In dit voorstel wordt alleen ge sproken over Troelstra als dichter-staatsman en dat is, meen ik, toch wel heel goed gekozen, omdat dit de kleinste kans gaf, dat men met bezwaren zou komen. We hadden ook de verwachting, of tenminste de stille hoop, dat dit voorstel zonder discussie zou worden aan genomen. Dat kon schijnbaar niet, want de discussie is al geopend door de heer Bootsma, die het natuurlijk wel zou willen aanbevelen en de mening van zijn fractie naar voren bracht. Dan was het ook logisch, dat de heer De Jong zijn mening daar tegenover wilde stellen. Hij heeft dat toch heel sober gedaan, ofschoon het eigenlijk begrijpelijk was, dat hij daarbij 1918 aan haalde. Maar, willen we Troelstra zien in verband met hetgeen hij heeft gedaan en gezegd in 1918, dan is het ook goed hem dan te zien in zijn totaliteit, want er is ook nog iets anders van Troelstra te vertellen, wat zeer in zijn voordeel is. Ik voel er echter niet veel voor hier lang over dit punt te spreken. Ik vind het eigen lijk jammer, dat er over gesproken wordtmaar ik mag U wel mededelen, dat onze fractie vóór dit voor stel zal stemmen. De heer Ytsma: Het was eigenlijk niet mijn bedoeling aan hetgeen onze fractievoorzitter heeft gezegd nog iets toe te voegen. Een debat over deze zaak lijkt mij niet wenselijk en ik geloof, dat het niet goed is in al lerlei sentimenten, die hier vanavond niet ter zake doen, te vervallen. Het verwondert mij in hoge mate, dat de A. R. Partij op het ogenblik Troelstra heeft op 19 september 1925 afscheid van de politiek geno men en hij is gestorven in 1930 nog geen afstand kan nemen van wat in 1918 is gebeurd en dit nog niet kan vergeten. Dit had ook allerlei achtergronden, maar daar wil ik verder niet over uitweiden. Het spijt me, dat dit debat plaats heeft, omdat wij hier op het ogen blik van plan zijn met het geven van die f 10.000,— een groot staatsman te eren. Ik wil U wel vertellen, dat de houding van de heer De Jong wel schril af steekt bij de houding van een staatsman, die pas ten grave is gedragen. Ik noem hem met grote ere in deze raadsvergadering: Pieter Sjoerds Gerbrandy, die zich volkomen, met hart en ziel, achter deze zaak heeft geplaatst en voor de heer K. J. de Jong c.s. een illuster voorbeeld zou kunnen betekenen. Ik hoop, dat wij met deze f 10.000,zeer binnenkort in staat zijn dit monument te stichten. Ik geloof, dat wij als ouderen met eerbied en ontzag naar dit stand beeld kunnen opzien. En dan zullen wij onze kinderen over deze grote figuur vertellen. Ik hoop, dat dit voorstel wordt aangenomen. De heer Klynstra: Ik kan heel kort zijn. Ik geloof, dat men hier het beste weinig woorden kan gebruiken. Pieter Jelles Troelstra is een grote figuur geweest, die natuurlijk zijn fouten heeft gehad, maar ook t.o.v. hem geldt: Hij, die zonder zonden is, werpe de eerste steen. Ik geloof, dat deze Troelstra èn als staatsman èn als politicus èn als mens de eer toekomt, die men hem nu hier bewijzen wil. Ook als de sokkel voor zijn stand beeld meer dan f 10.000,mocht kosten, zou ik er wel graag vóór zijn om die hele sokkel dan maar te be talen. De heer Van der Veen: Wij zouden ons willen los maken van de discussie, die ontstaan is over dit voor stel, maar ook ik moet toch wel zeggen, dat, als de „partijgenoten'' van de heer Troelstra een iets minder positief geluid hadden kunnen laten horen, het voor ons gemakkelijker was geweest voor dit voorstel te stemmen. Wij zullen hier echter toch geen bezwaar tegen maken, maar de waardering voor de figuur van Pieter Jelles Troelstra ligt voor anderen toch wel iets anders dan die, welke verschuldigd is door de fractie van de P. v. d. A. Ik geloof eigenlijk, dat ik het ook uitsluitend maar met het allerlaatste punt van de heer Santema eens kan zijn: Wanneer deze figuur werkelijk in bepaalde kringen van ons volk zo'n grote en ook zo'n emotionele betekenis heeft, dan moet dat toch wel het socialistische volksdeel zijn en dan past het dat volksdeel toch wel, het schaamrood op de kaken te krijgen, als men daar met elkaar niet het enthousiasme en de offervaardigheid kan opbrengen om deze inder daad luttele f 10.000,het hele akkevietje kost tenslotte ook nog maar 60 mille bij elkaar te bren gen. Ik begrijp niet, dat men aan de ene kant zo over vloeien kan van waardering en aan de andere kant die waardering niet kan materialiseren met die 10 mille. Wij zullen ons overigens niet tegen die 10 mille voor de sokkel verzetten. De heer Balt: Zoals de voorzitter van onze fractie al zei, hebben wij hier niet een debat over willen voeren, maar nu er verschillende stemmen geklonken hebben, wil ik toch zeggen wat mijn persoonlijke mening is. Het voorbeeld van Oldenbarnevelt dat de heer Santema geeft, raakt natuurlijk kant noch wal. Het gaat om geld uit de overheidskas dat nu gevraagd wordt, er- wat in 1918 is gebeurd, ging tegen nu nog levende leden van het Koninklijk Huis. In dat licht moet ons bezwaar, tenminste mijn persoonlijk bezwaar, worden gezien. De heer J. de Jong: Ik wil mij eigenlijk niet in dit debat mengen, maar ik zou toch wel even onze fractie voorzitter in bescherming willen nemen. Er wordt hen verweten, dat hij iets heeft losgemaakt, maar mag ik er even aan toevoegen, dat de fractievoorzitter alleen namens onze fractie zijn instemming betuigde met di voorstel? Meer wil ik er niet van zeggen. De heer Tiekstra (weth.Ik zal mij niet in het debat gaan mengen en me daaraan ook houden. Ik kai dus bijzonder kort zijn. Dan behoef ik mij slechts vol ledig aan te sluiten bij wat in de raadsbrief aan het slot van de eerste alinea staat, n.l. dat ten eerste (hel staat hier als laatste punt) in het algemeen de mede werking en eventueel ook een bijdrage aan de plaat sing van een kunstwerk van dit formaat door de over heid altijd toegejuicht behoort te worden; ten tweede, dat dit nog te meer het geval is, wanneer het gaat om een standbeeld voor iemand, die in onze stad geboren is en er gewoond heeft. Voorts meen ik, dat ik een klein misverstand recht moet zetten, n.l. hwer't de hear Santema sein hat. dat men by einbislüt noch om in bydrage by de oer- heit oankloppet. Ut it dossier blykt wol, dat de kor- respondinsje om in bydrage fan de stêd Ljouwert al op 21 maert 1959 bigjint en doe wie men mei de hiele ynsamling noch net dwaende. Hier wilde ik het bij laten. Ik geloof, dat we alleen maar dankbaar mogen zijn, dat dit standbeeld er komt. De heer K. J. de Jong: Ik had hoop gehad, dat er voor mij niet een tweede instantie nodig zou zijn, maar vooral de heer Santema heeft mij wel enkele opmerkingen in de schoenen geschoven, die ik toch eigenlijk wel graag even, zij het dan sober, wil couperen. In de eerste plaats heeft hij gezegd: „We hebben de tweede wereldoorlog gehad." Ik aanvaard dat standpunt. Inderdaad, wij leven nu in een andere situatie, maar dat is net de kwestie, waar het hier om gaat. Wanneer wij hier een standbeeld voor de heer Troelstra willen helpen oprich ten, dan kunnen we ons niet losmaken van de tijd, waarin deze geleefd heeft. Zou de heer Troel stra nu leven, dan zou dit geval heel anders lig gen. Wij weten wel, dat de Partij van de Arbeid, dus de grote socialistische partij van nu, toch wel een heel sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt ik denk alleen maar aan het boekje van de heer Vorrink „Een halve eeuw beginselstrijd" en ook nog weer een bepaalde ontwikkeling na de bevrijding. U moet ons bezwaar niet stellen tegen de situatie waarin de socia listen hier nu in Nederland leven. We hebben hier te maken met de heer Troelstra, die in zijn tijd de re presentant was van een groep, die naar onze mening 7 toen toch wel anders ingesteld was dan nu. Laat ik het voorzichtig stellen. En gezien in die tijd moet 1918 niet snel worden vergeten. Wanneer we het algemene ge voelen in de partij van toen in aanmerking nemen, dan is juist de figuur van Troelstra voor ons zo moeilijk aanvaardbaar. Aan de andere kant werken wij toch wel graag met de Partij van de Arbeid samen in tal van opzichten, op tal van terreinen. Dat blijkt hier in de Raad ook wel. Ik geloof, dat wij hier toch wel tot en met een gunstige samenwerking hebben, maar daar gaat het in dit geval bepaald niet om. De heer Santema haalt het Fries-nationale er bij en ziet in Troelstra als zodanig een nationale figuur. Ik geloof dat niet, omdat Troelstra juist de man was, die een greep naar de macht gedaan heeft. Hoe kunt u die een nationale figuur noemen? Dat is voor mij juist de moeilijkheid. Ik moet hier wel stelling tegen nemen, omdat de heer Santema mij dingen verweten heeft, die ik toch eigenlijk liever niet op me laat zitten. Ik heb dit debat bepaald niet gewild, maar ik kan er in verband met de opmerkingen van de heer Santema toch niet voor weg, te zeggen, dat ik niet vergeten wil. Wij willen wel vergeten wat vergeten kan worden, maar niet dat wat Troelstra deed. De heer Tiekstra zegt, dat het om een bijdrage voor een kunstwerk gaat. Een kunstwerk willen wij graag subsidiëren en een oud-Leeuwarder willen wij ook graag eren, maar juist de persoon, om wie het in dit geval gaat en die ik zojuist al geschetst heb, maakt het voor mij en ook voor mijn fractie moeilijk het voorstel van B. en W. te aanvaarden. Ik zou dan ook willen besluiten met aantekening te vragen, dat onze fractie geacht wil worden tegen het voorstel te hebben gestemd. Dan behoeft er, wat ons betreft, geen stemming plaats te hebben. De heer Ytsma: Ik zou graag een opmerking van de heer Van der Veen even recht willen zetten en wel die betreffende de offervaardigheid van de socialisten, die hij min of meer in twijfel trekt. Het is misschien goed, dat ik hem er aan herinner en ik denk, dat hij dat uit een ander college ook wel weet dat de Partij van de Arbeid uit eigen middelen een standbeeld heeft opgericht in Den Haag en dat ze bovendien nog een beeld heeft laten plaatsen in het gebouw van de Twee de Kamer. Het was overigens ook de bedoeling om dit Friese monument een iets ruimer karakter te geven. Ik heb al gezegd, dat ook leden van andere partijen zich voor het idee van dit monument hebben gespan nen. De opzet is dus, dat de oprichting van dit stand beeld uit een brede kring zal voortkomen en ik geloof, dat dat ook vrij goed zal gelukken. De heer Van der Veen: Ik zou willen volstaan met te zeggen, dat de heer Ytsma het steeds moeilijker maakt. De heer Ytsma: Het U steeds moeilijker maakt? De heer Van der Veen: Ja. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. met aantekening, dat de A.R. fractie tegen is. Punt 18 (bijlage no. 263). De heer Jellema: Onze fractie betreurt het, dat Uw College op het herhaald verzoek van het I.K.O.S. om subsidie heeft gemeend afwijzend te moeten beschik ken. Naar onze mening is dit verzoek volkomen ge rechtvaardigd. Tot nog toe hebben de kerken van Leeu warden alle kosten van het godsdienstonderwijs aan de openbare scholen zelf betaald. Door het verhoogde salarispeil lopen deze kosten voortdurend op, zodanig zelfs, dat zij door de kerken bijna niet meer opge bracht kunnen worden; aan uitbreiding van het gods dienstonderwijs aan de openbare scholen kan zelfs niet eens gedacht worden. Dit is volkomen onmogelijk. Daar komt nog bij, dat de beloning van de godsdienstonder wijzers eerder te laag dan te hoog is, waardoor in vacatures heel moeilijk of soms in het geheel niet kan worden voorzien. Daartegenover staat, dat de belang stelling voor dit onderwijs aan de openbare school groot is, aangezien ten minste 95% van de daarvoor in aanmerking komende kinderen het volgt, m.a.w. dit onderwijs voorziet in een behoefte. In 1960 werd een subsidie van f5,per lesuur gevraagd. Toegege ven moet worden, dat dit bedrag wel een beetje fors is. Daarom zouden wij Uw College willen verzoeken op het huidige voorstel terug te komen en de Raad een nieuw voorstel te doen, waarin ten minste f 2,sub sidie per lesuur aan het I.K.O.S. wordt gegeven. De heer Spiekhout: Ik wil graag uitspreken, dat ook ik het betreur, dat het B. en W. op dit moment nog niet mogelijk is met een voorstel te komen om dit werk te subsidiëren. Het komt inderdaad, zoals de heer Jellema gezegd heeft, al enkele jaren steeds weer aan de orde. Bij een vorige gelegenheid was het nog een vraag, of dit mogelijk of toelaatbaar was, maar ik geloof, dat dat punt zo langzamerhand achterhaald is door diverse besluiten van gemeenteraden elders en dat het dus op grond van de L.O.-wet wel mogelijk is te subsidiëren. Ik betreur, dat het in het kader van de financiële situatie want dat is het argument, dat door het College gebruikt woi*dt nog niet mogelijk is aan het verzoek te voldoen. Het doet me wel goed, wil ik U zeggen, dat het niet een radicale afwijzing is, maar dat men enkel de zaak nog aanhoudt, zolang niet vaststaat, dat de onderwijsuitkeringen de uitgaven voor het godsdienstonderwijs zullen dekken. Daaruit lees ik dus, dat, zodra de zaak in dit opzicht duidelijk is ge worden en bekend zal zijn, wat wèl en niet gedekt wordt in het kader van de nieuwe financiële verhou ding, het College dan toch wel bereid is te subsidiëren. En dat wetende, kan ik met U meegaan om de zaak op dit moment nog weer te laten rusten. De hear Boomgaardt: Ik leau, dat it goed is by de bisprekking fan dit punt jin óf to freegjen ynhoefier hjir in taek foar de oerheit leit. It komt der wol op oan, hwer't by dit godstsjinstünderwiis op de iepen- biere skoalle it aksint leit. Kin de oerheit folstean mei romte to jaen, gelegenheit to bieden of moat hja ek sa fier gean, dat hja it finansieret of faeks subsidiear- ret? Yn üs fraksje binne wy feitlik fan oardiel, dat dit tsjerkewurk is, hwer't de oerheit romte foar heart to jaen. Dit ünderwiis hat üs sympathy wol, mar wy miene, dat hjir yn forban mei alderhanne fragen oan- geande de forhalding tusken oerheit en tsjerke, tusken tsjerke en skoalle, mear oan fêst sit as dat men sa op it earste gesicht sizze soe. Dit heart net troch de oer heit bitelle to wurden. Wy wolle n.o.f. de opmerking yn it riedsbrief, dat der finansiéle mooglikheden fan boppe óf komme kinne, graech öfwachtsje hwat der barre sil. Dan steane wy op'e nij foar oerliz iepen. Mar yn dit stadium is üs fraksje der dus net foar oan dit forsyk to foldwaen en geane wy akkoart mei de öfwizing. De heer Klijnstra: Hoe wonderlijk het ook moge klin ken, ik ben het in deze volkomen met de heer Boom gaardt eens. De hear Tiekstra (weth.): Miskien is het goed, dat ik big jin mei hwat de hear Boomgaardt sein hat. Ik leau, dat er tusken datjinge hwat de oerheit yn't for- line die en hwat hjir frege wurdt, net mear as in mate rieel forskil bistiet. Dit ünderwiis, de katechisaesje, wurdt dus jown op frijwillige basis. It is, leau ik, tige lokkich, dat der in great part fan de bern op de legere skoalle oan dielnimt, mear as 95%. De meiwurking fan de oerheit bistie oant heden yn it biskikber stellen fan in lokael mei alles hwat deryn is, waermte en ljocht, en ik soe dus sizze wolle: Hwannear't de oerheit subsi- diearje soe, dan bitsjut dat dus, dat de oerheit efkes mear docht as dat optheden it gefal is. Nou binne de opfettingen fan de oerheit yn dizzen ek wol düdliker wurden. De Minister van U.K. en W. stiet seis op it stanpunt, dat it bitreffende artikel fan de L.U.-wet him tsjin dizze subsidearring net forset. Ik mien sizze to meijen, dat dit nou gelyk oan it stanpunt van B. en W. is. De grond voor afwijzing en dan kom ik dus bij het betoog van de heer Jellema is, dat het in het kader van de tegenwoordige financiële positie en ge geven de onbekendheid met de toekomstige onderwijs uitkeringen uit het gemeentefonds op het ogenblik niet mogelijk is aan dit verzoek te voldoen. Ik geloof, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 4