8
dit met zoveel woorden zeer duidelijk in de raadsbrief
staat. De heer Spiekhout wijst daarop en heeft daarin
volkomen gelijk. Ik geloof, dat ik daar dan ook niet
heel lang meer over behoef te spreken. Ik wil alleen
bij de heer Jellema nog een, misschien klein, misver
stand rechtzetten. Ik weet wel, dat een groot deel van
de kosten voor dit onderwijs uit de kerkelijke middelen
komt, maar ik weet ook, uit persoonlijke ervaring, dat
ook rechtstreeks aan het I.K.O.S. hiervoor bijdragen
kunnen worden gegeven. Ik meen, dat een groot deel
van de ouders der kinderen bijdragen geven, zodat men
dus kan zeggen, dat het werk op het ogenblik betaald
wordt door de kerk en de oudei's van de kinderen die
deze catechisatie volgen. Maar ik geloof wel gevoeglijk
te kunnen zeggen, dat, wanneer blijkt, dat de toekom
stige onderwijsuitkeringen inderdaad daartoe de ruimte
laten, B. en W. stellig met een voorstel terzake zullen
komen.
De hear Boomgaardt; In inkelde opmerking. De wet-
halder seit, dat hjir suver mar in gradueel forskil is.
De oerheit stelt nou al lokaliteiten, ljocht en forwaer-
ming biskikber en as hja ek rjochtstreeks subsydzje
jaen sil, dan is dat eigentlik mar in stapke fierder
neffens him. Dat makket gjin prinsipiéle foroaring üt. Ik
bitwivelje dat lykwols. As de Gemeente lokaliteiten,
dy't hja dochs hat, dy't ek brükt wurde troch de
skoalle, biskikber stelt, dan is dit hielendal under to
bringen by it forlienen fan fasiliteiten. En tusken it
forlienen fan fasiliteiten en it jaen fan subsydzje bi-
stiet in düdlik herkenbere oergong. En by dy oergong
hat men jin to birieden, hwat men docht. Dy fasiliteiten
hawwe ek yn üs fraksje wol gans ynstimming; der is
gjin sprake fan, dat men sizze soe: Dat moast de
Gemeente nou net dwaen, mar it jaen fan subsydzje is
in folie aktiver yn-aksje-kommen fan de kant fan de
oerheit. Dan rize krekt de fragen en dan seit men:
Hokfoar wei giet de oerheit yn dit forban op en komt
men hjir krekt net op it terrein fan de tsjerken? Dat
is by üs de oerweging. Gjin biswier, dat de tsjerke it
docht, prachtich, dat de tsjerke it docht, mar lit it
dan in initiatyf fan de tsjerken bliuwe en lit inkeld
de oerheit de saek stypje yn de sin fan fasiliteiten for-
liene. Dêr leit, tinkt üs, üngefear de grins.
De hear Tiekstra (weth.): Ik nim oan, dat tusken
de opfetting, dy't de hear Boomgaardt en syn fraksje
huldigje en dy fan my altyd wol forskil bistean bliuwe
sil. Soe dat net sa wêze, dan soe de hear Boomgaardt
miskien oan dizze kant sitte of ik oan syn kant. En
by dit forskil fan miening haldt de diskusje it libben.
Ik bin it dus net mei de hear Boomgaardt iens. Ik hald
steande, dat it hjir net mear as in gradueel forskil
bitreft. It prinsipiéle forskil soe üntstean, hwannear't
de oerheit har mei de ynhald fan datselde ünderwiis
bimuoije soe. En dat is mei subsidiearring bislist noch
net it gefal.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De heer Drent je: Ik waardeer ten zeerste de poging
om verlaging van subsidie voor de Stins te voorkomen.
Hoewel ik het helemaal niet eens kan zijn met de argu
mentatie, n.l. dat voor het werk van de Stins en van
de overige organisaties dezelfde maatstaven zouden
moeten worden aangelegd hetzelfde heb ik ook bij
de begrotingsbehandeling gezegd kan ik mij er
toch best mee verenigen, dat de overige organisaties
nu deze subsidieverhoging krijgen. Ik vraag me af, of
die maatstaven toch eigenlijk wel juist zijn. Er staat:
f 1,20 voor huisvestingskosten, f 30,voor materiaal
per clubje van 12 kinderen en f 1,per kind voor bij
zondere gebeurtenissen. Ik heb dit gehaald uit de toe
lichting op volgno. 592 van de Gemeentebegro
ting en ik zou willen weten: Hoe hanteert men de
normen eigenlijk? Moet er nu steeds een onderzoek in
gesteld worden naar het aantal clubjes enz. Dit wis
selt steeds; de ene activiteit gelukt, de andere activi
teit mislukt. Ik geloof, dat er geen enkel terrein is
van jeugdzorgwerk, waarbij zoveel geïmproviseerd
moet worden als juist bij dit werk. En op die gronden
is toch moeilijk een geldelijke waardering te berekenen.
Er zijn ook andere vormen van het jeugdzorgwerk, die
hier nog helemaal niet genoemd worden. Ik bedoel bijv.
de ..instuifavonden"; die zijn toch buitengewoon belang
rijk en die kan ik toch moeilijk bij de z.g. clubjes rang
schikken. Hoe moet nu zoiets beoordeeld worden? Wat
moet er gebeuren, wanneer nu één van de organisaties
bijv. besluit om een totaal andere aanpak toe te passen,
bijv. de clubjes totaal op te heffen en de gehele werk
wijze in een andere vorm te gieten? Hoe krijgt men
dan zijn basis voor het subsidiebedrag? Ik zou het
College dus in overweging willen geven voor het vol
gende jaar deze zaak nog eens weer te bezien. Zou het
niet mogelijk zijn deze subsidies op dezelfde wijze te
bepalen als het Rijk dit doet? Als ik het wel heb, dan
geeft het Rijk een subsidie van 40% van de exploitatie
kosten, nadat aan deze exploitatie, het beheer, de be
voegdheden, en de capaciteiten van de krachten door
het Rijk de nodige eisen zijn gesteld. Dit lijkt mij toch
een veel beter hanteerbaar geval dan het berekenen
van de kosten van de clubjes enz. Op deze manier
krijgt men, dunkt me, toch ook niet gauw aanleiding
tot wrijving en misverstand. En deze zie ik op die an
dere manier wel verschijnen. Nogmaals: ik zou het
College in overweging willen geven deze aangelegen
heid voor het volgend jaar nog eens ernstig te bezien.
Voor dit jaar heeft het natuurlijk geen zin meer en ik
herhaal, dat ik mij er voor dit jaar volkomen mee kan
verenigen, dat dus enerzijds het subsidie voor de Stins
wordt gehandhaafd en anderzijds het subsidie voor de
overige organisaties wordt verhoogd.
Gaarne had ik nog een enkele inlichting over de
consequenties van dit voorstel. Wanneer er een fusie
zou plaats vinden tussen de Stins en één van de
andere organisaties, kan dan de nieuwe organisatie een
nog hogere subsidie worden toegekend dan die 10y2
mille, die nu al enige jaren door de Stins wordt ont
vangen. Dit zou ik wel graag nog even duidelijk van
het College willen vernemen.
De heer Engels: Hoewel van een verschillende op
vatting uitgaande, kom ik toch wel via de rijkssubsidie
tot nagenoeg dezelfde conclusies als de vorige spreker.
Dat verschil in uitgangspunt is, dat ik één van degenen
geweest ben, die U bij een vorige gelegenheid gevraagd
heeft voor de verschillende jeugdzorginstellingen ge
lijke maatstaven aan te leggen, met dien verstande,
dat het niet zou gaan ten koste van de Stins, en ik
moet U zeggen, dat onze fractie erg verheugd is over
het feit, dat U op deze suggestie is ingegaan en een
weg tot de oplossing gevonden heeft. Wij beschouwen
dit als de tweede fase van de subsidiëring van het
jeugdzorgwerk. De eerste fase was alleen de subsi
diëring van de Stins en de tweede fase is geweest ook
subsidiëring van de andere instellingen en uiteindelijk
het gelijktrekken van de subsidies van deze instellingen
aan de subsidie van de Stins door middel van een be
paalde normering. Wat de maatstaven betreft, moet
ik mij voor een deel aansluiten bij de heer Drentje.
Ik heb U dat bij een vorige gelegenheid ook al ge
zegd. Ik vind, dat de factor „leidingskosten", m.n. de
kosten van de gesalarieerd leider, die zo'n grote rol
speelt in het jeugdzorgwerk, toch bij deze regeling nog
weer in onvoldoende mate tot zijn recht komt. Men
kan natuurlijk zeggen, dat ze zijn ondergebracht in
de clubkosten, maar dan geloof ik, dat die clubkosten
ook vrij laag gesteld zijn. Hoe het zij, we zijn met deze
tweede fase erg gelukkig en ik zou alleen tot slot wil
len zeggen, dat ik inderdaad hoop, dat we nog eens
een derde fase krijgen, n.l. die fase, waarin wij met
onze gemeentelijke subsidie iets meer het peil van de
rijkssubsidie benaderen. Ik geloof, dat we op het ogen
blik kunnen stellen, dat het gemeentesubsidie aanmer
kelijk lager is, als totaliteit, dan het totaal van de
rijkssubsidie voor de betrokken instellingen en dat dat
geen normale zaak is, omdat het hier gaat om een
vorm van werk die, primair voor ons, gemeentelijk,
van belang is en die direct voor onze gemeente goede
consequenties heeft. Ik zou mij, wat dat betreft, dus
ook graag willen aansluiten bij de suggestie om uit
eindelijk en dat is natuurlijk mede afhankelijk van
de toestand van de gemeentefinanciën te streven
naar een soortgelijke normering als bij het Rijk, wat
ook voor de instellingen veel gemakkelijker is, wan
neer het er om gaat hun overzichten etc. klaar te
maken.
Van onze kant is er erkentelijkheid voor het bereikte
en hoop voor de toekomst.
9
De heer Tiekstra (weth.): Toen ik de heer Drentje
en daarna de heer Engels beluisterde, heb ik bij mezelf
haast de indruk gekregen, dat de betreffende organi
saties een spelletje spelen, dat wij vroeger op school
ook vaak deden, n.l. haasje-over. Ik ben uiteraard er
kentelijk voor de waardering die aan het adres van
het College is uitgesproken met betrekking tot het
rechttrekken, relatief rechttrekken, van deze subsi
diëring. En wat de methodiek daarvan betreft, ik ge
loof, dat natuurlijk bij elke methode in het subsidievlak
subjectieve factoren blijven bestaan. Dat is nu eenmaal
een kenmerk van subsidiëring en dat zou er niet zijn,
wanneer alle kosten door de overheid zelf zouden wor
den gedragen. Ook dan werd het subsidie nog wel eens
genoemd, maar dat is dan, dunkt mij, niet helemaal
juist. Hoe het ook zij, het College heeft gemeend het
element van discriminatie, dat men er in het verleden
in meende te mogen zien, er uit te moeten verwijderen.
Nu kan men over de gehanteerde normen in verband
met de kosten die door deze verschillende functies wor
den veroorzaakt, ook nog van mening blijven verschil
len. En ik geloof ook niet, dat deze soort normen altijd
op een gelijke wijze gehanteerd zullen worden of an
ders gezegd: dat het totale complex van normen altijd
uit deze soort zal bestaan. Dat is een zaak van telken-
jare opnieuw bekijken en ik geloof, dat uit het voorstel
dat B. en W. nu doen, wel blijkt, dat zij voldoende be
reid zijn om, wanneer het ook naar eigen overtuiging
nodig is, hier en daar eens wat bij te vijlen en aan te
passen, in positieve zin uiteraard. In een ander tijdperk
onzer vaderlandse historie had het woord aanpassen
wel een andere klank!
De heer Drentje stelt nog een vraag over de instuif
avonden. Ik ben de instuifleeftijd te boven en heb er
dus door aanwezigheid tot op heden geen controle op
kunnen uitoefenen. Ik weet daarom niet, in welke om
vang die ene gulden per kind op de instuivende jeugd
betrekking heeft; er blijven natuurlijk ook altijd kosten,
die moeilijk in normen zijn vast te leggen. Hier speelt
ook bij de f 1,20 voor huisvestingskosten; hier zou mis
schien op enigerlei wijze die ene gulden per kind bij
kunnen spelen; dat kan ik zo, staande deze vergade
ring, niet beoordelen.
Dan stelt de heer Drentje een andere vraag: Wat
zijn de consequenties bij een fusie tussen twee op dit
moment gesubsidieerde organisaties, op dit terrein
werkzaam? Dat kan twee gevolgen hebben. Het eer
ste gevolg zou kunnen zijn een doelmatiger besteding
van de overheidssubsidie; men kan met een iets ver
hoogd bedrag een grotere activiteit ontplooien. Dat
kan zich toch stellig voordoen. Het andere gevolg kan
zijn, dat de omvang van het werk bij fusie zodanig toe
neemt, dat uit de doorwerking van het normsysteem
een grotere subsidie te voorschijn komt. Ik geloof, dat
men wellicht, als men gaat fuseren, de doelmatigheid
dient en daar heeft iedereen weer profijt van.
Tegelijkertijd heeft men misschien voor zichzelf ook
een grotere ruimte geschapen, maar dat hangt af van
de wijze waarop die fusie tot stand komt, van de wijze
waarop na de fusie het werk wordt uitgevoerd en bij
gevolg ook van de doorwerking van de normen.
De heer Engels heeft zijn erkentelijkheid uitgespro
ken voor wat hij noemt de tweede fase. Hij heeft er
toen nog even de nadruk op gelegd, dat althans naar
zijn mening de factor „leiding" hier wat schamel af
komt. Ik weet dat zo niet. De subsidie per clubje van
12 kinderen is f 30,Daar zit natuurlijk van alles in,
ook de uitgaven voor een leider. Of dat voldoende is,
is natuurlijk niet bekend, maar ik geloof, dat we daar
over op het ogenblik niet een lange beschouwing moe
ten houden. Hier blijft dus het karakter van de subsidie
gehandhaafd.
Als derde fase noemt de heer Engels en ook de
heer Drentje dezelfde methode van subsidiëren als
het Rijk. Ik weet niet, of de 40% Rijkssubsidie mathe
matisch verantwoord of op enigerlei wijze verbogen is.
Het Rijk vindt dat blijkbaar een soort van heilig per
centage: 40, 40, 20. Daar werkt men zo plezierig mee.
Het is gemakkelijk, het is eenvoudig uit te rekenen.
Alleen moet ik de Raad wel zeggen, dat die 40% glo
baal gesproken ik meen mij dat te herinneren
een subsidieverhoging in de buurt van f 17 of f 18.000,
ten gevolge zou hebben. Natuurlijk probeert men het
altijd weer opnieuw, wanneer er subsidies aan de orde
zijn, graag te sturen in de richting van verhoging en
dan moet er van deze kant wel eens wat tegenstoom
gegeven worden, omdat er uiteraard altijd zeer vele
van deze verlangens zijn en het niet altijd mogelijk is
die te honoreren op hetzelfde tijdstip als waarop ze
geuit worden.
Ik geloof, dat we hier de ontwikkeling even moeten
aanzien en moeten proberen, of we dus in het totale
subsidiebeleid zo vele gerechtvaardigde verlangens in
een zo evenwichtig mogelijke subsidiëring kunnen op
vangen.
De heer Drentje: De Wethouder heeft me misschien
niet goed verstaan, ik heb niet gevraagd wat de con
sequenties van fusie van twee jeugdzorginstellingen
zouden künnen zijn. Die had ik ook wel kunnen op
noemen. Ik heb met mijn vraag „Wat zijn de conse
quenties?" bedoeld: Is het nu punt 1 of is het punt 2?
En ik kan er nog wel aan toevoegen, dat deze vraag
een zeer reële grond heeft, want ik kan U mededelen,
dat op het ogenblik twee organisaties, op dit terrein
werkzaam, bezig zijn te fuseren. Er wordt vanavond
over vergaderd; misschien is het besluit al wel geval
len. Dus voor deze mensen is het zeer zeker interes
sant te vernemen, of dit nu ook meteen een subsidie
verlaging voor hen inhoudt of niet.
De heer Tiekstra (weth.): Op het ogenblik ken ik
noch het vermogen van de bruidegom noch de bruid
schat van de bruid noch de, laat ik zeggen, gezamen
lijke „capaciteit1' van dit bruidspaar. Het is mij dus
volstrekt onmogelijk nu aan de heer Drentje te zeg
gen, welke de consequenties zijn. Ik moet volstaan met
aan te geven wat mogelijk de consequenties zouden
kunnen zijn en ik geloof dus, dat ik dit bruidspaar,
nadat ze de heer Vellenga gepasseerd zullen zijn, maar
eens bij me moet hebben. Dan moeten we maar eens
over deze huwelijksgemeenschap gaan praten om te
zien welke gevolgen deze misschien voor de inkomens
van het bruidspaar zal hebben.
De Voorzitter: Ik voel er voor op dit punt de be
raadslaging te sluiten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De hear Boomgaardt: Ik soe it wurd fiere wolle oer
de foriening Kinderdagverblijf, in kwesje dy't al for-
skate kearen yn bisprek west hat. Ik wol foarop stelle,
dat nei myn bitinken in subsydzje fan f 12.000,per
jier goed en bést is. Hwer't ik foar pleitsje wol is, dat
wy as Rie op dit momint de foriening dochs üt de
ympasse dêr't se optheden yn sit, helpe moatte. En de
oergong „fan aid nei nij", sa't dy nou koartlyn west
hat, hwat maklik meitsje moatte. Ik leau, dat hjir in
bilang tsjinne wurdt. Dizze saek is ek to'n earsten
mei üt'e rounte fan dizze Rie en fan it Kolleezje sti-
mulearre. De Rie hat der sympathy foar, it Kolleezje
blykber ek, hwant dit docht it ütstel om f 12.000,as
subsydzje to jaen. Ik leau, dat wy der net ünderüt
kinne om efkes fierder to gean, lit it wêze tydlik. It
giet hjir om it bidrach fan de efterstan yn de hier en
it is forfelend, dat dy efterstan der is. It bisteande bi
st jür fynt dat ek forfelend; dat is in lést foar harren
en feitlik draeit it hiele spul: sil dizze saek aensens
trochgean kinne of net, krekt om dit bidrach fan om
en neiby f 6000,Nou giet der ek noch in bidrachje
öf foar hier en it Kolleezje stelt üt om dat sa to litten
en dat gjin ynfloed hawwe to litten op it subsydzje.
Dat hat üs folie ynstimming, mar hwer't ik by de Rie
foar pleitsje wol en dat soe ik mei klam dwaen
wolle is, dat wy sizze: Lit üs nou foar dit jier oer
dy f 12.000,ris f 2.500,hinne dwaen en yn prinsipe
sizze: Dat kin folgjend jier ek. Ik haw gjin forlet om
fierder to gean, omdat ik f 12.000,op himsels goed
fyn. Nou hat de Wethalder niis sein: It is altiten tige
maklik en pleitsje mar foar in hegere subsydzje. Ik
bin dat folslein mei him iens; ik fyn ek, dat der mear
moed foar nedich is om to sizzen: nou mar ris in kear
stoppe as om ta to jaen: wy moatte hwat omheech. Ik
mien en üs fraksje tinkt der ek sa oer dat it
bislist in bilang foar üs Gemeente is, dat wy bisykje
hjir in brêge to slaen. Hjir wurdt ek nochal hwat oer