2
3
32. Verzoek ingevolge artikel 72 der Lager-onder-
wijswet 1920 van het bestuur der Vereniging tot stich
ting en instandhouding van scholen met de Bijbel te
Huizum om beschikbaarstelling van gelden voor de
aanschaffing van leerboeken voor het vak Biologie ten
behoeve van de Willem Frederikschool (u.l.o.)
(bijlage no. 61).
33. Sluiten van een geldlening, groot f 1.500.000,
met de Beheer- en Administratiemaatschappij Lafico
N.V. te Amsterdam
(bijlage no. 46).
34. Sluiten van een geldlening, groot f 500.000,
met de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Schil
dersbedrijf te Rijswijk
(bijlage no. 47).
35. Treffen van voorzieningen ten behoeve van wo
ningen, in beheer bij het Woningbedrijf
(bijlage no. 68).
36. Wijziging van de Gemeentebegroting en van de
begroting van het Grondbedrijf, beide voor het dienst
jaar 1961
(bijlage no. 56).
Punt 1. De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2.
De Voorzitter deelt mede:
A. dat Gedeputeerde Staten van Friesland hebben goed
gekeurd
I. het raadsbesluit van 8 november 1961 tot verkoop
van een perceel bouwterrein, gelegen aan de Wes
tersingel, hoek Elizabethstraat, aan de Friese Bond
van Zelfstandige Melkhandelaren, gevestigd alhier;
II. de raadsbesluiten van 20 december 1961
a. tot aankoop van grond, gelegen in het uitbrei
dingsplan 't Ielan, ten behoeve van de realise
ring van dit uitbreidingsplan, van verschillende
eigenaren
b. tot verkoop van een perceel grond, gelegen ten
zuiden van en aan de Nijlansdyk, aan de coöpe
ratieve vereniging „Coöperatieve Verzorgings
flat Nijlanstate" U.A., alhier;
c. tot het om niet overnemen in eigendom van een
gedeelte van de Lekkumerweg van de Staat der
Nederlanden;
d. tot aankoop van het perceel Lekkumerweg 2
rood van mevr. T. Fokkema-Hofstra, alhier;
III. de raadsbesluiten van 10 januari 1962
a. tot verkoop van een perceel industrieterrein,
gelegen ten noorden van de James Wattstraat,
aan Vroom en Dreesmann Leeuwarden N.V.,
alhier;
b. tot aankoop van het gemeentelijk aandeel in de
gemene muur, vormende de noordelijke erf-af-
scheiding van het perceel Oostersingel 8, als
mede de grond, waarop evenbedoelde muur is
gebouwd, voor zoveel eigendom van de Gemeen
te zijnde, aan Gebr. Dijkstra N.V., alhier;
B. dat is ingekomen:
1. een rapport omtrent kasopneming en controle van
de administratie van de Reinigings- en Ontsmet-
tingsdienst over het 4e kwartaal 1961;
2. bericht van verhindering van de heer Venema.
Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aan
genomen.
Punten 3, 4 en 5 (bijlage nos. 43, 59 en 65).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 6 (bijlage no. 64).
De voordrachten van B. en W. luiden:
vacature Eeschool:
E. Veldman te Drachten;
vacature Plataanschool I:
K. M. Roos te Goutum;
vacature Plataanschool II:
K. Kuipers te Buitenpost.
Benoemd worden de heren Veldman, Roos en Kui
pers, met alg. stemmen.
De aanbeveling van het College van Curatoren luidt:
mevr. A. M. A. Girisch-Tombrock, alhier.
Benoemd wordt mevr. Gfrisch-Tombrock, met alg.
stemmen.
De aanbeveling van het College van Curatoren luidt
C. van der Kolk, alhier.
Benoemd wordt de heer Van der Kolk, met 34 stem
men (1 stem op de heer De Boer).
Punt 9 (bijlage no. 39).
De voordracht van B. en W. luidt:
1. J. de Boer, alhier;
2. C. IJsbrandij, alhier.
Benoemd wordt de heer De Boer, met 34 stemmen
(1 stem op de heer IJsbrandij).
Punt 10 (bijlage no. 38).
De voordrachten van B. en W. luiden:
vacature A. M. van Essen:
A. M. van Essen, alhier;
vacature W. G. de Jong:
1. W. G. de Jong, alhier;
2. mej. IJ. Dam, alhier;
vacature J. Okkinga:
1. D. Hijlarides te Wirdum;
2. F. Helfrich, alhier;
vacature S. C. E. Stokker:
1. S. C. E. Stokker, alhier;
2. L. A. Copini, alhier;
vacature J. Jellema:
1. J. Jellema, alhier;
2. H. Huizinga, alhier;
vacature J. Jansonius:
1. J. Jansonius, alhier;
2. P. Batstra, alhier;
vacature J. C. Kuiken:
1. J. C. Kuiken, alhier;
2. H. Wiegersma, alhier;
vacature S. Bekius:
1. S. Bekius, alhier;
2. P. Bilstra, alhier;
vacature Dr. H. Ferwerda:
1. Dr. H. Ferwerda, alhier;
2. Dr. W. Walther Boer, alhier.
Benoemd worden de heren Van Essen, De Jong, Stok
ker, Jellema, Jansonius, Bekius en Dr. Ferwerda, me
alg. stemmen, en de heren Hijlarides en Kuiken met 31
stemmen (1 stem op de heren Helfrich en Wiegersma).
De heren Bootsma en Volbeda vormden het stem
bureau.
Punten 11 en 12 (bijlage nos. 41 en 54).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 50).
De heer Klijnstra: Hoewel ik dit al even terloops
met de Wethouder heb besproken, ben ik toch nog niet
voldoende ingelicht in deze korte tijd. Daarom zou ik
nu graag nader ingelicht willen worden omtrent de
vaststelling van de waarde van deze grond. Er staat
n.l. nog een aantal punten op deze agenda, waarin an
dere prijzen worden berekend. We hebben hier te ma-
Iken met een prijs van f 21,- - per m-, later komen we
f 10,f 17, en f 12,per m- tegen. Het is mij nog
niet duidelijk, hoe het College aan deze prijzen komt,
gezien de grote verschillen, die hier zijn.
De heer Van der Schaaf weth.Het is met de be
paling van de prijzen van de grond zoals die worden
vastgesteld in een langdurig bestaande praktijk, heel
anders dan met die van de kleinhandelsprijzen of de
groothandelsprijzen in de normale handel in Neder
land. Ik geloof, dat we goed doen daarvan uit te gaan
en dan kan het vrij gauw duidelijk zijn. De prijzen wor
den telkens afgeleid uit het complex, waarin die grond
bij de calculatie is opgenomen, en de heer Klijnstra
ziet nu verschillende prijzen uit de bus komen. De oor
zaak kan zijn, dat het ene stuk is gecalculeerd in groot
complex A, het andere in groot complex B, het derde
in C, het vierde in D enz. Dat is niet alleen maar een
opmerking van administratieve aard; het is bijna al
tijd zo, dat het ene complex op een ander tijdstip wordt
aangekocht, op een ander tijdstip bouwrijp wordt ge
maakt en dan meer of minder voorzieningen behoeft
dan het andere en daardoor ontstaat de situatie, dat
elk complex zijn eigen kosten, dus ook zijn eigen kost
prijs (wat het de Gemeente zelf kost) heeft. U weet,
dat aankoop, pachtvrij maken, aanleg van straten, rio
lering, ophoging, renteverlies e.d. de hoogte van de
kostprijs bepalen en dat kan voor een zeker complex
zus uitvallen en voor een ander complex zo. Wanneer
we dan over het algemeen als principe aannemen, dat
er op die complexen geen winst wordt gemaakt, maar
dat de kostprijs door de prijs, die de Gemeente uitein
delijk ontvangt, wordt gedekt, dan resulteert daaruit,
dat de prijs van het ene complex lager is dan die van
het andere. Over het algemeen zullen oudere com
plexen, die al bijv. vóór of kort na de oorlog zijn aan
gekocht tegen prijzen die lager liggen dan thans, een
lagere eindprijs opleveren. Verder kan ook een rol
spelen, dat bepaalde terreinen te eniger tijd op een vrij
goedkope wijze zijn opgespoten, terwijl, in andere om
standigheden, terreinen met zand, hetzij met zee
zand, hetzij met woudzand, moesten worden opgehoogd.
Al die factoren resulteren dus per complex in een ze-
I kere kostprijs.
Dat is een belangrijk punt, maar dat is nog niet
alles, want bij de uitgifte komt nog iets anders in het
geding. De vraagprijs wordt over het algemeen in
principe niet berekend naar de terreinoppervlakte,
maar naar de z.g. classificatie-oppervlakte. De classi
ficatie-oppervlakte staat praktisch gelijk met de vloer
oppervlakte die wordt gerealiseerd op een bepaald stuk
grond en die vloeroppervlakte is dus op een stuk grond
waar een etagegebouw wordt gesticht, groter im
mers dan gaat het om drie of vier woonlagen dan
bij een eengezinshuis van twee lagen. Een complex van
factoren bepaalt dus uiteindelijk wat de prijs wordt
die de Gemeente moet vragen. Het is nu, geloof ik,
wel duidelijk, dat dit een volstrekt andere basis is dan
die in de handel pleegt te worden aangehouden, waar
concurrentiefactoren en de eventuele schaarste van de
produkten die op de markt worden gebracht e.d., een
grote rol meespelen. Soms is nog wel een enkele keer
ook bij de Gemeente de marktpositie van invloed, maar
dan altijd in benedenwaartse zin, want als wij indus-
triegrond zouden moeten uitgeven, die de Gemeente
bijv. f 30, - per m- zou kosten, en andere plaatsen zou
den daarvoor, laten we zeggen, f 12,vragen, dan
heeft de Gemeente de neiging zich in een beneden
waartse richting aan te passen bij de marktprijs. De
heer Klijnstra zal wel willen aannemen, dat dit
complex van factoren tot deze resultaten heeft geleid,
zonder dat ik hem nu van geval tot geval al de cijfers
voorschotel die ik ook vandaag niet ter beschikking
heb, maar die ik zou kunnen opgeven.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 14, 15 en 16 (bijl. nos. 40, 58 en 62).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijl. no. 55).
De heer Spiekhout: Ik heb me eigenlijk een beetje
over dit voorstel verwonderd, na wat er in 1960 in de
Raad hierover ook van de kant van Uw College is ge
steld. Toen is n.l. gezegd, dat deze bewoners geen recht
op schadeloosstelling hebben. Die uitspraak handhaaft
het College uiteraard, maar er is toen toch óók duide
lijk gesteld: Er is geen schade aan die woningen, er is
geen reden om hier iets aan te doen. Nu komt men
dus op dat standpunt terug en op zichzelf vind ik het
helemaal niet erg, dat men op een gegeven moment op
een eens ingenomen standpunt terug komt. Ook vanuit
de Raad wordt tegenover het College wel eens bepleit
om die soepelheid te betrachten en, vooral als
zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, om
een bepaald geval opnieuw te gaan bekijken. Ik moet
U zeggen, dat ik in de raadsbrief die nieuwe omstan
digheden en die nieuwe feiten niet heb kunnen vinden.
Er wordt hier nu met het argument van billijkheids
overwegingen gewerkt, maar dat had in 1960, toen
deze zaak in de Raad aan de orde was, ook gebruikt
kunnen worden, op dezelfde wijze als het nu gebruikt
is. Toen hadden we dus eigenlijk direct ook wel een
schadeloosstelling, zij het dan niet rechtens, maar uit
billijkheidsoverwegingen, kunnen toekennen. Ik kan
het niet anders zien. Ik zou dan ook graag van U
willen weten, wat nu de nieuwe en toen nog niet be
kende, argumenten zijn, waardoor het College thans
tot een ander standpunt is gekomen, want vooralsnog
zie ik geen reden mijn standpunt te wijzigen en sta ik
ook afwijzend tegenover dit voorstel.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Spiekhout
brengt in herinnering hetgeen zich in een vroegere
vergadering van deze Raad over deze kwestie heeft
afgespeeld. De kwestie lag toen niet helemaal gelijk
als nu. In het debat, dat ik daarover heb gehad met
Mr. Van der Veen, is dat ook wel tot uitdrukking ge
komen. Op de opmerking van de heer Van der
Veen, dat het eigenlijk minder juist was van het
College deze mensen geen schadevergoeding aan te
bieden, heb ik geantwoord hoofdzakelijk kwam
het in elk geval hier op neer dat er van de
zijde van de erfpachters die een stuk grond moesten
afstaan, geen bepaalde aanspraken voorhanden waren.
Toen heeft de heer Van der Veen, meen ik, ook nog
gevraagd: Maar ligt het dan eigenlijk niet op de weg
van de Gemeente deze mensen er op te attenderen, dat
ze schadevergoeding zouden kunnen en misschien moe
ten aanvragen Ik heb daarop geantwoord, dat
het College dat niet op de weg van de Gemeente acht
te liggen, maar nu is, nadat er geruime tijd is ver
lopen, die zaak toch weer in een ander licht komen te
staan. De adressanten-erfpachters hebben zich tot het
College gewend en hebben van het College de gelegen
heid ontvangen gegevens naar voren te brengen, die
toentertijd niet waren aangedragen. Naderhand zijn
dus in verschillende besprekingen de gegevens, als men
dat zo wil noemen, toch wel naar voren gebracht. Toen
wij de zaak naar aanleiding daarvan nader hebben
overwogen, zijn wij dan ook tot de conclusie gekomen,
dat het toch wel billijk zou zijn die mensen iets te
geven, want nu het werk, waarvan deze zaak het ge
volg is, is uitgevoerd, kan men ook voor ogen zien,
hoe het is geworden.
Welke nieuwe argumenten, vraagt de heer Spiek
hout tenslotte, hebben het College bewogen om dit nu
voor te stellen? Nieuwe argumenten en nieuwe feite
lijkheden in die zin zijn niet in belangrijke mate aan
wezig of het moest zijn, dat ons inzicht misschien iets
verscherpt is, maar wel is een feit, dat de betrokkenen
aandrang op het College hebben uitgeoefend en de
gronden uitgelegd, waarop de billijkheid van een scha
deloosstelling berust. B. en W. achten thans op grond
van de nadere uiteenzettingen van de betrokkenen die
huizen toch wel enigszins in waarde te zijn gedaald.
Dat is eigenlijk wel het voornaamste.
Resumerende kom ik tot het volgende: In 1959 had
den de erfpachters zich niet in bijzondere mate be
ijverd om het College duidelijk te maken, dat er schade
was; naderhand hebben zij daarvoor een grotere ijver
aan de dag gelegd en bij het College de openheid ge
vonden om dit aan te horen en de bereidheid om scha
deloosstelling te overwegen. Dat heeft dan geleid tot
dit resultaat. Ik geloof, dat dat eigenlijk de kwestie is,
waar het om draait. Bepaalde nieuwe dingen ik wil
w r/f 4