een beroep op de Raad door de heer Ket, dat wij in elk geval kennis krijgen van de beslissing van het College. De heer Van der Schaaf (weth.): Mijn waarheids liefde gebiedt mij het volgende te zeggen: Zo'n eerste ontwerp wordt door sommige mensen wel eens recht streeks ingediend bij de Schoonheidscommissie. Dan komt het wel voor, dat de Schoonheidscommissie dat in behandeling neemt en dan tegen de architect, die het ontwerp heeft gemaakt, zegt: Zo kan het niet; dat moet nog eens anders. Dan speelt zich in de sfeer van de Schoonheidscommissie wel eens het een en an der af, waar het College nog niet in gemengd wordt. Ik wilde dus bij U de indruk niet laten ontstaan, dat het College het eerste en het tweede ontwerp heeft af gewezen en wel op louter esthetische gronden, en toen het planologisch aspect heeft achtergehouden. De eer ste twee gevallen zijn dus alleen maar in de Schoon heidscommissie geweest en niet bij B. en W. Het derde geval dat de goedkeuring van de Schoonheidscommissie had, is in de molen gekomen en is getoetst op de stede- bouwkundige aspecten. Ik geloof dus niet, dat er ge zegd kan worden, dat het College hier de adressant on nodig moeite heeft bezorgd. Dc hier ingeburgerde proce dure van de Schoonheidscommissie als voorfase voor B. en W. heeft vele voordelen en de mensen, die deze procedure volgen, zijn praktisch altijd architecten, die wel weten, dat het hier niet gaat om een goedkeuring van de Schoonheidscommissie en ook niet om een goed keuring van de zaak, getoetst op stedebouwkundige aspecten. De heer Van Balen Walter vraagt t.z.t. mededeling van het resultaat van de overwegingen van B. en W. Wanneer de Raad met dit voorstel van het College akkoord gaat, dan is dit hoger beroep ongegrond ver klaard en dan betekent dat dus, dat deze zaak is af gedaan en dat de Raad daar uiteraard mee bekend is. Wij zouden voor die bekendmaking een vorm moeten zoeken en ik voor mij heb daar geen bezwaar tegen, om dat in dit geval te doen. Ik geloof overigens niet, dat we de Raad gelukkig zouden maken, als we hem van alle beslissingen van B. en W. op de hoogte zouden brengen, maar de heer Van Balen Walter bedoelt, dat het in dit speciale geval, nu aan dit punt zo'n grote hoeveelheid woorden is gewijd en het zo'n grote be langstelling heeft getrokken, wel wenselijk zou zijn het resultaat van de overweging van B. en W. ter kennis van de Raad te brengen. Tenslotte kan men alles aan het papier toevertrouwen, men kan in por tefeuilles verschillende dingen neerleggen etc. Ook dit punt, zou ik zeggen, zullen wij dus met diezelfde in tensiteit als het andere punt overwegen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 20, 21 en 22 (bijl. nos. 57, 48 en 69). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 67). De Voorzitter: Dit punt wordt van de agenda afge voerd, omdat achteraf bleek, dat over een van de be palingen van de geldlening nog nader overleg zal moeten plaats hebben. Punt 24 (bijlage no. 66). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 25 (bijl. no. 49). De hear Santema: Oer it biskikber stellen fan dit kredyt forhügje wy üs tige. Ien fan de manko's, (soe ik sizze wolle) fan üs Ljouwerter skiednis is just, dat wy to min kennis hawwe fan de archeologyske kant. En dat is yn safier net to forwünderjen, omdat de stêd boud is op mear as ien terp. Dy hawwe permanint bi- wenne west en dêrtroch hat de gelegenheit üntbrutsen hjirre, lyk as op safolle oare plakken hwêr't terpen ófgroeven binne, yngelyks in goed wittenskiplik ünder- syk nei de üldste skiednis yn to stellen. Nou't it „Bio logisch-Archeologisch Instituut" fan Grins dizze wurk- sumheden op him nommen hat en dizze saek dus ek mei in greater deskundichheit öfmakke wurdt, kinne wy net oars as üs der tige oer forbliidzje. En dêrmei wurdt ta in haedstik fan de aldste skiednis fan Ljou- wert wer in bisündere bydrage levere. Ik kin dan ek net neilitte oan it adres fan B. en W. en oan de yn stansje, dy't der spésiael oan meiwurke hat en dat is dan wol üs archyf in bisündere hulde to bringer foar dit ynisiatyf. De Voorzitter: Namens het College moge ik de heer Santema ei'kentelijkheid voor diens woorden van waar dering betuigen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijl. no. 63). De heer K. J. de Jong: Het is ook met een gevoel van verheuging, dat wij kennis nemen van dit voor stel tot het bouwen van een nieuwe 2e Kanaalbrug. Nadat wij reeds in 1961 hadden besloten een deel van de zuidoostelijke ringweg klaar te zullen maken in het kader van de infrastructuur-verbeterende werken, is nu weer de financieringsmogelijkheid gegeven voor de bouw van deze brug. Wij zijn daar erg blij mee, omdat dit noodzakelijk is in verband met de industrie in het oosten van de stad, die de verbinding met het gebied buiten onze stad veel beter moet zien te krijgen dan tot nog toe het geval is. Ook voor de straten in dat stadsgedeelte is het absoluut noodzakelijk, dat daar op niet al te lange termijn verbetering komt. We hopen, dat dit plan er ook aan mag meewerken, dat zo snel mogelijk het rondwegencomplex klaar komt. Een andere opmerking die we nog zouden willen maken, heeft betrekking op de uniformiteit in onze bruggenbouw. De andere bruggen zijn gebouwd volgens hetzelfde plan als voor deze brug is ontworpen. Dat heeft zijn voordeel, maar het kan misschien ook een nadeel betekenen, omdat we eigenlijk nu min of meer overgeleverd zouden kunnen zijn aan één bepaalde le verancier. Ik veronderstel wel, dat dat nadeel niet zal opwegen tegen het voordeel van de uniformiteit en ik heb ook wel de indruk, dat dat nadeel niet zo groot zal behoeven te zijn, wanneer het College goed acht geeft op de overeenkomst, die met deze leverancier gesloten wordt. Ik heb nog wel een paar vragen, in de eerste plaats een vraag betreffende de wegen die verband houden met de noodbrug die gelegd zal worden. Volgens het voorstel van B. en W. kan het verkeer niet via de le Kanaalbrug worden afgeleid, omdat die niet op dat zware verkeer berekend is en ook de wegen ter weers zijden van de brug zijn dat niet. Nu stel ik mij de vraag: Is dat straks wel het geval bij de noodbrug en ook wel bij de straten die in de naaste omgeving liggen? Of is het ook mogelijk, dat die wegen in ieder geval, wanneer ze er niet op berekend zijn, dan extra verzwaard worden? Of geldt die verzwaring hier min der dan bij de le Kanaalbrug? Ik zou daar toch wel iets van willen weten. Vervolgens zou ik willen vragen: Heeft de doksbrug die hier ter vervanging zal dienen, voldoende capaciteit voor dit zware verkeer? Is die breed genoeg om, beter dan de le Kanaalbrug, dit te kunnen verwerken? Of zal die brug misschien verkeerstechnisch toch nog wel tot heel wat moeilijkheden aanleiding geven? Ik zou daar ook wel iets van willen weten. En dan de derde vraag: Weet het College ook onge veer, wanneer met deze werkzaamheden een aanvang zal kunnen worden gemaakt en hoe lang het nood zakelijk zal zijn van deze noodbrug gebruik te maken? De heer Van der Schaaf (weth.): De heer De Jong heeft zijn waardering uitgesproken en daar kan het College uiteraard erkentelijk voor zijn. Hij heeft ver der nog iets opgemerkt over de uniformiteit die bij deze bruggen wordt toegepast. Ik geloof, dat daar wel bepaalde voordelen aan verbonden zijn. Het gevaar van eentonigheid, - dat heeft de heer De Jong nu niet ge noemd zie ik niet. De nieuwe Hermesbrug overtuigt wel door haar uiterlijk. Ik heb meermalen, van ver schillende kanten ook, de indruk gekregen, dat deze het als moderne brug werkelijk heel goed doet daar ter plaatse en ik ben er van overtuigd, dat dat ook ter plaatse van de 2e Kanaalbrug het geval zal zijn. Over de noodbrug het volgende: Als we niet een noodbrug leggen zo ongeveer in het midden van het kanaalvak, dan zouden we dus de situatie krijgen, dat de le Kanaalbrug dat verkeer moet verwerken. Zij fungeert dan natuurlijk niet als noodbrug, maar zij zou dan een dubbele portie verkeer moeten verwerken. Dat is voor een aantal autorijders niet zo'n groot be zwaar, geloof ik, maar toch voor anderen weer wel. En speciaal voor het langzame verkeer voor de fietsers en de voetgangers zou het ontbreken van een noodbrug ongeveer op de gedachte plaats toch wel een ernstig bezwaar zijn. Ik meen dus, dat het aan brengen van een noodbrug zou ongeveer in het midden van het kanaalvak in ieder geval beter is dan welke oplossing ook. Het leggen van een noodbrug op een andere plaats is een gedachte, die nauwelijks in aan merking komt, zodat, geloof ik, hiermee wel overtui gend is aangetoond, dat die noodbrug daar moet komen. Is deze brug wel berekend op het verkeer, dat zij te verwerken krijgt? Wat de doorvaartwijdte betreft, heeft deze doksbrug een iets ruimere capaciteit dan de nu bestaande 2e Kanaalbrug. Deze wordt n.l. door een pijler in tweeën gedeeld en de doksbrug wordt niet verdeeld. Ik meen vrij zeker te weten, dat de door vaartwijdte 8% m is. Wat de draagkracht van de brug voor het wegver keer betreft, nu, ik zou zeggen: Ze heeft het gedurende de jaren dat ze in gebruik is, toch maar knap gedaan. Die brug is solide, ze heeft het verkeer naar het in dustrieterrein tot nog toe naar behoren kunnen ver werken en zal het verkeer bij het Kanaal ook wel aan kunnen. Ik geloof dus, dat we met deze oplossing wel gelukkig kunnen zijn, temeer, als hiermee dan wordt bespoedigd, dat in het gat dat toegang geeft tot het dok, een dam kan worden aangelegd. Mocht het onver hoopt blijken, dat deze brug na verplaatsing toch niet al het verkeer kan verwerken, dan kan men daar zeer eenvoudig door het plaatsen van een bord een voor ziening treffen. Kunnen de wegen die naar deze noodbrug leiden, het verkeer verwerken? Dat zullen we moeten afwachten. Uiteraard zullen die wegen meer te verduren krijgen. Zouden ze er zwaar onder gaan lijden en zou dat lastig of onhoudbaar worden, dan zullen we ze wat moeten opknappen. Wij zullen dus hopen, dat de bewoners van de huizen aan die wegen niet al te veel ongerief krij gen. Het is niet uitgesloten, dat het verkeer, dat er langs gaat, voor die straten wel een beetje te zwaar is, maar hoe dan ook, we zullen daar door moeten en, zo nodig, provisorisch verbeteringen aanbrengen. De heer De Jong vraagt tenslotte nog: Wanneer kan het werk aanvangen? Dit valt uiteen in twee delen: het maken van de onderbouw en het maken van de bovenbouw. Van de onderbouw wordt het bestek in eigen dienst gereed gemaakt; de bovenbouw wordt uit gegeven aan een constructiebedrijf. Wanneer de goed keuring van Gedeputeerde Staten is verkregen en de financiën disponibel komen, zullen we geen uitstel meer toepassen. Dan is dus de aanvang verzekerd. Ik kan daarvoor moeilijk een datum noemen, omdat het afkomen van de financiering, m.a.w. het z.g. openstel len van het werk, nog niet altijd zeker is, ook al is men er wel zeker van, dat het wordt ingedeeld in het volume van een bepaald jaar. Ik kan daarom die vraag niet anders beantwoorden dan met deze vage formule: Wij zullen, zodra de mogelijkheid er is om dit werk ook werkelijk in uitvoering te nemen, daartoe over gaan. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. I'unten 27 t.e.m, 31 (bijl. nos. 51, 44, 45, 52 en 53). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen I van B. en W. Punt 32 (bijl. no. 61). De hear Boomgaardt: Der wurdt dus foar dizze I u.l.o.-skoalle yn Huzum jild üt 'e gemeentekas frege yn forban mei it fak Biology. De eftergroun fan dizze saek is, dat men oant nou ta Fysika as haedfak hie by Natuerkunde en dat men dat omsette wol yn Biology. Dér is in hiel praktyske reden foar, dy't foar it bistjür hast twingend is. Troch wikseling yn it personiel kin men net genöch lessen yn Fysika jaen, mar men kin it wol rédde mei Biology. Der is ek noch in winsklik- heit by. Tafallich is yn dizze klasse it tal famkes oer- hearskjend en de ünderfining leart, dat famkes folie bet ter Biology as Fysika studearje kinne. Nou hat men, sil it fak Biology as haedfak nommen wurde, net ge nöch learmiddels. Men hat foar Biology wol bipaelde boeken, dy't dan dan bitrekking hawwe op de minske, mar sil men in oar ünderdiel üt 'e natuer dat tsjut men dan oan mei „biotoop", hwat in abstrakt bigryp is, sa't men my forteld hat en dat yn dit gefal giet om greide, dy't men mei alle planten en hwat der mar by heart yn stüdzje nimme, dan moat men dér learboeken foar hawwe, dy't net foarhannen binne. Ik bin bang, dat hjir dochs efkes hwat in koartsluting is tusken de Wethalder of de tsjinst en it skoallebistjür of it personiel fan de skoalle. Men hat, tinkt my, elkoar net hielendal bigrepen, hwant men hat my sein, dat men bislist dizze learboeken net hat en dat soe dus yn striid wêze mei de argumintaesje, dy't it Kolleezje brükt hat by it skriuwen oan'e Rie. Hjir wurdt n.l. sein, dat „de bij de oprichting van de school aangeschafte leerboeken voor Biologie ruim voldoende stof opleveren om de gewenste biotoop met de leerlingen te behande len". Men hat foar de 4e klasse neat oars as boeken foar „Kennis der Natuur", dy't oer de minske geane. En dan soe ik der noch oan tafoegje wolle, dat men dit fak hielendal net willekeurich ynfiert, mar op groun fan in foroaring yn it eksamenreglemint en dat dit dus wol deeglik in eftergroun hat. Men soe üt it skriuwen oan'e Rie minoftomear de yndruk krije kinne, dat it Kolleezje tinkt, dat dit mar in willekeurich op- kommende gedachte is, dat men ris in kear hwat oars wol. Der hat dus wol in frij twingende reden foar dizze oanfraech west en it bistjür achtet it dan ek ridlik, dat it jild foar dizze ütjefte üt'e gemeentekas komt, dat dit dus de wei fan art. 72 lans giet. Dêrby wol ik der dan noch efkes op wize, dat dit uteraerd mar in gefal fan ien kear is, omdat men, als men dizze boeken ienris hat, dy yn oare jierren wer brüke kin. De heer Hoekstra: Ook onze fractie is verheugd over de vermeerdering van kennis op deze scholen, maar wij hebben ons toch wel afgevraagd, wat het begrip „biotoop" betekent. We zijn daar niet uitgeko men. De heer Boomgaardt heeft het zoëven wel ge zegd, maar toch is het niet tot ons doorgedrongen, wat men precies bedoelt met levende biotopen voor de 4e klas. Het zou ons zeer aangenaam zijn dat nauw keurig te weten, omdat het toch wel nodig is duidelijk voor ogen te hebben voor welk doel die gebruikt worden. De hear Santema: Nei itjinge de hear Boomgaardt hjir nei foaren brocht hat, haw ik dochs it gefoel, dat hjir de saek net hielendal leit, sa't it heart. Ik leau wier, dat wy, hwannear't it ünderwiis op dizze skoalle him yn 'e rjochting biweecht lyk as de hear Boomgaardt sketst hat, wy der net foar wei kinne, just ek op groun fan art. 72, har dizze learboeken biskikber to stellen. Ik tocht, dat wy as it giet om in biotoop, dy't eigentlik de omstannigheden skept om in bipaeld biologysk ün derdiel hinne, bygelyks troch wer to jaen, hwat der allegearre groeit op in stik greide, dan net folstean koenen mei boeken lyk as de hear Boomgaardt üs hjir niis neamd hat en dy't eigentlik biologysk allinnich mar de minske seis bitreffe. Hwannear't dizze skoalle dus dy rjochting üt giet, dan is der, leau ik, neat tsjin en ik tocht ek net, dat B. en W. dat wjerlizze koe nen har dizze rjochting ynslaen to litten en de lear middels dêrfoar biskikber to stellen. De hear Tiekstra (weth.): Dan woe ik earst efkes bigjinne by de arguminten, dy't de hear Boomgaardt oanfiert mei bitrekking ta dizze oanfraech. Ut de stikken docht n.l. bliken, dat der earst in brief west hat fan it skoallebistjür, hweryn dus sünder in neijere motivearring, meiwurking fan it Gemeentebistjür for-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 4