b. tot aankoop van het perceel Fabriekssteeg no. 8 van de erven van G. Veenstra, laatstelijk woon achtig te Sittard; c. tot verhuur van gemeentegebouwen en -lokalen aan de A-kring Friesland-noord Bescherming Bevolking; IV. de raadsbesluiten van 21 februari 1962: a. tot wijziging van het besluit van 24 mei 1961 inzake verkoop van een perceel industrieterrein, gelegen aan de westzijde van de Zwettestraat, aan de Stichting „Leeuwarder Industriegebou wen", alhier; b. tot het aangaan van een 41/i% rentende geld lening, groot f 500.000,met de Stichting Be drijfspensioenfonds voor het Schildersbedrijf te Rijswijk c. tot het aangaan van een 4% rentende geld lening, groot f 1.500.000,met de Beheer- en Administratiemaatschappij Lafico N.V. te Am sterdam; d. tot het waarborgen van een door de stichting „De Nieuwe Leeuwarder Jachthaven" te Leeu warden met de Stichting „De Spaarbank" te Leeuwarden te sluiten geldlening; e. tot stichting van een openbare school voor ge woon lager onderwijs op een terrein, gelegen op de hoek van de Irenestraat en de Prins Bern- hardstraat, alsmede tot het beschikbaar stellen van een krediet hiervoor; f. tot verkoop van een perceel bouwterrein, gelegen aan de zuidzijde van de Egelantierstraat, tus sen de Archipelweg en de Lijsterbesstraat, aan de Stichting tot oprichting en instandhouding van een of meer opleidingsscholen voor Christe lijke Kleuterleidsters in Friesland, alhier; g. tot aankoop van een perceel grond, gelegen aan de westzijde van de Nieuwe Houtstraat, van mevr. B. Mulder-Bakker en cons., alhier; h. tot aankoop van het perceel Cambuursterpad no. 6 van S. Piersma en diens echtgenote I. Miedema, alhier; V. het raadsbesluit van 13 maart 1962 tot verhuur van een gedeelte van het pand Grote Kerkstraat no. 13 aan de A-kring Friesland-noord Bescherming Bevolking, alhier. Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. B. dat zijn ingekomen: 1. een verzoek van H. de Graaf, exploitant van het café-restaurant Bar-Paris", alhier, om geopend te mogen zijn tot één uur 's nachts. De heer Van Balen Walter: Het is misschien enigs zins moeilijk over dit punt het woord te voeren, gezien ook het preadvies, dat hier destijds t.a.v. een verzoek schrift van verschillende adressanten is uitgebracht. We hebben 1 april 1959, meen ik, de verordening, die deze kwestie behandelt, vastgesteld en aan de Burgemeester ter uitvoering opgedragen. Directe bemoeiing heeft de Raad dus met een dergelijk geval niet. Toch vraag ik mij af, of het geen zin zou hebben, dat wij ons nog eens over deze kwestie beraden. In het onderhavige geval zal betrokkene het toch wel als een discriminatie moe ten zien, wanneer zijn zaak niet profiteert van deze verordening, terwijl een aantal andere zaken dit wel doet. De gehele uitvoering krijgt een buitengewoon subjectief karakter en dat vind ik toch eigenlijk voor een verordening allesbehalve fraai. En ik zou de Raad wel in overweging willen geven zich eens te beraden over een amendering van deze verordening, zodat ze een meer objectief karakter draagt. De heer Klynstra: Deze zaak is dus al eerder in den brede besproken; we behoeven er nu dan ook niet zo heel lang meer over te praten. Ik heb van enkele lei dinggevende personen in bedrijven, die zich hier ge vestigd hebben in de loop van de tijd, toch wel eens de indruk gekregen, dat zij zich afvragen: Is Leeuwarden nu eigenlijk wel een stad? Meermalen kwam deze klacht naar voren: Je moet hier 's avonds vroeg naar bed, want na 12 uur kun je nergens meer terecht. In Groningen, dat natuurlijk ook groter is dan Leeuwar den. zijn de café's tot 1 uur geopend en men heeft daar zelfs juist wijziging in gebracht; een aantal bars en café's zijn, meen ik, daar nu tot 2 uur 's nachts geopend. Ik mag daar tussen haakjes wel even bijvoegen, dat ik niet voor eigen parochie of voor mij per soonlijk spreek, want ik heb er niet het minste belang bij. Maar als wij de stad een stadsaanzien willen geven, dan moeten we toch, dunkt mij, met de wensen van een deel van het publiek rekening houden. Ik heb in de begrotingsvergadering ge vraagd, wat er moet gebeuren om de stad meer leef baar te maken en wat dat precies betekent. Het spijt me, dat ik tot nog toe daar geen antwoord op heb gekregen, maar misschien kan dat alsnog gebeuren. Ik deel dus het standpunt van de heer Van Balen Walter; ik zou graag zien, dat de Raad deze zaak opnieuw ging bekijken. De heer K. J. de Jong: Nu hier enkele klanken ge hoord zijn ten gunste van inwilliging van het verzoek, meen ik, dat het ook wel eens goed is een ander geluid te laten horen. Wij zijn ook wel van mening, dat na 12 uur enkele gelegenheden hier in de stad geopend moe ten zijn; de behoefte daaraan is in ieder geval aan wezig in verband met de vertrektijden van verschillen de autobusdiensten, maar toch vinden wij, dat wij uiter mate voorzichtig moeten zijn met ons oordeel in deze zaak. Ik geloof er niet zo sterk in, dat de leefbaarheid van de stad nu juist op een punt als dit zo bijzonder tot uitdrukking moet komen. Ik geloof niet, dat die leefbaarheid er nu zo mee gebaat is, dat wij er aan meehelpen, dat na 12 uur het „avond"leven hier wordt bevorderd. Wij menen juist, dat daar ook wel terdege bezwaren aan verbonden zijn. De gelegenheid tot be zoek aan restaurants na 12 uur is aanwezig en ik meen me te herinneren, dat, toen deze zaak destijds hier aan de orde was, van de behoefte om van deze gelegenheden gebruik te maken, toch bitter weinig gebleken is. Ik wil dus bepaald niet zeggen, dat we zoiets helemaal niet moeten hebben, maar het is er al en waarom zullen we het nu nog uitbreiden? Ik geloof dus, dat wij voldoende aan deze vraag voldaan hebben en ik ben hot volkomen met het voorstel van B. en W. eens om in deze richting bepaald niet verder te gaan dan nu al het geval is. De Voorzitter: Ik wil hier van mijn kant nog het volgende van zeggen: De heren Van Balen Walter en Klijnstra hebben gesproken over de verordening, die op dit stuk bestaat. De Raad heeft deze destijds dat is enige jaren geleden vastgesteld met de bepaling, dat de Burgemeester de bevoegdheid zou hebben om van het sluitingsuur voor een beperkt aantal gevallen ontheffing te verlenen en ik geloof niet, dat het de bedoeling kan zijn om nu, naar aanleiding van dit in gezonden stuk, een brede gedachtenwisseling te voeren over de vraag, of die verordening al dan niet juist is. Ik zou dus over hetgeen daaromtrent door de heren Van Balen Walter en Klijnstra is opgemerkt van mijn kant verder alleen dit willen zeggen, dat de Raad de toepassing van de verordening destijds in mijn handen heeft gelegd en dat ik van mijn kant getracht heb naar beste weten, na rijp beraad en na voorlichting dooi degenen, die daarvoor in aanmerking kwamen, uit voering aan die verordening te geven en ik moet dus toch wel met zeer veel klem de bewering van de heer Van Balen Walter terugwijzen, dat deze uitvoering een buitengewoon subjectief karakter zou hebben. Dat moet ik met grote stelligheid ontkennen. Tenslotte zou ik willen opmerken, dat deze adressan f van het bedrijf, dat hij op het ogenblik voert of hij het gekocht of gepacht heeft, weet ik niet pas als exploitant is opgetreden op een ogenblik, waarop die verordening al werkte en waarop het voor hem al duidelijk was, dat dit bedrijf niet voor de ontheffings mogelijkheid in aanmerking was gebracht. Ik meen dus, dat hij zich in die omstandigheden niet heeft te beklagen over het feit, dat hij, evenmin als zijn voor 3 gangers in dit bedrijf, van de ontheffingsmogelijkheid gebruik kan maken. Hierbij zou ik het willen laten. De heer Van Balen Walter: Uw beantwoording heeft mij bepaald niet overtuigd, dat de uitvoering van deze vei ordening niet subjectief gebeurt. Niettegenstaande dat U er zeer de klemtoon op hebt gelegd, dat dit niet subjectief geschiedt, hebt U mij bij Uw beantwoording toch zeer weinig argumenten kunnen verschaffen. In tegendeel, ik heb uit Uw woorden heel stellig de indruk I gekregen, dat het Uw persoonlijke mening is, die maakt, of iemand al dan niet in aanmerking komt voor deze j ontheffing en ik geloof, dat dat toch eigenlijk wel hele- I maal het karakter „subjectief" omvat. Ik heb dus ge- 1 pleit voor een objectieve regeling en dan zie ik „objec- tief" zo, dat ieder van te voren kan weten, hoe deze regeling wordt toegepast en wie eventueel voor de faciliteiten die in deze verordening zijn vastgelegd, in aanmerking komen. Naar mijn mening moet dus de uitvoering, zoals die op het ogenblik is ik wil graag aannemen, dat U de verordening met de beste bedoe lingen en de beste argumenten en op grond van de meest mogelijke inlichtingen uitvoert, maar niemand weet dit het karakter dragen, althans naar buiten de schijn wekken, van subjectief te zijn. Daarop heb ik willen wijzen en daarvoor zou ik willen waken. De Voorzitter: Nu maakt de heer Van Balen Walter het mij toch wel bijzonder moeilijk. Hij heeft in eerste instantie beweerd, dat de uitvoering van deze verorde ning door mij een buitengewoon subjectief karakter had, maar heeft daar geen argument voor aangevoerd. Ik heb dat van mijn kant ontkend en bestreden en nu draait hij het om; ik had van mijn kant argumenten moeten aanvoeren, dat het niet subjectief zou zijn. Op deze wijze wordt een gesprek zoal niet onmogelijk, dan toch wel buitengewoon moeilijk. Het is immers de heer Van Balen Walter, die hier een stelling poneert en naar mijn mening erg veel kritiek levert, waarvoor hij ik mag het herhalen in eerste instantie geen enkel argument heeft aangevoerd. (De heer Van Balen Walter: Het was geen kritiek.) Dat is toch kritiek, als U zegt, dat de uitvoering een buitengewoon sub jectief karakter draagt. Wat is het anders, mynheer Van Balen Walter? En nu krijgen we in tweede in stantie als enige motivering, dat voor een objectieve uitvoering iedereen van te voren zou moeten weten, wat de criteria zouden zijn. Als de heer Van Balen Walter het verschil tussen objectief en subjectief ziet in de wijze, waarop van te voren de criteria opgesteld worden wat dan tenslotte ook weer door mij alleen moet worden gedaan dan is dit een spraakgebruik, dat afwijkt van het gewone, en dan geloof ik, dat ook hier een gesprek toch wel bijzonder weinig vruchtdra gend zal kunnen zijn. Ik heb van mijn kant niet de indruk gewekt, dat ik in dezen mijn persoonlijke me ning laat prevaleren. Natuurlijk moest ik hier krach tens raadsopdracht persoonlijk een keuze doen, maar dat deze persoonlijke mening en dat is de suggestie, die in deze kritiek verscholen ligt gevormd zou worden door ongemotiveerde voorkeuren e.d. ten aan zien van bepaalde inrichtingen, dat moet ik toch be paald blijven bestrijden. Ik heb van mijn kant zo ob jectief mogelijk en na voorlichting door degenen, die in dezen voor voorlichting in aanmerking komen, deze raadsverordening krachtens opdracht van de Raad uit gevoerd. Ik mag herhalen, dat, wanneer de Raad meent, dat deze gehele materie op andere wijze geregeld moet worden, daar misschien op een andere tijd over kan worden gesproken, maar ik geloof niet, dat dit en kele adres van iemand die deze inrichting is gaan exploiteren op een ogenblik, dat hij wist, dat die niet voor deze ontheffingsmogelijkheid in aanmer king kwam, daarvoor de gelegenheid biedt, want dan zouden we een wetgeving ad hoe krijgen, die in het algemeen toch wel zeer onwenselijk is. Ik zou het hierbij willen laten. Ik blijf dus voorstellen dit adres voor kennisgeving aan te nemen. De Raad gaat hiermee akkoord. 2. een rondschrijven van B. en W. van Delft, betref fende een door de Raad dier gemeente aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen verzonden telegram inzake bevordering van een goede toneelspreiding. Deze mededeling wordt tevens voor kennisgeving aangenomen. 3. een verzoek van de bewoners van de Bleeklaan om de aan die laan staande bomen te doen vellen en te vervangen door een jonge, minder snel groeiende, beplanting. Besloten wordt dit verzoek in handen van B. en W. te stellen om preadvies. Punt 3 (bijlage no. 82). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 4 (bijlage no. 86). De voordracht van B. en W. luidt: J. van der Hoek te Kootstertille. De heer Klijnstra: Niet over punt 4, maar over een kwestie van orde wilde ik graag iets zeggen. Is het niet mogelijk, de zes stemmingen die nu volgen, een beetje vlotter te doen verlopen door bijv. de briefjes van de tweede stemming te laten ophalen, zodra U, mijnheer de Voorzitter, de briefjes van de eerste stem ming ter tafel krijgt en zo vervolgens? Gewoonlijk is de Raad 5 minuten of langer met een stemming bezig en die tijd zou op de door my bedoelde wijze met ten minste de helft kunnen worden ingekort. Ik dacht, dat dit ook reglementair wel toegestaan zou zijn. De Voorzitter: Degenen, die wat langer zitting heb ben in de Raad dan de heer Klijnstra de heer Klijn stra zit nu 4 jaar in de Raad zullen zich herinneren, dat wij bij vroegere gelegenheden wel hebben gehandeld overeenkomstig de suggestie, die de heer Klijnstra nu doet. Het is echter de vraag en dat is telkens een vraag voor mij als voorzitter van deze Vergadering of ten aanzien van bepaalde punten het woord wordt gevoerd, want dan pleegt een procedure, zoals die door de heer Klijnstra is gesuggereerd, wel eens tot verwarring aanleiding te geven. We kunnen vanavond, als over deze benoemingen het woord niet wordt ge voerd, wel eens proberen, of dit opnieuw gelukken wil. Daar ben ik van mijn kant graag toe bereid. Overigens wil ik U wel zeggen, dat een systeem, waarbij benoe mingen, waaromtrent de instemming van de Raad by voorbaat wel te verwachten valt, op een vlotte wijze tot stand kunnen komen, in overweging is, maar daar over hoort de Raad dan wel meer bij een andere ge legenheid, als wij tenminste menen met een in dat opzicht aanvaardbaar voorstel bij U te kunnen komen. Punt 5 (bijlage no. 87). De aanbeveling van B. en W. luidt: 1. F. Hoekstra, alhier; 2. M. Zijlstra, alhier. Benoemd wordt de heer Hoekstra, met 35 stemmen (1 stem op de heer Horstmann). Punt 6. De aanbeveling van het College van Curatoren luidt: 1. G. G. Horstmann te Groningen; 2. W. F. Ritsma te Amsterdam. Benoemd wordt de heer Horstmann, met alg. stem men. Punt 7. De aanbeveling van het College van Curatoren luidt: E. Ufkes en L. J. Vos, beiden te Groningen. Benoemd worden de heren Ufkes en Vos, met alg. stemmen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 2