6
in het geding. Ik geloof, dat dat bij de constructies
van beide verordeningen precies gelijk blijft. Op het
ogenblik geven B. en W. de bouwvergunningen af en
dat blijft zo. Gesteld, dat de Gemeente voor zichzelf
de hand wil lichten dat wordt beweerd, maar er
worden eigenlijk nooit bewijzen voor aangevoerd en
in elk geval is het nu hier niet de plaats om daarvoor
bewijzen te weerleggen die er niet zijn dan kan ik
mij eigenlijk niet goed indenken, dat het verschil zou
maken, of de oude of de nieuwe verordening wordt toe
gepast. Want nu kom ik even bij een punt, dat de heer
Heidinga heeft genoemd. Die heeft ook gesproken over
de status van de dienst en de verschillende wijzen van
toepassing van de verordeningen. Zou nu het feit, dat
deze beide diensten, deze beide afdelingen, formeel
onder één directie komen, een uiteenlopen in de hand
werken? Integendeel, wanneer men iets onder één di
rectie brengt, dan leidt dat uiteraard tot meer gelijk
heid dan wanneer men twee directies heeft, zodat ik
bepaald niet inzie, dat er op dit punt in wezen ook
maar iets verandert. Ik ben van mening en dat wil
ik zowel tegen de heer Heidinga als tegen de heer
Bootsma zeggen dat de Gemeente voor zichzelf
precies dezelfde eisen als t.o.v. anderen moet aan
houden. En wanneer de heer Heidinga dan vraagt:
Worden de bouwontwerpen van de gemeente-architect
wel onderworpen aan het Bouw- en Woningtoezicht,
dan kan ik daar volmondig „Ja" op antwoorden. Mis
schien doet deze opmerking hem pijn (Gelach), maar
toch is het zo. De figuur, dat de directeur van Open
bare Werken aan het College vraagt, of hij een huis
mag bouwen, waartoe hij van het Gemeentebestuur
zelf opdracht heeft gekregen, is een beetje koddig,
maar deze dingen worden inderdaad bekeken door
Bouw- en Woningtoezicht.
De heer Bootsma heeft gevraagd: Blijft er niet iets
van ongenoegen van de bouwwereld in zitten Ik geloof,
dat de mensen die met het bouwen te maken hebben,
toch ook wel zodanig met de verhoudingen bekend zijn,
dat zij dit gemakkelijk, althans wel met enige moeite,
zullen kunnen begrijpen.
De heer Van Balen Walter vroeg, waarom geen
bouwkundig ingenieur is gevraagd en ook niet een
poging is gedaan voor het aantrekken van een civiel
ingenieur. Het College is toch wel van mening, dat
voor deze functie het meest aangewezen zou zijn een
bouwkundig ingenieur. De heer Heitink, de afgetreden
functionaris, heeft bij de voorbereiding van deze zaak,
al heel duidelijk tegen mij gezegd: Wethouder, U moet
er niet op rekenen, dat U een ingenieur zult krijgen op
deze sollicitatie en zijn voorspelling is wel uitgekomen.
Wij moesten dat echter uiteraard wel onderzoeken.
Daarom is er dus een tweede oproep geplaatst en toen
heeft de heer Atema wél gesolliciteerd. Na de tweede
oproep is een aantal sollicitanten opgekomen, die naar
de mening van het College allen van lichtere kwaliteit
waren dan de heer Atema.
De heer Heidinga heeft vervolgens de status, de
standing, van de dienst Bouw- en Woningtoezicht in
het geding gebracht. Hij voelt het aanstellen van een
inspecteur als hoofd van de dienst Bouw- en Woning
toezicht eigenlijk als een terugzetting van die dienst.
Ook is het woord „degradatie" genoemd. Ik kan mij
indenken, dat dit een eerste reactie is. Toch is die
bepaald niet juist. Men kan dit ook heel goed zien
als iets wat ook in andere gemeenten voorkomt, n.l. als
een integratie en dan een integratie van deze betrek
kelijk kleine dienst in een groter geheel. Daarin be
hoeft men niets denigrerends of niets van achteruit
zetting te zien. Ik zei al, dat in andere gemeenten, ook
met de onze vergelijkbare, de dienst van Bouw- en
Woningtoezicht een onderdeel is van de dienst Open
bare Werken. Dat komt veelvuldig voor en een ambte
naar van Bouw- en Woningtoezicht in zo'n gemeente
is beslist niet van iets mindere allure dan zijn collega
in een gemeente, waar de dienst afzonderlijk is georga
niseerd. Ik stel dus, dat het aanzien van de dienst, ook
indien die geplaatst zal worden onder opperdirectie
van de directeur Openbare Werken, die wèl de inge
nieurstitel heeft, bepaald niet, zelfs geen millimeter,
in aanzien achteruit gaat. De bewering van de heer
Heidinga, dat de standing van de dienst wèl achteruit
gaat, betwist ik dan ook ten enenmale. Wanneer de
kleine groep ambtenaren van deze dienst geïntegreerd
wordt in het geheel, dan is dat eerder een versterking
van het aanzien van deze dienst, zou ik denken, dan
een degradatie. Nu zegt de heer Heidinga: Het niet
verlenen van zelfstandigheid aan deze dienst van
Bouw- en Woningtoezicht is in strijd met de storm
achtige ontwikkeling in de bouwactiviteiten. Dat kan
ik ook niet met de heer Heidinga eens zijn. Het bestand
ambtenaren, dat wij hier hebben, blijft gelijk, welk
etiket wij er ook op plakken, en ik ben er van over
tuigd, dat zij en ook in het bijzonder de heer Ate- j
ma volkomen in staat zijn om deze ontwikkeling bij
te houden. Want ik mag wel in het openbaar zeggen,
dat de heer Atema in bouwkundig opzicht een zeer
bekwaam ambtenaar is. Hij is absoluut capabel om
deze ontwikkeling hier in de stad bij te houden. En
maakt het nu, of de ontwikkeling stormachtig gaat of
geleidelijk, verschil, dat de ambtenaren van deze dienst
want het bestand blijft gelijk onder opper-directie
van de directeur van Openbare Werken komen of
niet? Ik zie er zelfs een bepaald voordeel in en wel dit:
Als de dienst van Bouw- en Woningtoezicht zonder
een ingenieur aan het hoofd, op een zeker ogenblik
tegenover zich vindt een architectenbureau van zeer
grote naam, dat met universitair gevormde personen
hem tracht te beïnvloeden, dan kan hij assistentie vra- 1
gen van de dienst van Openbare Werken en zich door
iemand van gelijk niveau van studie doen bijstaan. Ook
de verordening biedt daar zeker uitzicht op, omdat n
van de artikelen zegt. dat B. en W. over eenzelfde zaak
beide hoofden kunnen horen. Daar ligt ook al weer
een aanwijzing in, dat deze afdelingshoofden dan toch
in wezen van dezelfde orde worden geacht. Om al deze
redenen kan ik bepaald niet toegeven, dat de con
structie die wordt voorgedragen en die berust op een
verordening van de Raad, zou leiden tot prestigeverlies
van de dienst Bouw- en Woningtoezicht. Zou de dienst
van Openbare Werken deze opzet wel appreciëren en
is er sprake van animositeit tussen de dienst Openbare
Werken en de dienst Bouw- en Woningtoezicht hier
mee is dan niet bedoeld de animositeit in de zin van:
„Als die er niet was, zou het publiek kunnen zeggen,
dat alles maar goed is" dan zou dat zijn oorzaak
moeten hebben in het feit, dat Bouw- en Woningtoe
zicht te streng is naar de mening van Openbare Wer
ken en dat is alleen te verklaren, indien Bouw- en
Woningtoezicht ook daar de puntjes op de i zou zetten.
De directeur van Openbare Werken heeft mij desge
vraagd verklaard, dat hij bereid is zijn medewerking
te verlenen aan de hier bedoelde opzet.
De heer Heidinga zegt tenslotte: Laten we de voor
gedragen persoon benoemen tot waarnemend directeur
Ik geloof niet, dat dat een juist beleid zou zijn tegen
over deze functionaris. Deze heeft het recht niet op
een waarnemende functie, maar op een eigen statu.'
De heer Drentje tenslotte heeft met de heer Heidinga
een gesprekje gehad, dat op een misverstand bleek te
berusten, zodat ik daar niet op behoef in te gaan.
Resumerende kan ik dus zeggen, dat deze voordrach'
berust op geldende verordeningen; dat de figuur die
zal worden geconstitueerd, overeenkomt met een figuui.
die in vele vergelijkbare gemeenten bestaat, en dai
degradatie, terugzetting, of hoe dan ook, van de dienst
van Bouw- en Woningtoezicht er niet in ligt opgeslo
ten. Diegenen van het publiek, die met de diensten te
maken hebben, behoeven in het minst niet te menen
dat de dienst Bouw- en Woningtoezicht t.o.v. de dienst.
Openbare Werken een mildere maatstaf zal aanleggen
dan t.o.v. particulieren. Het College handhaaft dus
gaarne zijn voorstel.
De hear Santema: Dizze sack hat wol in ünbifre-
digjend forrin. Wy hawwe üt de wurden fan de Wet-
halder hearre kinnen, dat der bygelyks ek noch solli-
sitanten wienen, dy't hy „fan in lichtere kwaliteit"
neamde. Ik tocht, dat it dochs wol fan bilang west hie.
dat wy dy sollisitanten ek kend hienen. Dan hie üs
bioardieling miskien ek noch wol hwat better west
En fierder woe ik noch opmerke, dat it forskil fan
miening en dizze diskusje eigentlik it gefolch binne
fan it tolerearjen troch B. en W. fan in titel, dy't yn
feite dus net bistien hat. Troch al dy jicrren hinne
hawwe wy dus allegearre fan miening west, dat ek
dizze tsjinst fan ,,B. en W." in direkteur hie. En dan
7
kin men prate, hoe't men prate wol, mar it bliuwt foar
de butenwacht in dégradaesje, hwannear't de titel fan
I direkteur fan dizze tsjinst aensen net mear brükt
wurdt. Foar safier bifrediget üs dat tige min.
En dan wol ik noch ien opmerking meitsje: It is
eigentlik in fraech: Stel ris foar, dat by de earste
oprop al in boukundich ingenieur opsetten kommen
wie as sollisitant, soe dan de titel fan direkteur fan
dizze tsjinst ek oanhalden wêze?
De heer Bootsma: Ik kan niet zeggen, dat ik door
het betoog van de Wethouder zo buitengewoon bevre
digd ben. Hij is begonnen met te zeggen, dat de ver
houding van de directeur Openbare Werken tot de
inspecteur eigenlijk maar een administratieve en orga
nisatorische is. Als ik het goed weet, dan was dat in
feite ook wel zo, toen wij een directeur van Bouw- en
Woningtoezicht hadden. Ik neem ook aan, dat, wan
neer er sprake was van promotie van een van de amb
tenaren van Bouw- en Woningtoezicht, dat ook liep
over de directeur Openbare Werken en dat dus de voor
stellen terzake niet rechtstreeks van de directeur van
het Bouw- en Woningtoezicht kwamen. Misschien ben
ik daar mis mee, maar dat is voor mij toch ook heus
niet de belangrijkste kant. Wanneer ik het raadsstuk
1 goed lees, dan draait het daar ook niet om en dat
maak ik ook niet uit de bewoordingen van de Wet
houder op. Deze stelde echter, dat in een gesprek met
een architect of een ingenieursbureau van naam, met
grote mannen aan het hoofd, een gelijkwaardige of
ongeveer gelijkwaardige partner aanwezig zou moeten
zijn, waarvoor dan de directeur Openbare Werken op
de proppen zou moeten komen; dan zou de heer Atema
plotseling niet meer capabel zijn. Het is verre van mij
aan de capaciteiten van de voorgedragene te twijfelen.
Integendeel, en ik geloof ook niet, dat wij op dat cha
piter verder moeten gaan, want dan komen we op de
grens van de drempel naar een besloten zitting te
staan en dat is, dunkt mij, ook niet de bedoeling. Wan
neer we het hebben over handhaving van de verorde
ning en wanneer de Wethouder daarbij stelt, dat B. en
W. de vergunningen afgeven, gelet op het advies van
de directeur Bouw- en Woningtoezicht, in dit geval
dan misschien gelet op het advies van de inspecteur
Bouw- en Woningtoezicht, dan is dat formeel allemaal
keurig in orde en dan zal daar ook geen andere be
oordeling aan ten grondslag liggen daar twijfel ik
niet aan maar waar het hier uiteindelijk om gaat,
zijn die dingen die niet tot en met in de verordening
zijn omschreven. Dat kunnen ze ook niet zijn; het gaat
om de uitleg daarvan en uiteindelijk over de nader te
stellen voorwaarden of de nader te eisen constructies.
En dat is een kwestie, die niet direct in de vergunning
tot uiting komt. Daar staat hooguit in, dat nadere
berekeningen van dit of van dat of nadere constructie-
ekeningen moeten worden overgelegd, ter goedkeuring
van Bouw- en Woningtoezicht, en dat is juist het punt,
waarop men dan de verschillende beoordeling kan krij
gen. En inderdaad is daar ook wel een verschillende
beoordeling op gevolgd. Die komt dan des te meer
naar voren, doordat degene, die buiten deze hiërar
chische verhoudingen staat, dan maar heeft te voldoen
aan de nadere eisen en voorwaarden, terwijl het binnen
de beide diensten en uiteindelijk, organisatorisch ge
zien, en krachtens de verordening binnen één dienst
heel sterk de vraag is, of daaraan wèl wordt voldaan.
De Wethouder liet zich haast verleiden om te vragen
met bewijzen te komen. Wanneer hij daar prijs op stelt,
dan zal ik hem die kunnen leveren; dat wil ik hier in
elk geval wel vaststellen. En daarom geloof ik toch, dat
het meer in de richting van de ontwikkeling gelegen zou
hebben de reeds gevolgde praktijk al was die mis
schien nog niet helemaal volledig meer te volgen en
ook werkelijk te trachten van Bouw- en Woningtoezicht
een volkomen zelfstandige dienst te maken. Men
heeft dit ook geprobeerd en ik neem aan, dat men toen
de verordening, regelende de verhoudingen, de rangen
enz., ook wel kende, maar dat dit niet doorgevoerd is
kunnen worden, alleen omdat zich geen bouwkundig
ingenieur voor de functie van directeur heeft aange
meld. Men kan in het midden laten, of dit een bouw
kundig- dan wel een civiel-ingenieur zou moeten zijn.
Ik voor mij hel meer naar de laatste kwaliteit over.
Dit was althans te proberen geweest. Wanneer het
niet anders zou kunnen, dan zou ik persoonlijk zelfs
geen bezwaar hebben de heer Atema tot directeur te
benoemen, wanneer daarmee de zelfstandigheid van
deze dienst, al zou het dan alleen ook maar in schijn
blijken te zijn, ware te verankeren. En ik overweeg dan
ook vrij sterk een voorstel ter zake in te dienen. Mij
dunkt, dat ik het dan bij deze ook zal moeten doen en
ik doe het mede namens de heer Heidinga. Ons voorstel
luidt: „Ondergetekenden stellen voor de heer Atema
te benoemen tot waarnemend directeur met de rang van
inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht en de ver
ordening betrekkelijk Gemeentewerken zodanig te wij
zigen, dat de dienst Bouw- en Woningtoezicht zelfstan
dig wordt, waarvoor t.z.t. een directeur kan worden
benoemd". Dit voorstel zou ik U dus nu willen over
handigen, opdat het ook in deze instantie tot onderwerp
van bespreking gemaakt kan worden.
De Voorzitter: Ik zal de tekst van het voorstel, dat
ondertekend is door de heren Bootsma en Heidinga,,
nog even voor alle duidelijkheid herhalen. Dit voorstel
kan dus mede onderwerp van de beraadslagingen uit
maken.
De heer K«. J. de Jong: Dit voorstel wordt ons
hier eigenlijk nu plotseling in tweede instantie aan
geboden. Het is toch wel van belang er iets van te
zeggen. Ik zou willen opmerken, dat ik het wel
een beetje verward vind. Ik zou het liever minder ge
compliceerd maken. Wanneer men er voor voelt om
hier inderdaad naast de dienst Openbare Werken een
eigen zelfstandige dienst Bouw- en Woningtoezicht te
handhaven, zoals we die nu ook hebben, zou ik er vóór
zijn om, nu wij de verordening, zoals die hier ligt, niet
juist toegepast hebben, dit te verklaren: Wij stellen
prijs op een afzonderlijke dienst Bouw- en Woning
toezicht met een directeur, die niet ondergeschikt is
aan de directeur Openbare Werken. Om daartoe te
kunnen geraken, stellen wij voor de verordening aller
eerst dienovereenkomstig te wijzigen en aangenomen
dat wij deze verordening wijzigen overeenkomstig de
situatie, zoals die thans voor ons ligt nu alvast te
besluiten dan een directeur voor de dienst Bouw- en
Woningtoezicht te benoemen en wel de heer Atema.
Ik geloof, dat de zaak dan veel minder gecompliceerd
is. Dan werken we dus niet met een waarnemend di
recteur, die de rang van inspecteur heeft, alleen om
de oude verordening voorlopig maar te handhaven. Dat
lijkt mij een beetje een verwarde situatie. Wanneer de
heer Bootsma bereid zou zijn zijn voorstel in deze rich
ting te wijzigen, dan zou mij dat persoonlijk meer be
vredigen, want ik voel wel wat voor de gedachte, die
door hem en de heer Heidinga is uitgesproken om deze
twee instanties van elkaar te scheiden en niet onder
één centrale directeur te laten brengen, zij het dan, dat
men deze onderschikking wel zoveel mogelijk wil on
dervangen. Ik ben in dat opzicht door de Wethouder
echter niet op voldoende wijze overtuigd.
De hear Boomgaardt: It liket my foar de Rie net
sa maklik nou to kiezen. Ik bin dochs wol ünder de
yndruk kommen fan it bitooch fan de Wethalder. Ik
hel der sterk ta oer, my efter it ütstel fan B. en W.,
sa't it hjir leit, to stellen. Mocht der fan de kant fan
it Kolleezje de suggesty komme: It is hwat to bitiid
en ek to slim foar de Rie om op it eagenblik in bislis-
sing to nimmen, dus lit üs üs der noch ris op biriede
en it ütstel weromnimme, dan soe my dy wolkom wêze.
Soe it dy suggesty net dwaen, dan wol ik my persoan-
lik efter it ütstel fan B. en W. stelle.
De heer Heidinga: Ik wil niet veel meer zeggen,
want ik ben het in grote trekken met de heer Bootsma
eens en ik geloof niet, dat ik de vergadering onnodig
behoef te rekken, maar een van de laatste zinnen uit
het betoog van de Wethouder was eigenlijk al een vol
komen bevestiging van wat ik gesteld heb. (De heer
Van der Schaaf (weth.): Dat was niet zo bedoeld.)
U hebt het letterlijk gezegd: De functionaris, die nu
wordt voorgesteld, heeft recht op een eigen status; die
moet niet een functie van waarnemer hebben. (De heer
Van der Schaaf (weth.): Niet van waarnemend in
specteur.) Naar Uw mening komt hem dus een vaste
status toe. (De heer Van der Schaaf (weth.): Op