8
9
grond van de verordening.) Daarom drukt U nu de
dienst Bouw- en Woningtoezicht weer in het model,
waar die functionaris in past. (De heer Van der Schaaf
(weth.): We passen de geldende verordening toe.)
Maar daar ben ik volkomen op tegen. Wij moeten de
dienst handhaven en waarderen wat die nodig heeft
en niet de dienst zo inrichten, dat die op de functionaris
past, tenminste naar de voorstelling, die U zich daar
van maakt. Hier wil ik het maar bij laten.
De heer Engels: Bij onze fractie bestaat een heel
grote bereidheid om ons aan te sluiten bij de motie, zij
het dan met inachtneming van de wijziging als door
de heer De Jong voorgesteld. En aangezien wij hier
terecht komen bij het wijzigen van een reeds inge
diende motie wat ook nog schriftelijk vastgelegd
moet worden vraag ik mij af, of de beraadslagingen
niet even geschorst dienen te worden om ons in de
gelegenheid te stellen een motie op te stellen, die juist
geformuleerd is. Dat komt goed uit, wat betreft het
tijdstip, waarop we op het ogenblik verkeren, n.l. an
derhalf uur na de opening van de zitting.
De Voorzitter: Ik vraag me af, of het enig nut
heeft. Het lijkt me toch beter het gesprek voort te
zetten.
De heer Van der Schaaf (weth.)Als de vergade
ring geschorst wordt voor beraad, dan stel ik het op
prijs, dat wat ik nu ga zeggen, tevens onderwerp van
dat beraad zou kunnen uitmaken, hetgeen ik dan eer
biedig bij dezen verzoek.
Ik ga nu maar niet meer in, tenminste in deze in
stantie niet, op wat is gezegd, maar ik zou deze op
lossing willen suggereren: Wanneer wij vandaag de
heer Atema benoemen tot inspecteur van Bouw- en
Woningtoezicht, dan stellen wij ons op basis van de
verordening. En dan zo zou ik zeggen nemen B.
en W. het voorstel van de heren Bootsma en Heidinga
deze dienst tot een zelfstandige dienst te maken, om
preadvies tot zich. Dat voorstel verdient een preadvies,
omdat wij dan documentatie kunnen verschaffen over
de gang van zaken in andere gemeenten en dat kan
dan ongetwijfeld voor de Raad mede van invloed zijn.
Krachtens deze oude verordening zijn bij de Gemeente
werken o.a. ondergebracht de Hinderwet, de Gezond
heidswet, de Woningwet en de Bouwverordening en dat
alles berust dus op de bestaande verordening. Ik zou dit
willen zeggen: Wanneer wij besluiten als de Raad
die kant uit zou willen tot een afzonderlijke dienst
van Bouw- en Woningtoezicht, dan moet dat niet in
een min of meer verwarde situatie gebeuren en zonder
dat een deugdelijk preadvies, mede op grond van do
cumentatie uit andere gemeenten, voorhanden is. Wan
neer echter dezerzijds wordt toegezegd, dat wij dit voor
stel om preadvies tot ons nemen, dan geloof ik, dat we
vandaag-de-dag tot een besluit zullen komen. Dan zou
de heer Atema conform het voorstel de status van in
specteur hebben, volkomen gebaseerd op de verorde
ning. Komt echter de meerderheid van de Raad tot een
ander besluit, dan wordt zijn positie eventueel aange
past aan de door de Raad genomen beslissing. Als er
dus een voorstel zou komen voor het instellen van een
afzonderlijke dienst met een functionaris aan het hoofd
die de titel van directeur heeft, dan zou dat alsnog
kunnen, maar dan zou dat punt dus afzonderlijk moeten
worden bekeken. Ik geloof, dat we de betreffende func
tionaris nu niet langer in het onzekere moeten laten
en dat dit voor vandaag wel een praktische oplossing
zou kunnen zijn. Dit zou ik dus toch wel gaarne, indien
de Raad niet vóór de pauze tot een beslissing zal ko
men, in overweging willen geven.
De Voorzitter: Ik zou van mijn kant nog graag even
iets willen zeggen. De heer Atema te benoemen tot
waarnemend directeur, wat in het voorstel staat, is
niet iets, dat de Raad kan doen, want dat is niet een
functie, die enige verordening kent. Het aanstellen tot
waarnemer in een functie geschiedt door B. en W., maar
voor benoeming door de Raad tot waarnemend direc
teur of waarnemend dit of dat moet een basis zijn, die
in dit geval ontbreekt. Dat is dus niet mogelijk; dat wil
ik er alleen nog maar even bij opmerken. Ik geloof, dat
het dan verstandiger is nu de vergadering te schorsen,
dan kunnen we na afloop van de schorsing zien, hoe
we de zaak verder zullen behandelen. Ik schors dus deze
vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
Het College heeft de gelegenheid van deze pauze ook
even gebruikt om overleg te plegen en het wil B. en W.
voorkomen, dat het het beste is om het gehele punt
maar tot de volgende vergadering aan te houden, om
dat anders naar ons inzicht een verwarring mogelijk is.
Misschien heeft een ander deel van de Raad nu be
zwaren om een beslissing te nemen over zaken, die niet
helemaal overzichtelijk zijn en het is dus naar de me
ning van het College het beste, dat dit punt tot i en
volgende vergadering wordt aangehouden. Tegen die
tijd zal het College van zijn kant ook de zaak van een
eventuele splitsing van deze beide diensten nader kun
nen voorbereiden. Ik bedoel het zo te zeggen: Het Col
lege zou dan nadere gegevens kunnen verzamelen om- 1
trent de vraag, of een eventuele splitsing van deze beide
diensten al dan niet de voorkeur verdient. Kort gezegd, j
wij stellen dus voor dit punt even aan te houden.
De heer Bootsma: Een kleinigheid nog. Het l)
raad, dat wij hier onderling in de pauze even over ge
had hebben, heeft geresulteerd in de eerste plaats in
het intrekken van het bij U ter tafel liggende voorstel
en in de tweede plaats in ons voorstel om punt 9 van
de agenda af te voeren (wat U overigens zelf ook voor
stelt) en in de derde plaats in onze uitnodiging aan het
College om een preadvies te willen uitbrengen over hot
zelfstandig maken van de dienst. En dat laatste heeft
U, met misschien enige andere woorden, toch ook min
of meer aan het slot van Uw betoog toegezegd. Ik g< -
loof, dat wij ons daar wel bij zouden kunnen neerli -
gen en dat dit voorstel dan ook niet in stemming 1) -
hoeft te worden gebracht.
De Voorzitter: Ik hoop, mijnheer Bootsma, dat we
het dan wel eens zijn. Dan wordt er vanavond niet ve
der over gesproken en dan komt deze zaak de volgende
keer weer aan de orde.
De heren Balt en Drentje vormden het stembureau.
Funten 10 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 83, 84, 97 en 98).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 81).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorst'!
van B. en W., met inachtneming van het feit, dat de
heer Hartstra niet aan de stemming heeft deelgenomen.
Punt 15 (bijlage no. 99).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 16 (bijlage no. 94).
De heer Van Balen Walter: Wij hebben enerzijds
wel begrip voor de moeilijkheden, waarmee B. en W.
te maken hebben, maar anderzijds kunnen we ons heel
goed indenken, dat door een aantal betrokkenen be
zwaren zijn ingediend tegen het voornemen van de
Gemeente om vlak voor hun woningen abri's te plaatsen.
En dan geloof ik, dat ik de bezwaren die daaraan ver
bonden zijn, wel in hoofdzaak moet zien in de onmoge
lijkheid voor de betrokkenen om een auto voor hun
woning te parkeren. Volgens de verordening moet men
een aantal meters uit een bushalteplaats blijven bij het
parkeren van een auto; dan brengt dus zo'n halteplaats
op wegen als Harlingerstraatweg en Mr. P. J. Troelstra-
weg voor de betrokkenen daar in de buurt toch wel
grote bezwaren mee en mijn vraag is deze: Bestaat de
mogelijkheid aan deze bezwaren zo goed mogelijk tege
moet te komen Ik weet niet, of het toezicht op de
verordening die dus het parkeren in die buurt onmo
gelijk maakt, wat soepeler kan worden toegepast. Dat
zou misschien ook wel enigszins moeilijk worden, maar
ik voel het toch zo aan, dat hier voor de betrokkenen
wel buitengewoon grote moeilijkheden geschapen wor
den. Bestaat ook de mogelijkheid, waar enkelen van hen
al op zinspeelden, dat men een vergoeding kan decla
reren voor het feit, dat de bruikbaarheid van een wo
ning eigenlijk minder wordt doordat men niet meer
kan parkeren? De kwestie van het uitzicht zal wel
heel moeilijk in een bedrag te waarderen zijn, maar
het feit, dat men niet meer kan parkeren, vind ik
persoonlijk van nog grotere betekenis. En ik zou dus
graag van de Wethouder willen weten, of de onder
havige verordening consequenties kan hebben t.a.v. het
indienen van een verzoek om schadeloosstelling.
De hear Santema: Ek yn üs fraksje hat dizze saek
oan 'e oarder west en wy hawwe in soad wurdcarring
foar it feit, dat nou dan einliks oan de winsk dy't al
wit hoe lang by de leden fan de Rie bistien hat, foldien
wurdc sil. Ik mien, dat üt it ütstel fan B. en W. blykt,
dat de korrespondinsjc mei de N.T.M. al yn it jier 1956
;oun is. Yn elts gefal is it al jierren forlyn en nou
hawwe wy dan dit ütstel foar üs en wurde der ünder-
skeidene plakken oanjown, hwer't dizze skülhokies,
dizze wachthokjes foar de buspassagiers stean sille.
Dit riedsbrief is datearre 27 maert 1962; it is dus
1 noch bitreklik let ütgongen en it is publisearre yn de
parse. Dyjingen, dy't dér rjochtstreeks bilang by
hawwe, hawwe dus mar in hiel koarte tiid hawn om
har oer dy saek to birieden en foar safier as sy bi-
swieren hienen, dy biswieren ek kenber to meitsjen.
Der is oan de fraksjefoarsitters in skriuwen rjochte
troch inkelde biwenners fan de Mr. P. J. Troelstra wei
en fan de Harnzerstrjitwei. En foar safier as myn
ynljochtingen geane, steane dêr mar trije hantekenin-
gen ünder, mar binne der ek noch oare hantekeningen
ophelle. Lykwols moat dat biswierskrift hjoed-de-dei pas
hjir op it Stêdhüs kommen wêze en hawwe B. en W.
har der heechstwierskynlik noch net yn it Kolleezje
j oer biriede kinnen. As it sa stiet, dan soe ik der dochs
eigentlik wol foar fiele, foaral nou't it net op in trije
wiken fêst sit, dat dizze saek noch ris troch B. en W.
op 'e nij bisjoen waerd, ek oan de hün fan dat biswier-
Krift. Yn üs fraksje hawwe wy wol deeglik dizze
biswieren oanfield. Wy witte, dat de Harnzerstrjitwei
en de Mr. P. J. Troelstrawei biwenne wurde troch in
kategoary boargers, dy't ornaris nochal in soad oanrin
krije fan minsken dy't harren bisykje moatte. En
hwannear nou de oanwêzichheit van dizze stopplakken
mei sa'n wachthokje ynhaldt, dat der in 60 meter oan
wjerskanten net parkearre wurde mei, dan bitsjut dat
I dochs wol in great üngeriif foar dyjingen, dy't dêr
wenje. Wy hawwe bygelyks. foar safier as de koarte
iid it üs taliet, ek de situaesje opnimme kinnen by de
Piter Jelles Troelstrawei; dêr sil dan dat wachthokje
oleatst wurde foar in perseel, dat frij tichte by de Span-
iaerdsleane stiet. As wy üs de situaesje foarstelle, dat
iêr bygelyks in stik of trije bussen efter elkoar stopje,
dan sil de efterste suver hast it goede ütsicht foar it
forkear yn de wei stean, dat üt 'e Spanjaerdsleane wei
komt. Nou sille Jo sizze, dat dat wol hwat tafalt, mar
dizze situaesjes kinne har foardwaen, hwannear't by
gelyks ris in ekstra tsjinst fan in bus ynlein wurdt, of
soksahwat, hwant as der twa flak efter elkoar ridé,
dan krije wy uteraerd noch wer in forgreating, in yn-
tensivearring, fan dit forkear. En hwannear't men dan
dy konkrete situaesje fan de Piter Jelles Troelstrawei
ris efkes fierder bisjocht, dan docht it bliken, dat dit
wachthokje presiis foar de glêzen fan in hüs dêrre
pland is. Mar as men it inkelde meters fierder ik
nien tusken de perselen 16 en 18, hwer't in greate
iepen romte tusken de huzen is pleatse soe, dan soe
it net ien it ütsicht binimme en dat soe tagelyk it
foardiel jaen, dat men fierder fan de Spanjaerdsleane
óf komt to sitten. Ik soe dêrom foar dit konkrete gefal
wol ütstelle wolle, dat it wachthokje op dat plak del-
setten wurdt. In hiele bult fan dizze plakken haw ik,
sa't ik sei, spitigernöch net hielendal bisjen kinnen;
dêrfoar wie de tiid to koart, mar ik woe dochs noch wol
oanstean op in wachthokje op 'e ütein fan de For-
lingde Skrans, d.w.s. it ütein yn de biboude kom.
Hjoed-de-dei is de Julianaleane in bikend stopplak foar
de bussen, sij it dan ek, dat de halte in lyts bytsje
mear nei de biboude kom tabrocht is troch it stiftsjen
fan de folksweingaraezje. Hjir wurdt in bult yn-
stapt. It is wier net in plezier om dêr by winich, rei-
nich en kald waer op dat plak wachtsje to moatten.
Men is der gewoan oerlevere. En ik soe dus mei krêft
der foar pleitsje wolle, dat men dat plak, as men dan
dochs ta it sykjen fan nije ynstapplakken foar üs bus
sen oergiet en dêrby ek in abri sette litte wol, ek wol
deeglik yn de gaten haldt. Yn it algemien binne der
dus neffens üs noch wol hwat biswieren en ik tocht,
dat wy foar in folsleine tarieding mar better in trije
wiken mei üs bislüt wachtsje koenen. Dan kinne wy
ek it biswierskrift, dat troch biwenners fan de Piter
Jelles Troelstrawei en de Harnzerstrjitwei yntsjinne is,
noch yn bihanneling nimme. Dat liket my better ta
as hjoed al oer dizze saek to bislissen.
De hear Boomgaardt: Ik wol graech bigjinne mei
ek myn wurdearring üt to sprekken, dat hjir nou in
ütstel op tafel is om wachthokjes foar de wachtsjende
minsken to pleatsen yn forban mei it busforfier. It
spiekt ek fansels, dat men hiel maklik as men dizze
wachthüskes earne delsette moat, hjir of dêr oanrint
tsjin in foarm fan forset; dat der sein wurdt: hwerom
nou krekt by my? Ik haw my wol öffrege: Hoe is it
gien by de tarieding fan dit ütstel? En dêrby haw ik
dan wer spésiael op it each de forpleatsing in frij
yngripendc saek nei myn sin fan it iene stopplak
tsjin de Griene Weide oer nei twa oare stopplakken, to
witten by de Harnzerstrjitwei en oan de Mr. P. J. Troel
strawei. It docht nou bliken, dat de busündernimmingen
en nou moat ik derby sizze, dat de posysje fan de
L.A.B. net düdlik is yn dit skriuwenbiswieren hawwe.
Dêr is üs fraksje alteast in brief oer oanbean.
In oare fraech yn dit forban is: Is dit ek oerlein mei
de Ryksforkearsynspeksje Ik mien to witten, dat it
yn eardere jierren wol gebrük wie om oer soksoarte fan
saken advys to freegjen fan dy ynspeksjc. Der is yn dit
forban sein ik soe wol witte wolle, oft it yndied sa
is dat der yn 1952 al in advys fan de Ryksforkears
ynspeksje ütbrocht is, mar krekt oer it stopplak oan
de oare kant by de Griene Weide en dat it doe in óf-
wizend advys wie.
In oare ynstansje, dy't, tinkt my, ek tige deskundich
advisearje kinne soe, is de A.N.W.B. (De hear Van der
Schaaf (weth.): De K.N.A.C.) Dat leit wol sahwac yn
itselde flak. Ik freegje dus: Hat der genöch oerliz west
oer in frij yngripende saek lyk as it forpleatsen fan dit
stopplak, hokker fraech ik dan nou yn diskusje bring.
It is foar my de greate fraech, oft de needsaeklikheit fan
dy forpleatsing wol sa great is. It argumint, dat B. en W.
bybringe, is dus de needsaek üt forkearsmotiven. Ik
freegje my óf, oft de forbettering, dy't troch dy for
pleatsing birikt wurde soe, wol fan ienige bitsjutting is,
hwant ik leau, dat men dus sawol by de Harnzerstrjit
wei as by de Mr. P. J. Troelstrawei deselde biswieren
krijt, dy't der nou binne oan 'e oare kant fan de Griene
Weide. In oar argumint, dat brükt is, is dan it geriif,
dat de bisikers fan de sikehuzen ha soenen troch dizze
forpleatsing, mar ik leau, dat dat der net yn sit. Ik mien
seis, dat de sikehüsbisikers mear lést ünderfine sille
by it oerstekken as dat nou it gefal is. Ik leau, dat wy
dochs wol hwat bigryp hawwe moatte foar hwat wy yn
dit forban heard hawwe fan biwenners dy't dus spésiael
opkomme tsjin it parkearforbod, dat foar har huzen
komt. Ik woe noch herhelje hwat ik yn it bigjin sei:
Natuerlik kin men forset forwachtsje, as men dizze
dingen regelet, en der sille mear dingen regele wurde
moatte, hwant ik leau, dat dit noch mar in bigjin wêze
sil fan it pleatsen fan wachthokjes yn üs stêd. Der sille
sachs noch wol inkelde tsientallen by komme, mar it
offer, dat hjir fan dizze minsken frege wurdt, weacht,
by my alteast, net op tsjin in eventueel foardiel (ik
bitwivelje dus, oft dat der is), dat birikt wurde soe
troch forpleatsing fan dit stopplak. De busündernim-
mers wize ek noch op in tokoart oan ünderfining, dat
men hat, nou't in stopplak op it Saeilan kommen is en
op groun dêrfan skriuwt men dus dit is in brief, dy't
rjochte is oan it Kolleezje fan B. en W., mar üs fraksje
hat him ynsjen kinnen dat men it dochs better ach-
tct om earst ris to witten, hoe't de üntjowing op it Saei
lan is, omdat men it stopplak by de Griene Weide, dat
dus ek flak by de binnenstêd oanslüt, eigentlik fierder
nei de bütenkant fan de stêd bringe soe. Ik soe dan ek
suggerearje wolle, dat it nei myn smaek it béste is, dat
dit stopplak bliuwt, hwer't it is. De biswieren, dy't der
dan binne, moatte wy, tinkt my, mar nimme en men hat
dêr ek noch wol ütwykmooglikheden, yn dy sin, dat men