A
zijn. Dan vraagt de heer Bootsma: Is die functie min
der belangrijk geworden? Neen, dat zeer zeker niet.
Het aantal ambtenaren van de dienst is ook iets uit
gedijd. Maar in de samenstelling van de salariëringen
en de salarisschalen in onze gemeente is toch ook nooit
naar voren gekomen, dat deze salariëring niet juist
zou zijn. Het element van de toename van de bouw
activiteit in de gemeente moet, geloof ik, hier buiten
blijven. De belangrijkheid van de functie moet eerder
eventueel in de salarisschaal worden uitgedrukt. Het
verschil tussen directeur en inspecteur zou ook nog
een verschil in salaris geven. Inderdaad. Dat is dan
ook in overeenstemming met de toestand, zoals die op
basis van de geldende verordening zou zijn, want vol
gens deze staat de inspecteur van het Bouw- en Wo
ningtoezicht aan het hoofd van de tweede afdeling van
Openbare Werken, terwijl hij als zodanig toch de di
recteur van de Openbare Werken ook als directeur over
zijn afdeling boven zich heeft. Het is toch wel een aan
vaardbare gedachte, dat dit een verschil in salaris
rechtvaardigt. Men kan de vraag stellen: Wat is nu in
werkelijkheid de uitwerking van de zelfstandigheid, die
het College toch ook ziet voor de inspecteur van het
Bouw- en Woningtoezicht? Dat is deze, dat hij, wat
het eigenlijke werk betreft: het rapporteren over het
handhaven van de bouwverordening en van de materie
van de Woningwet en het beoordelen van de kwaliteit
van het te bouwen werk, het beoordelen van de be
stekken en het controleren van de uitvoering van de
werken, zijn volledige zelfstandigheid behoudt. En dan
wil ik er direct wel bij zeggen, dat het College niet het
voornemen heeft de zelfstandigheid van de tweede af
deling verder in te perken dan overeenkomt met de
verordening, waarop deze benoeming zal moeten plaats
vinden. Dat is helemaal niet in het geding. De heer
Bootsma heeft toch gezegd, meen ik, dat het College
uit de bewoordingen die bij de vorige vergadering (4
april) zijn gebezigd, en uit de raadsstukken, o.a. de
eerste raadsbrief, zou volgen, dat het College méér dan
uit de verordening voortvloeit die zelfstandigheid zou
willen beperken. Dat is bepaald niet het geval. Wij wil
len die verordening, die wij nu weer voor ons hebben,
toepassen en, zonder een wijziging van die verordening,
kunnen wij werkelijk ook niet anders.
De heer De Jong spreekt zijn verwondering er over
uit, dat het College geen gevolg heeft gegeven aan de
wens die in de vorige raadsvergadering is uitgespro
ken om de dienst af te scheiden van Openbare Werken.
Nu moet ik toch zeggen, dat het College toen het stand
punt heeft ingenomen: Hier komt vrij plotseling de ge
dachte op om de dienst af te scheiden van Openbare
Werken en dat is een zaak van zo ingrijpend belang,
dat wij daar graag eens enquête-materiaal over willen
hebben. Wij hebben dat verzameld en in onze gedach
ten verwerkt en wij zijn tot de conclusie gekomen, dat
wij niet moeten voorstellen om tot scheiding van die
diensten over te gaan. De heer De Jong moet toch toe
geven, dat het het recht van het college is om te zeg
gen: Na onderzoek handhaven wij ons voorstel. En de
Raad heeft zich de vorige keer ook niet bij meerderheid
voor scheiding uitgesproken. Slechts enkele woordvoer
ders hebben dat gedaan en daar konden wij dus niet
uit opmaken, of er inderdaad een meerderheid was, die
dit zou willen. Als er te eniger tijd van de Raad een
uitspraak komt, dat dit moet gebeuren, dan zal dat
wel gebeuren; dat spreekt vanzelf, maar een uitspraak
was er toen dus niet. De heer Atema heeft de persoon
lijke titel van inspecteur, zegt de heer De Jong. Dat
is juist. In het jaar 1951 heeft de heer Atema de per
soonlijke titel gekregen van inspecteur van het Bouw
en Woningtoezicht. Dat berust op een verordening, op
de verordening, die U ook bij de stukken hebt kunnen
vinden. Daarin wordt aan B. en W. de bevoegdheid
toegekend om sommige ambtenaren in verband met een
en ander een persoonlijke titel toe te kennen. Dat is
in dit geval gebeurd en dat is niet gelijk te stellen met
wat nu aan de Raad wordt voorgesteld, n.l. dat de heer
Atema in de functie, die de verordening kent, door de
Raad zal worden benoemd. Dat is van een veel groter
gewicht dan dat enkel B. en W. die man een persoon
lijke titel toekennen. Ik geloof toch wel, dat dit een
onderscheid is, dat spreekt.
De heer De Jong heeft ook nog even ter sprake ge
bracht het toezicht op werken van de gemeentelijke
dienst. Ik wil niet al te zeer in herhaling treden over
hetgeen de vorige keer is besproken, maar ik mag toch
wel zeggen, dat, wat dat betreft, er toch in wezen hele
maal niets zal veranderen. De positie van de heer
Atema als inspecteur van het Bouw- en Woningtoe
zicht brengt mee, dat hij t.o.v. de dienst van de Ge
meente-architect e.d. volkomen zijn handelingsbevoegd
heid, zijn competentie, behoudt.
En nu die kwestie van discriminatie en het meten met
twee maten. Ik moet zeggen, dat ik er helemaal niet
aan geloof, dat, wanneer de dienst van Bouw- en Wo
ningtoezicht een administratief zelfstandig karakter
krijgt, het publiek dan meer onder de indruk zal ko
men, en dat de Gemeente nu nog eens objectief haar
eigen bouwwerken zal gaan bekijken met meerdere
objectiviteit en precies gelijk als bij anderen. Dat is nu
het geval en dat moet het geval altijd zijn. Het is heus
niet nodig, dat daérvoor een dienst wordt gesche; n
van een andere dienst, ook omdat tenslotte de bouw
vergunningen e.d. worden uitgereikt door B. en W.
Wanneer de diensten nu gescheiden zijn of niet, dat
blijft precies hetzelfde. En ook in geval van klachten
en kwesties komt men tenslotte bij dezelfde Wethomier
van Openbare Werken terecht. Ik geloof, dat het over
dreven is om de veranderingen te over-accentuei n.
Daar komt nog bij, dat in verband met deze benoeming
ook een bespreking heeft plaats gevonden tussen het
College en de heer Atema. Deze heeft het ook niet zo
danig zwaar aangevoeld, dat hij zich niet bereid ver
klaard heeft, om zich in de vorm, zoals dat in de eerste
raadsbrief aan de Raad is voorgesteld, een benoem mg
te laten welgevallen, dus op basis van de verordening
van 1920 en met de titel inspecteur van het Bouw- en
Woningtoezicht. Hij heeft zich met een dergelijke be
noeming akkoord verklaard, zij het, dat hij persoonlijk
de voorkeur aan iets anders had gegeven.
Daarom meen ik, dat de aangevoerde argumenten
niet zwaar genoeg zijn om het voorstel van B. en W.
af te wijzen. Op basis van de verordening kan z« lfs
naar mijn mening een andere benoeming niet plaats
vinden en namens het College moet ik dan ook zeggen,
dat het voorstel wordt gehandhaafd, zowel wat de vorm
betreft als de persoon.
De Voorzitter: Het is nu ruim negen uur en ik
schors dus de vergadering voor 15 minuten.
De Voorzitter: Ik heropen deze vergadering.
De heer K. J. de Jong: We hebben de beantwoording
van de Wethouder gehoord en het lijkt mij eigenlijk
niet nodig om daar in den brede op in te gaan. Ik ben
door hem bepaald niet overtuigd geworden. De argu
mentatie van de kant van het College was ons trou
wens ook wel bekend van de vorige vergadering. Ik
heb de eer hierbij in verband met hetgeen in eerste
instantie is gezegd een voorstel in te dienen, dat mede
ondertekend is door de heren Bootsma en Engels en 1
dat als volgt luidt:
„Voorstel om: le. de dienst van Bouw- en Woning
toezicht een afzonderlijke status te geven, geheel los
van de dienst van Openbare Werken; 2e. het hoofd van
de dienst Bouw- en Woningtoezicht de titel van direc
teur te geven; 3e. de betreffende verordeningen ter
zake van a. en b. dienovereenkomstig te wijzigen".
De Voorzitter: Ik heb nu dit voorstel ontvangen. Ik
zal het van mijn kant nog even voor alle duidelijkheid
herhalen.
Dit voorstel kan dus mede onderwerp van de beraad
slagingen uitmaken.
De heer Bootsma: Ik kan vrij kort zijn. Het voor
stel, dat ik dus mede heb ondertekend, is inmiddels
door de heer De Jong ingediend. Ook mij heeft de be
antwoording door de Wethouder niet bevredigd. Inte
gendeel. zou ik haast zeggen. Hoewel ik aanvankelijk
de gedachte was toegedaan, dat we, wanneer we de
oude verordening en de instructies zouden opvolgen, in
feite wel bij de oude, in de praktijk gegroeide, situatie
zouden terechtkomen, meen ik, toch ook mede door het
betoog van de Wethouder en door de voorstellen van Uw
kant, tot de conclusie te moeten komen, dat bij het Col
lege toch wel de gedachte leeft om de functie van hoofd
5
van de tweede afdeling minder belangrijk te gaan stel
len en die van de directeur van de Openbare Werken
omhoog te halen. Dit blijkt dan ook uit het eerste
raadsstuk, waarin Uwerzijds gesteld is, dat een ander
gevolg van de benoeming van de gemeentelijk inspecteur
zal zijn, dat t.o.v. de huidige feitelijke situatie de taak
van de directeur van de Openbare Werken wordt ver
zwaard en dat zal worden onderzocht, in welke mate
dit consequenties moet hebben voor de salariëring van
die directeur. Ik meen, dat juist daardoor dit accent
ook wel sterk in de door mij genoemde richting wordt
gelegd, want ik neem toch aan, dat ook de directeur
van Openbare Werken is benoemd op de geldende in
structie. En dan kan ik me moeilijk indenken, dat, zon
der dat diens instructie of de betreffende verordening
gewijzigd is, de taak van deze functionaris belangrijker
en de taak van het hoofd van de tweede afdeling min
der belangrijk zal worden. Men kan zeggen, dat dat
daar niet in opgesloten ligt, maar wanneer de huidige
situatie voor de inspecteur een teruggang betekent van
schaal 25 naar schaal 22 en straks de directeur Open
bare Werken misschien nog enkele schalen verhoogd zal
moeten worden, dan geloof ik, dat het accent toch wel
heel sterk komt te liggen op het naar beneden halen van
de ene dienst en het opvoeren van de top van de andere
dienst. Ik sluit me dus volledig bij dit voorstel, dat dooi
de heer De Jong is ingediend, aan.
De heer Van der Schaaf (weth.): Nu de voorstel
lers erg kort zijn, kan ik ook wel kort zijn. De laatste
opmerking van de heer Bootsma wil ik echter nog graag
even beantwoorden. Het staat natuurlijk helemaal niet
vast, dat voor de directeur van Openbare Werken
dezerzijds een hoger salaris zou worden voorgesteld.
Dat is dus helemaal niet een vaststaand feit. Een op
merking over de materie zelf is deze, dat de directeur
Openbare Werken wel iets aan zijn taak krijgt toe
gevoegd, doordat hij de organisatorische supervisie over
de dienst Bouw- en Woningtoezicht krijgt. Dat bete
kent echter niet, dat hij zich dus intensief of extensief,
hoe men het maar wil, zal dienen te bemoeien met het
werk van de door ons voorgestelde inspecteur. Dat
heb ik nu al zo vaak gezegd, dat de Raad het zo lang
zamerhand wel zal willen geloven en niet weer wil
horen. Ik meen hiermee te kunnen volstaan. De argu
menten zijn over en weer wel uitgeput, dacht ik, zodat
ik de Raad niet meer zal vermoeien met in herhaling
te treden. Ik mag aannemen, dat het gehele College,
zonder dat het heeft vergaderd, het met mij eens is,
wanneer ik de aanneming van het voorstel ontraad.
De Voorzitter: Deze zaak is nu in twee instanties
besproken. Ik stel U daarom voor om de beraadsla
gingen te sluiten.
De Raad gaat daarmee akkoord.
De Voorzitter: Dan ligt dus hier ter tafel het voor
stel van de drie heren.
De Raad wenst, desgevraagd, stemming over dit
voorstel.
Het voorstel van de heren Bootsma, K. J. de Jong
I en Engels wordt aangenomen met 20 tegen 11 stem
men, die van de heren Ytsma, Tiekstra, Keuning, Mr.
van der Schaaf, Volbeda, Venema, Drent je, Ir. van
Balen Walter, Vellenga, Hartstra en Mr. van der Veen.
De Voorzitter: Dat betekent dus, dat hiermee het
voorstel van het College tot wijziging van de Bezoldi-
gingsvei ordening moet vervallen en ook het voorstel
van de benoeming van een gemeentelijk inspecteur. En
daarmee is dit punt dan voor deze vergadering tot af
doening gekomen.
De heren Venema en Volbeda vormden het stem
bureau.
Punt 6 (bijlage no. 111).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 7 (bijlage no. 120).
De heer De Vries: Het is dus de bedoeling, dat dit
perceel gardeniersland met ingang van 1 januari aan
de Gemeente wordt toegevoegd, maar ik zou willen
vragen: Wat gebeurt er na 1 januari met die kwekerij?
Is men die direct voor stadsuitbreiding nodig of kan
ze nog een aantal jaren verhuurd worden aan een
kweker of kan men daarmee een tuinder, die vanwege
andere stadsuitbreiding ik denk hierbij in het bij
zonder aan 't Ielan nog helpen, zodat deze daar
dan het bedrijf kan voortzetten?
De heer Van der Schaaf (weth.): Zoals de zaken
nu worden bekeken, zou dit land nog enige tijd kunnen
worden verpacht aan een ander. Als dat zo zou zijn,
dan zou het in de eerste plaats zijn aan iemand, die
elders door de Gemeente is „gedupeerd", ik noemde
reeds het voorbehoud „zoals de zaken nu worden be
keken". Een bezwaar is natuurlijk, dat iemand die dat
land nu pacht, weet, dat hij dat slechts voor betrekke
lijk korte tijd kan doen, zodat men de animo om dat
land voor zeer korte termijn te pachten, niet al te
groot moet achten. Maar uitgesloten is het niet en ik
kan de heer De Vries wel zeggen, dat er ook al con
crete gedachten zijn om een oplossing in deze vorm
te zoeken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 8 en 9 (bijlagen nos. 114 en 122).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 119).
De Voorzitter: Hierbij zou ik graag het aanvullende
voorstel willen voegen, waarbij bovendien verkoop wordt
voorgesteld aan de door de vennootschap aan te wijzen
kopers van op dit bouwterrein te stichten bungalows.
De heer K. J. de Jong: Ik wil graag even mijn be
vreemding uitspreken over deze gang van zaken. Ik
vind het eigenlijk uit beleidsoverwegingen bepaald niet
zo'n gelukkige gedachte om de mensen die een bun
galow willen bouwen, praktisch te verwijzen naar de
bouwcombinatie ,,'t Nijlan", die eigenlijk deze gehele
bouw daar zo'n beetje in handen heeft. Gaat men, door
deze bouwcombinatie zo'n grote bevoegdheid te geven,
eigenlijk niet een stuk van het beleid zelf uit handen
geven? Ik had nog veel liever, dat men zou zeggen:
Iemand die kopen wil, kan van de Gemeente kopen, en
die wordt verplicht binnen een bepaalde termijn te
bouwen en daarmee uit. Op deze wijze echter verwijzen
wij de mensen die animo voor het bouwen van een
bungalow hebben, naar een bepaalde firma, die hele
maal geen belangstelling heeft, naar het mij toelijkt,
om zelf direct op dat terrein te bouwen. Ik krijg een
beetje de indruk, dat men gedacht heeft: Als we maar
een optie hebben, dan zijn we van die bouw in ieder
geval verzekerd. Als deze indruk hier gevestigd zou
worden, vind ik dat minder gelukkig en ik zou niet
graag willen, dat het College op deze weg voort zou
gaan. In dit geval is het niet zo'n groot terrein, maar
wanneer zoiets zich bijv. zou herhalen in het plan-
Noord, waar ook eigenlijk al, naar ik meen, bepaalde
besprekingen gevoerd zijn door het College, dan zou
men uit beleidsoverwegingen m.i. wel een gevaarlijk
spel spelen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Om het beeld
volledig te maken, moet ik toch wel zeggen, dat ver
schillende mensen wel de kansen hebben gehad om
hier terreinen te kopen. Hier is één particulier bij; die
heeft dus de kans die er was, aangegrepen en zo zijn
er ook meer geweest, zodat de gelegenheid wel terdege
vrij lang en ruimschoots heeft opengestaan voor parti
culieren om daar een terrein uit te zoeken en op eigen
naam te kopen. Het gaat nu in dit geval maar over
enkele perceeltjes, waarmee dus toch eigenlijk niet een
algemene beleidslijn vertegenwoordigd is, volgens welke
wij de grond voor de bungalows en masse in handen
geven van een combinatie, die er dan weer mee kan
handelen. Het gaat hier om een geval, dat op deze wijze
van de grond kan komen, maar als de Raad zich wil
herinneren het aantal gevallen van particulieren die