blik. Ik geloof rustig te mogen stellen, dat uiteraard de stem van de meerderheid van de Raad voor het bepalen van het beleid van het College en dat zijn altijd weer vijf mensen ook van belang is. De heer K. J. de Jong: Misschien is het het gemak kelijkst, dat ik bij deze via U aan de fracties even vraag, of ze met mijn gedachte kunnen instemmen. Wanneer zij zouden verklaren, dat ze daar geen be hoefte aan hebben, dan zou ik uiteindelijk in tweede instantie kunnen zeggen, dat ik dan geen vrijmoedig heid kan hebben vóór het voorstel te stemmen; dan zijn we er uit en anders zou ik misschien een voorstel moeten indienen. Dat geeft weer heel wat oponthoud. Ik zou het echter prettiger vinden, wanneer de frac ties zouden zeggen: Het is toch waarschijnlijk de be doeling niet, dat met dit gemeentegeld transfertransac ties tot stand komen, omdat de Wethouder zelf gezegd heeft, dat het bedrag in kwestie uiteindelijk niet vol doende hiervoor is. Dan zeg ik: Als dat er toch niet in zit, laten ze dan terwille van ons alleen maar zeggen: Dan doen we dat deze keer niet. Is dat niet mogelijk? Dan zijn we er in één keer uit. De heer Kenning: Ik zou toch wel tot uitdrukking willen brengen, dat, nadat ik er in 1959 dus wel mee akkoord ben gegaan, dat onze gemeente, theoretisch, een bepaald risico liep van - indertijd - een f 70.000, ik er nu bepaald geen bezwaar tegen zou hebben, dat zij bij een veel kleinere resterende schuld in soort geen ander risico loopt dan toen. Ik zou dus bepaald niet meegaan met de gedachtengang van de heer De Jong om B. en W. nu vast te leggen bij een veel beperkter risico, dus bij beperkte mogelijkheden van medewer king aan besteding van die gelden. Daar voel ik niets voor en, naar ik geloof, het grootste deel van mijn fractie ook niet. De heer Spiekhout: Nu het zo sterk getrokken wordt in de sfeer van de vroegere raadsmeerderheid en de toenmalige meningen, heb ik toch ook wel behoefte om mijn oordeel hierover te geven. Toentertijd heb ik ge meend tegen het voorstel te moeten stemmen, niet zo zeer op grond van die risico's, als wel op grond van de bezwaren die ik er tegen had, dat de Gemeente, met name het College van B. en W., zo actief betrokken werd bij het kopen en verkopen van voetballers, bij de transfer handelingen. Wanneer de Wethouder dus nu niét kan zeggen, dat dat thans niet meer de bedoeling is en hij hééft het niet kunnen zeggen en de raadsmeer derheid is van mening en daar lijkt het nu toch wel wat op dat het wél kan, ook in de huidige situatie, dan ben ik gedwongen, gezien ook mijn mening de vorige keer, die ik nu nog heb, ook nu tegen dit voor stel te stemmen. De hear Santema: De foarige kear hawwe wy ek tsjin stimd en üs idé oer dizze saek is noch presiis it- selde. As sadanich kinne wy dus ek min meigean yn itjinge de hear Tiekstra hjir niis nei foaren brocht hat en wolle wy üs dus yn alle gefallen noch foarbihalde, hoe't wy stimme sille, yn forban mei hwat de hear De Jong sein hat. De heer Kanistra: Ik word wel haast gedwongen ook iets te zeggen. Wij zijn de vorige keer akkoord gegaan met het voorstel van het College t.o.v. de le ning en ons standpunt is nog niet veranderd. Ik meen, dat wij ons geheel kunnen refereren aan hetgeen Mr. Keuning heeft gezegd. De Voorzitter: Ik meen, dat het op deze wijze toch wel erg moeilijk wordt te bepalen, of er een meerderheid vóór of tegen is. Uit één fractie klinken zelfs twee tegenstrijdige stemmen op. En er zijn ook andere stem men voor en tegen geweest. Ik zou de heer De Jong willen vragen maar een voorstel in te dienen. Dan kan er over gestemd worden en is de zaak uitgemaakt. De heer K. J. de Jong: Dan dien ik het voorstel in om van de activiteiten de transferovereenkomsten uit te zonderen. Moet ik dat nog schriftelijk doen of is het bij deze wel goed? De Voorzitter: maar Ik heb het wel graag schriftelijk, De heer K. J. de Jong: Dan zal ik het intussen wel even schriftelijk maken. Het voorstel luidt aldus: „Voorstel tot het aanvullen van de voorwaarden van garantiestelling met de bepc ling, dat de eventueel te financieren activiteiten niet voor transfer-overeenkomsten mogen gelden". Ik geloof, dat dit wel duidelijk is. De Voorzitter: U heeft het voorstel gehoord. Het is niet nodig, meen ik, dat ik het herhaal. De heer Van der Veen: Ik zou toch wel even willen terugkomen op het voorstel van de heer De Jong. Dar is kennelijk een amendement op het voorstel van B. en W. Als dit amendement verworpen wordt, dan zal do heer De Jong zijn stem, zoals hij zo straks heeft ge zegd, tegen het voorstel van B. en W. moeten uitbren gen. Of krijgen we dan een sub-amendement van de heer De Jong? En wat blijft er dan over? Krijgen we, als we het voorstel van B. en W. zouden afstemmen niet weer het enige jaren geleden aangenomen voorstel terug, dat voor de Gemeente ongunstiger is, óók in de ogen van de heer De Jong, dan het voorstel, waar we thans mee te maken hebben? De heer K. J. de Jong: Dan zou ik weer een voorst moeten indienen De heer Van der Veen: Maar dat zou ik nu wel graag willen weten, omdat het mee kan werken onze stem bepalen. De Voorzitter: Het is een vraag van orde, die toch I wel even uit de doeken moet komen. De heer Tiekstra (weth.Als ik dus de intentie I van de heren van de A.R.-fractie goed heb begrepen, dan willen zij vermijden, dat de Gemeente opnieuw op I enigerlei wijze participeert in het risico van de transfer- I transacties. Dat betekent dus, dat de in dit voorstel 1 neergelegde garantie-voorwaarden een aanvulling be- I hoeven, waarbij hun bedoelingen recht wordt gedaan. Maar afstemmen op instigatie van de A.R.-fractie van het door B. en W. ingediende voorstel impliceert, dat de bestaande deelneming van de Gemeente in het risico van de transfer-transacties gelijk blijft en ik neem niet aan, dat dat de bedoeling is van de A.R.-fractie, al- thans het zou sterk in strijd zijn met de door haar in gediende aanvulling van de garantie-voorwaarden. De heer K. J. de Jong: Dat wil ik inderdaad erken nen. Ik zal dus rustig afwachten wat er met mijn voor stel gebeurt en na eventuele verwerping zal ik bepalen, hoe mijn houding dan zal zijn. Het voorstel-K.J. de Jong wordt verworpen met 22 tegen 13 stemmen. Vóór stemden de heren Bosgraaf. Miedema, Heetla, W. de Vries, Kingma, Spiekhout Boomgaardt, Balt, Klijnstra, Jellema, Mr. J. van dei- Schaaf, K. J. de Jong en Santema. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 267). De heer Kingma: Ik heb kennis genomen van deze regeling aangaande de dienst van de begraafplaatsen, dus onderbrenging bij Openbare Werken, maar wij menen, dat het vele voordelen zou hebben, wanneer de dienst van de begraafplaatsen werd ondergebracht bij de dienst van de plantsoenen en dat de dienst van de plantsoenen als zodanig een zelfstandige dienst zou worden. Dat lijkt me een heel logische gang van zaken, omdat de dienst van de plantsoenen ook werk verricht voor de dienst van Bouw- en Woningtoezicht, vrij veel zelfs, meen ik. Het lijkt mij ook heel goed, omdat de dienst van de plantsoenen langzamerhand toch wel een heel grote dienst wordt. Wanneer de tegenwoordige di recteur der begraafplaatsen in de toekomst niet meer in functie is, zou een deskundige op het gebied van tuinaanleg en tuinarchitectuur tot directeur van de be graafplaatsen, als onder-afdeling van de plantsoenen dienst, benoemd kunnen worden. De heer Van der Schaaf (weth.): In hetgeen de heer Kingma opmerkt vind ik twee elementen. Tegen over het ene daarvan sta ik positief en tegenover het andere niet. Dus een beetje autoritair gezegd: op één punt heeft de heer Kingma gelijk, op een ander punt heeft hij, geloof ik, ongelijk. Terecht meent hij, dat de dienst van de begraafplaatsen aansluiting heeft bij de plantsoendienst. Het is dus zeer goed gezien, dat daar een sterke relatie tussen bestaat, maar even sterk moet ik bestrijden hetgeen hij suggereert om van de dienst van de plantsoenen een zelfstandige dienst te maken. Dat is helemaal niet gewenst. De dienst van de plant soenen voegt zich zeer goed in het geheel van de dienst van Openbare Werken en ook de prestaties van de dienst van de plantsoenen als onderdeel van Openbare Werken zijn zodanig, dat men bepaald niet op ver andering behoeft aan te dringen. Er is tussen de dienst van de plantsoenen en de rest van Openbare Werken ook een samenhang en het heeft naar mijn mening geen enkel voordeel om de dienst van de plantsoenen t.z.t. tot een zelfstandige dienst te creëren. Daarom verwerp ik dus de conclusie van de heer Kingma, maar ik geef hem toe, dat er een nauwe samenhang is waarop hij zijn opmerking ook baseert tussen de plantsoen dienst en de dienst onderhoud van de begraafplaatsen. Of t.z.t. een plantsoenkundige zou moeten worden aan gesteld tot hoofd van de begraafplaats met een per soonlijke titel, betwijfel ik. Men moet daarbij toch ook in belangrijke mate zien naar de figuur en de persoon en dan is een plantsoenkundig geschoold iemand be paald niet vereist voor deze functie, zodat ik ook die gedachte, hoewel nu niet aan de orde, toch niet van de heer Kingma overneem. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 20 t.e.m. 27a (bijlagen nos. 270, 269, 271, 264, 265, 285, 286 en 289). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering. .i'SFIfcM

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 5