6
ten. Als onderdeel van die totale aanpak van dat buurt
huiswerk geldt het jeugdzorgwerk. Het is dus hoog
stens een onderdeel, zij het een zeer belangrijk onder
deel, van de totaliteit van het werk dat hier gaat ge
beuren. In de toekomst zal waarschijnlijk een stich
tingsbestuur verantwoordelijk zijn voor het buurthuis
werk in deze wijk. Onder auspiciën van dat stichtings
bestuur zal er dan een aantal activiteiten plaats vin
den en één van die activiteiten is het jeugdzorgwerk.
Zoals wij dus van de kant van de Gemeente geregeld
overleg plegen met de centra voor maatschappelijk
werk o.m. over deze vraagstukken, bestaat er een der
gelijke gespreksgroep van de Gemeente samen met de
jeugdzorgorganisaties die hier in Leeuwarden werk
zaam zijn, en wij proberen dus van onze kant ook hen
er toe te bewegen gemeenschappelijk de verantwoorde
lijkheid voor het onderdeel jeugdzorg in deze totale
opzet op zich te nemen. Hoe dat precies zal gaan, kan
ik op dit moment nog moeilijk zeggen, maar ik hoop,
dat het de heer Boomgaardt duidelijk is, hoe hij dus
de verhouding tussen het algemene werk en het speci
fieke jeugdzorgwerk zal moeten zien. Wanneer hij mij
dus vraagt: Hoe zal het College staan tegenover aan
vragen van kerkelijk en particulier initiatief om, waar
dan ook, ditzelfde werk te gaan doen, dan zou ik daar
op willen antwoorden, dat wij natuurlijk in principe
een dergelijke aanvraag in overweging zouden nemen
en van alle kanten bekijken, maar dat ons toch wel
voor ogen zweeft, waar enigszins mogelijk, tot de ge
meenschappelijke aanpak van dit werk te komen. Daar
mee handelen wij ook wel in de lijn van de rijksover
heid t.a.v. deze dingen, die toch wel heel stellig altijd
laat blijken, dat, wanneer men dit werk aanpakt, men
zoveel mogelijk alle groeperingen ook in dit werk be
trekt. En het zou dus best kunnen zijn, dat, wanneer
naast een dergelijke stichting waarin een groot aantal
groeperingen vertegenwoordigd is, ook nog een stichting
komt van één bepaalde kleur, de subsidiëring van de
kant van de rijksoverheid of de bereidheid daartoe in
mindere mate aanwezig zou kunnen zijn dan wanneer
het gaat om een stichting als deze. En dat zou het dan
misschien voor de Gemeente ook financieel minder aan
trekkelijk maken om de gehele last van deze sub
sidiëring op zich te nemen. Tot nog toe zijn deze dingen
niet aan ons voorgelegd dus in zekere zin spreek ik
maar in theorie over deze dingen maar de heer
Boomgaardt heeft wel aan mij begrepen, dat wij van
onze kant sterk hechten aan een gemeenschappelijke
aanpak en opzet, m.n. dus ook van dit soort werk. En
daarmee meen ik de vragen van de heer Boomgaardt
zo duidelijk mogelijk beantwoord te hebben.
En dan kom ik tot de vragen en opmerkingen van
de heer Engels. Eigenlijk heeft de heer Engels de zaak
in de roos geraakt, wanneer hij zegt: Ik heb er alle
begrip voor, dat hier met een zekere snelheid gewerkt
moest worden en dat U als College gebonden was aan
die fataal te noemen datum van 1 januari 1963. Dat
heeft deels ook met zich meegebracht, dat U niet, zoals
te doen gebruikelijk is, uitvoerige en duidelijke stuk
ken in het dossier hebt gevonden. Wij hebben uiteraard
dit alles wel opgezet op zo betrouwbaar mogelijke cij
fers die ons waren verschaft; dat is duidelijk. Daar is
ook op gerekend en gekiend en wij hebben geprobeerd
om deze zaak zo goed mogelijk te benaderen, maar de
snelheid van de gehele ontwikkeling ik kreeg het
seintje „maak haast met deze zaak" heeft het ons
niet mogelijk gemaakt om de Raad en dus ook het
individuele raadslid op dit punt zo te bedienen, als wij
gewenst achten uit reverentie t.o.v. de Raad. De heer
Engels heeft het naast deze lichte kritiek, die ik me
ook volkomen kan voorstellen, toch gewaardeerd, dat
wij zo vlug mogelijk deze zaak hebben aangepakt, en
daar is het College uiteraard gevoelig voor. Tenslotte
heeft hij gesproken over enig onbehagen, daar hij
meent, dat er een verschil van waardering zou kunnen
zijn tussen dit soort werk en bepaalde subsidieverzoe
ken, die hij ook heeft aangeduid. Ik geloof niet, dat in
dezen van een zekere discrepantie sprake is. Deze din
gen zijn op ons afgekomen na vaak lange voorbereiding.
Met de kwestie van de Wielenpölle ik kan dit nu wel
zeggen, alhoewel het pas het volgende punt is die
al een paar jaar onderweg is, en ook met de kwestie
van de Linnaeusstraat zijn wij dus heel sterk geconfron
teerd ver vóór de zaken, behandeld in de raadszitting,
waaraan de heer Engels teruggedacht zal hebben, toen
hij zijn opmerkingen zopas maakte. Ik kan hem dus ai
leen maar zeggen, dat wij zullen proberen, inderdaad
voor de gebruikelijke procedure, deze en andere aai'
vragen die wij voor de Gemeente van belang achten
er door te halen, in de hoop, dat wij op dit punt de mede
werking zullen krijgen van die instanties die in zekere
zin uiteindelijk uitmaken wat hier wel of niet besteed
kan worden. Maar ik geloof niet, dat het gevoel van
onbehagen, dat hij even heeft genoemd, mag blijven
bestaan. Ik dacht, dat hij, wat dat betreft, rustig da
onbehagen van zich af kan zetten en in de sfeer van de
dankbaarheid over deze voortvarendheid kan afwach
ten wat de rest zal opleveren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 18 t.e.m. 24 (bijlagen nos. 308, 300, 309, 310,
296, 292 en 290).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 287).
De heer Kingma: Ik ben een tegenstander van het
delegeren van benoemingen aan het College. Ik meen
althans, dat dit zo weinig mogelijk moet gebeuren. Wa
neer hier dan ook in dit verband gesproken wordt over
zoiets als een vlottere besluitvorming, dan geloof ik
niet, dat dat zaken zijn, die met elkaar te maken heb
ben. Wanneer het gaat om benoemingen in tijdelijke
dienst, voor korte duur dus, is het een andere zaak :ij
een benoeming van hoofdleidsters van kleuterscholen
echter, die, meen ik, op de stembrief van hedenavond
voorkwam, ben ik daar absoluut tegen.
De Voorzitter: Namens het College zal ik nog even
op Uw opmerking antwoorden. Het antwoord kan wel
kort zijn, omdat het voorstel, dat door B. en W. aan de
Raad wordt gedaan, volkomen aansluit bg de prak; jk
die de Raad tot dusver zelf t.a.v. deze dingen heeft ge
volgd, n.l. dat deze benoemingen steeds hebben play Is
gehad, zonder dat tegenstemmen werden uitgebracht
De Raad is tot dusverre altijd volledig met de voorst'
len van B. en W. akkoord gegaan, zodat dit aansluiten
bij de praktijk, die nu toch al verscheidene jaren doei
de Raad is gevolgd, niet anders betekent dan dat de
Raad het zichzelf in dezen verder ook gemakkelijk
maakt. Het vertrouwen, dat het College steeds van de
Raad pleegt te hebben, wordt hierdoor bevestigd, zodat
ik geloof, dat, daar hier sprake is van een groeiend
stad, de stad ook in dit opzicht het voorbeeld van g>
lijke steden moet volgen en de zaken die voor delegatie
in aanmerking komen, op deze wijze dan ook aan het
College uit vrije wil delegeert.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 26 (bijlage no. 318).
De heer K. J. de Jong: Post no. 8 heeft betrekking
op Personeel Inspecteur van de Lichamelijke Opvoeding.
Ik heb daarover enkele jaren geleden, toen deze in
specteur voor de lichamelijke opvoeding werd aange
steld, al een opmerking gemaakt in deze zin: Is het
nu wel nodig, dat we hiermee beginnen, juist omdat we
in Leeuwarden ook een rijksinspecteur voor de licha
melijke opvoeding hebben En is het beslist noodzake
lijk, dat een gemeentelijk inspecteur hetzelfde werk gaat
doen, dat de rijksinspecteur ook al doet? We hebben
hier toen een functie gecreëerd, die voor dat deel van
het werk niet beslist noodzakelijk was. Toen heeft men
gezegd: Och, deze inspecteur heeft straks ook wel an
dere werkzaamheden te doen; het is niet zijn volle dag
taak; hij kan ook ingeschakeld worden bij de „Leeuwar
der Sportstichting" en bij de controle op de besteding
ingevolge artikel 72 van de L.O.-wet. Ik heb toen bij
wijze van spreken een waarschuwende vinger opge
stoken door te zeggen: Wanneer we beginnen met een
half salaris voor deze functie uit te trekken, dan wordt
het na verloop van tijd toch een volle betrekking. Het
7
duurt maar even, dan moet er een typiste of een se
cretaresse bij en daarop volgt misschien nog een auto.
Dit geval zal uitdijen tot we op een zeker moment mis
schien de vraag kunnen stellen: Gaan we nu de goede
kant wel uit En het is misschien wel begrijpelijk, dat
ik nu de Wethouder hier nog eens even vraag: Is deze
uitbreiding nu werkelijk zo noodzakelijk; kunnen we
echt niet meer met de huidige functionarissen toe Ik
zal direct niet zeggen, dat ik hiertegen zou willen
j stemmen, maar ik ben een tikje bevreesd, dat we met
het creëren en het uitbreiden van deze werkzaamheid
ioch eigenlijk bepaalde taken wel eens een beetje te
eel ruimte geven, juist omdat we hier voor een deel
met een functie te maken hebben, die ook door de rijks
inspecteur vervuld wordt. Misschien kan de Wethouder
mij hierover even geruststellen.
De heer Klijnstra: Ik wil een ander geluid laten ho-
ïen. De heer De Jong was niet aanwezig bij de opening
\an het gymnastieklokaal aan de Telemannstraat, maar
in deze bijeenkomst is ook weer duidelijk geworden, dat
eze inspecteur voor de lichamelijke opvoeding wel de
gelijk een taak heeft, een taak die van deze omvang is,
'lat het mij zeer waarschijnlijk voorkomt, dat deze man
dikwijls buiten zijn kantoor moet zijn. Wat heeft men
enslotte aan een papieren inspecteur? Het administra-
ïeve werk kan hij, dacht ik, beter aan een ander over
laten. Ik zou zelfs willen bepleiten deze dienst uit te
breiden met deskundigen op het gebied van de licha
melijke oefening, zodat er ook daadwerkelijk meer ge-
laan wordt. Nu wij nieuwe lokalen krijgen en, naar wij
lopen, binnen niet te lange tijd meerdere zullen klaar
komen, moet dit werk straks intensief worden aange
pakt, ook door nieuwe bevoegde leerkrachten.
De heer Tiekstra (weth.)Ik heb niet durven hopen,
dat zaad, zo kort geleden uitgezaaid, reeds zo spoedig
vrucht zou dragen, zoals nu uit de woorden van de
iieer Klijnstra blijkt. Ik zou kunnen zeggen, dat ik mij
beweeg en dat het College zich beweegt tussen de
standpunten van de heren Klijnstra en De Jong in, wat,
geloof ik, ook verstandig is. De gulden middenweg zal
in dit geval misschien op het ogenblik nog het beste
zijn. Ik zou willen beginnen met te zeggen, dat er ken
nelijk bij de heer De Jong een klein misverstand zit en
wel met betrekking tot de functie van de rijksinspec
tie. Aan de rijksinspectie er zijn in Friesland 4
inspecties voor het lager onderwijs zijn, uit het hoofd
gezegd, toegevoegd twee consulenten voor de lichame
lijke opvoeding. De taak van deze rijksconsulenten lijkt
enigermate op de taak van de gemeentelijke inspecteur,
alleen de gemeentelijke inspecteur is in staat om dat
gene wat eigenlijk de rijksconsulent zou moeten doen,
intensiever te doen dan de rijksconsulent, die daaraan
niet kan toekomen. Bovendien is bij dit werk en
stellig in een groeiende stad waar we ook al aan de
nieuwe voorzieningen toekomen nu eenmaal ook
sprake van een groeiende taak. Ik geloof niet, dat we
mogen zeggen, dat we uiteraard bij een functionaris als
deze die dus twee taken heeft, nl. secretaris van de
Leeuwarder Sportstichting en gemeentelijk inspecteur
van de lichamelijke opvoeding, niet mogen toelaten, dat
wat functioneel tot zijn taak behoort in het gedrang
zou komen door het feit, dat hij ook andere, eenvou
diger, werkzaamheden moet verrichten. Het is dus ook
een kwestie van aanwending van de beschikbare des
kundigheid, in de persoon van deze functionaris aan
wezig, en vandaar ook het voorstel om een eenvoudige
administratieve kracht voor dit bureau aan te trekken.
Ik geloof, dat daar de hele zaak op neer komt. Ge
geven het feit, dat wij van onze kant nog wel enige tijd
nodig hebben gehad ik schat zo'n 3 a 4 jaar vóór
we deze uitbreiding hebben willen voorstellen aan de
Raad, volgt, dat we met betrekking tot deze materie
toch wel met de nodige voorzichtigheid te werk gaan.
Ook wij zijn uiteraard niet blind voor de inhoud van een
bepaald boekske, dat de heer Parkinson heeft geschre
ven. Het bevat wijze woorden aan het adres van de
gemeentebestuurders en die woorden heeft de heer K. J.
de Jong ook tot de zijne gemaakt. Welnu, de heer K. J.
de Jong kan er verzekerd van zijn, dat we zoveel moge
lijk zullen trachten de uitwerking van een maatregel
als de onderhavige te beperken en de waarschuwing, die
in de wet van Parkinson ligt besloten, ter harte te
nemen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter: Ik sluit hiermee deze raadsverga
dering.